,
Lees over de hele geschiedenis van de familie Cassuto in de Japanse tijd en de jaren daarna mijn boek INDIE-SCHEVENINGEN-INDONESIE te verkrijgen op Bol.com




Onze bevrijding
(Uit mijn boek INDIE, SCHEVENINGEN, INDONