,
Lees over de hele geschiedenis van de familie Cassuto in de Japanse tijd en de jaren daarna mijn boek INDIE-SCHEVENINGEN-INDONESIE te verkrijgen op Bol.com

BERSIAP IN BANDUNG

Voor mijn moeder

Na het einde van de oorlog in de Pacific brak vrijwel onmiddellijk de onafhankelijksstrijd van de Indonesiërs aan. Voor wie vrijkwam uit de Japanse interneringskampen betekende dat nog geen vrede. Lange maanden van terreur zaaiden angst en eisten nog vele slachtoffers onder de Nederlanders, Indo's, Chinezen en ook onder de Indonesiërs. Deze tijd heet de Bersiap-periode en blijft bij herdenkingen vaan onder belicht. Vandaar dit persoonlijk verslag.

1. Na de capitulatie van Japan

Op 15 augustus vond de capitulatie van Japan in Nederlands-Indië plaats. Maar vrede zou het nog bepaald niet blijken te zijn. Mijn grootmoeder, mijn moeder en ik waren op dat moment in kamp Banjoe Biroe op Midden-Java en wij waren er na drie jaar internering slecht aan toe, verzwakt door oedeem, dysenterie en diarree. Mijn grootvader, Albert van Zuiden, had ons opgespoord en kwam ons ophalen vanuit Tjimahi, waar hij in het kamp had gezeten, om ons terug te brengen naar Bandung, waar vier jaar geleden onze zwerftocht door de oorlog was begonnen. Zoals andere blanke Europeanen waren wij geïnterneerd geweest in kampen, eerst in Tjihapit, een wijk in Bandung, toen in Muntilan op Midden-Java, toen in Banju Biru ook op Midden-Java. Als seculier-Joodse familie had mijn moeder de Japanse oproep aan de Joden zich te melden genegeerd en Jappen hadden daar ook verder niet veel werk van gemaakt.

De meeste vrijgekomen geïnterneerde Nederlandse mannen en vrouwen hadden na de capitulatie nog geen flauw idee, hoe de situatie in hun Nederlands-Indië totaal was veranderd. Op 17 augustus was de Republiek Indonesië onder Soekarno en Mohammed Hatta uitgeroepen. Er heerste echter nog vele maanden tot in 1946 een totaal gezagsvacuüm. De kersverse Indonesische regering had geen enkel gezag over de jonge nationalistische achterban. Geallieerde troepen waren nog nauwelijks aanwezig. Meer dan anderhalf miljoen jongeren hunkerden naar actie. Groepjes jongere Indonesische onafhankelijkheidsstrijders – de pemuda's (=jeugd) en peloppors (= verkenners) – grepen hun kans om de onafhankelijkheid van Indonesië met geweld door te voeren. Ze kwamen voort uit de Indonesische jeugdbewegingen en militaire en paramilitaire groepen die in de oorlog onder Japanse invloed waren ontstaan. Ze vonden, dat de oudere verzetsstrijders en nationalistische voormannen veel te gematigd en te traag opereerden en kozen in de loop van september en oktober steeds meer voor het geweld om de Nederlanders te verdrijven. Voorzover ze geen wapens hadden, rustten ze zich uit met bamboe speren (bamboe roentjing) en kapmessen. Onder de strijdkreet “bersiap!” (weest paraat!) richtten ze zich op Europeanen, maar ook op de Indische Nederlanders (Indo's), die ze beschouwden als collaborateurs. Hun vaak bloedige acties, die gepaard gingen met marteling, verkrachting en plundering waren soms nauwelijks te onderscheiden van die van gewone roversbenden (rampokkers), die het land ook onveilig maakten. Warhoofdige agitatoren, ultra-reactionaire islamisten en communistische stokers zweepten de eenvoudigen van geest op tot gruwelijke gewelddaden tegen Nederlanders, tegen rijke of vermeend rijke Chinezen, inheemse gezagsdragers en tegen alles, wat redelijk en gematigd was.


Pemuda's bewapend met bamboesperen en Japanse geweren
(By Tropenmuseum, part of the National Museum of World Cultures, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=8574596)

In de periode van de treinreis van mijn grootvader, doodzieke grootmoeder, mijn moeder en mij naar Bandung was het nog betrekkelijk rustig. Toch was toen al de sfeer heel geladen. Zouden de Indonesiërs de reizigers met rust laten? Duidelijk merkbaar was, dat de stemming van de inheemse bevolking naar de Nederlanders – vaak tot hun verbijstering - was omgeslagen naar een onberekenbare gereserveerdheid, zo niet vijandigheid. Gelukkig bereikten wij ongedeerd Bandung. Daar lagen nog angstige maanden in het verschiet, maanden die later de Bersiap-periode genoemd zouden worden.

2. Toenemende onrust in Bandung

In Bandung werden wij door de RAPWI (dienst Recovery of Allied Prisoners of War and Internees) ondergebracht in een school aan de Ambonstraat. Mijn moeder en ik lagen met zo 'n dertien andere vrouwen en kinderen in een klaslokaal . We hadden bedden en een tafel en banken, dat vond mijn moeder al geweldig . Ze werd gekozen als vertegenwoordiger om eventuele klachten over te brengen. We kregen eten en ook steun (25 gulden. p.p. per 10 dagen). Met de verkoop van spullen werd wat geld bijverdiend. Mijn grootmoeder, eens een welvarende matrone van 85 kilo, nu een schim van 38 kilo , werd opgenomen in het Juliana Ziekenhuis. De toen beschikbaar gekomen sulphatabletten hebben haar het leven gered. Ze beterde en werd na een paar weken naar een ‘herstellingsoord' gebracht, dat ingericht was in het Christelijk Lyceum aan de Dagoweg.


Fotootje uit 1945, mijn moeder, Rob, mijn grootvader Albert van Zuiden

Geleidelijk heeft op Java in de maanden oktober en november het geweld de vorm van een ware oorlog aangenomen. Het dieptepunt was de slag om Surabaya: begin oktober hadden nationalisten de stad bezet en de Japanse soldaten van hun wapenvoorraad beroofd. Gruwelijke wreedheden van de opgezweepte legereenheden, pemuda's en massa's uit de kampongs tegen Europeanen en Indische Nederlanders waren het gevolg. Brits-Indische troepen landden eind oktober om hier een eind aan te maken. Een slag om Surabaya begon en zou weken van verbitterde strijd vergen, tot eind november de stad was heroverd.

De toestand in Bandung was na een massaal volksprotest begin oktober vanaf half oktober weer wat gekalmeerd. Op 17 oktober waren twee bataljons Britse troepen in Bandung aangekomen, voornamelijk Ghurka's, Nepalese soldaten in Britse militaire dienst. Vanaf half oktober tot begin november heerste er een betrekkelijke rust. Toch was het voor een Europese vrouw niet verstandig om op straat te lopen om boodschappen te doen. Rob Lakatoea, de zoon van een trouwe KNIL-militair, die gediend had onder mijn grootvader, die overste was in het KNIL, kwam nu elke dag om die boodschappen te brengen.

Begin november begon ook in Bandung de terreur. Uit de omliggende kampongs waren pemuda's opgerukt en hadden de halve stad bezet. Ze gingen met onvoorstelbare wreedheid te werk tegen Europeanen, indo's en Chinezen. Ontvoeringen, gijzelingen, verkrachtingen en moordpartijen vinden nu ook midden in Bandung plaats. Het gerucht gaat rond, dat ze ‘in Bandung een huis, waarin 14 Hollandse vrouwen zaten om hun geld in brand gestoken hebben. Allen levend verbrand.' Hun daden zijn met geen pen te beschrijven, maar dat is toch – heel nuchter – geprobeerd in het boek ‘Bersiap in Bandung' van Mary van Delden. Wie meer wil weten kan daar terecht.
Wij woonden nog in de school aan de Ambonstraat. Mijn moeder was wanhopig en ze vond deze tijd eigenlijk nog erger te dragen dan de kamptijd. Die maand november groeide de strijd uit tot een volslagen oorlog in de stad. Het was levensgevaarlijk op straat te komen. De in de stad teruggekeerde ex-krijgsgevangenen en andere vluchtelingen kozen ervoor om zich opnieuw in het oude interneringskamp Tjihapit, de met gedek afgesloten Bandungse wijk, terug te trekken. Daar konden ze beschermd worden door Japanse soldaten, Ghurka's en mannen van het KNIL. De laatsten hadden, aangevuld met Indo-Europese vrijwilligers, zich opnieuw bewapend en zich tot een bataljon gevormd, de zogenaamde ‘Andjing Nica' (andjing=hond; honden van het voorlopig Nederlands bestuur), een scheldwoord van de pemuda's, nu als geuzennaam gebruikt. Het was een club verbeten vechters, uit nood geboren om de vrouwen en kinderen in Bandung te beschermen. Door bemiddeling van mijn grootvader, die nu in dienst was van de RAPWI, konden ook mijn moeder, grootmoeder en ik terecht in een half huis in het Tjihapitkamp aan de Tjiliwoengstraat.


Kamp Tjihapit in Bandung

Eind november, begin december wordt de toestand kritiek. Bandung is in tweeën gedeeld, de zuidelijke helft is in handen van de pemuda's. De oorlog tussen de beschermers – Engelsen, Japanse troepen en de Andjing Nica – en de pemuda's komt op zijn hoogtepunt. Niemand mag het kamp meer uit en mijn moeder, grootmoeder en ik zitten in een kamer bewaakt door Ghurka's. Mensen van buiten komen het kamp binnengevlucht. Als de pemuda's een groot en hoog gebouw, het gebouw van Verkeer en Waterstaat, vlakbij het kamp, in handen krijgen en ondanks een ultimatum niet willen overgeven, brandt de strijd pas goed los en komt ons Tjihapitkamp binnen hun schootsveld. De kogels vliegen over de gedek, zelfs het kamp in. Mijn moeder vertelde later dat er zelfs eentje vlak naast mijn kinderstoel is ingeslagen. Ze herinnert zich een doodangstige avond en nacht (alles was donker). Ze had haar evacuatietas alweer klaar staan. Goddank had ze die toch niet nodig. Rond Sint-Nicolaas werden de pemuda's, die bijna het kamp waren binnengedrongen, teruggeslagen. De Ghurka's hadden versterking gevraagd aan de Jappen en Japanse tanks hebben uitkomst gebracht.

4. Naspel

Niet lang na deze bange nacht kreeg mijn moeder een verheugende kennisgeving van de Engelse legerleiding in Bandung. Op 1 oktober had ze tot grote blijdschap al op de Rode-Kruislijsten de naam van mijn vader Max gezien. Hij had de Birma spoorweg overleefd en was door de Engelsen naar een herstellingsoord in India gebracht. Een briefwisseling was tot stand gekomen. Na veel bureaucratische hindernissen was er eindelijk toestemming gegeven, dat mijn moeder en ik herenigd konden worden met mijn vader in Calcutta, waar hij inmiddels een appartementje in het Alipore Transit Camp bewoonde. Begin december vertrokken wij overhaast in konvooi uit Bandung naar Batavia (Jakarta) en vandaar naar het vliegveld, waar een Dakota ons naar Singapore vloog. Mijn geliefde grootmoeder moest ik in Bandung achterlaten; ze kon overigens niet lang daarna met mijn grootvader gerepatrieerd worden naar Nederland. Onze reis naar India, met een lang oponthoud in Singapore, zou nog drie weken duren. Maar op 4 januari 1946 vond de hereniging dan eindelijk plaats in Calcutta en stelde mijn moeder mij aan mijn vader voor met de woorden: ‘Deze meneer is nu jouw vader'.
Vier hete maanden verbleven we in Calcutta. Toen konden we met een Engels schip naar Southampton en vandaar naar Amsterdam. In Den Haag werden we herenigd met de ouders en broers van mijn vader, die als Joden wonderwel gespaard waren gebleven voor de Duitse vernietigingsmachine door onder te duiken en te overleven op negentwintig onderduikadressen. Dat kon niet gezegd worden van de talloze andere Joodse familieleden. Hun rampzalig lot was bij mijn moeder in Bandung en bij mijn vader in Calcutta druppelsgewijs doorgedrongen. Het moet een grote schok voor ze zijn geweest te horen over de moord op zoveel verwanten, vrienden en bekenden, mensen die ik nooit heb gekend. Ik was in die tijd vijf jaar oud en ik kan mij niet herinneren, dat er gedurende mijn jeugd in mijn bijzijn veel over hen is gesproken. Het geleden leed in de kampen werd toen ook niet bepaald breed uitgemeten. Mijn ouders hebben vermoedelijk vaak gedacht – of ook te horen gekregen - , dat ze geluk hadden gehad want ze waren immers aan de Duitse vernietigingskampen ontsnapt.

Maar het heeft geen zin te denken in termen van een hiërarchie van het lijden. Ook mijn moeder en vader en ook ik hebben jaren van kwelling en beproeving doorstaan en dat heeft zijn sporen nagelaten. De verhouding met mijn ouders is in mijn jonge jaren moeizaam geweest. Ik had bijvoorbeeld geen besef van hoe flink mijn toen nog zo jonge moeder – bijna nog een meisje - is geweest om mij en haar angstige oude moeder en natuurlijk ook zichzelf door de kamp- en bersiap-ontberingen heen te slepen. Maar met de jaren heb ik een groeiproces doorgemaakt. Een paar weken geleden werd ik blij en dankbaar wakker uit een droom; ik was in een kamer met anderen, bezig in een therapiegroep of zoiets, toen er op een deur werd geklopt. Ik deed open en daar stond mijn moeder, een jaar of veertig, mooi als ze toen was, in een smaakvolle deux-piece, een stralende blik in de ogen. Wij omhelsden elkaar – wat we in het werkelijke leven nooit gedaan hadden. Ik voelde me diep verzoend.

Geraadpleegd o.a.

Rob Cassuto, INDIE-SCHEVENINGEN-INDONESIE , de tocht van een gezin door de veertiger jaren van de 20e eeuw , 2015
Mary C. van Delden, Bersiap in Bandung, 1989, Kockengen

RC 2019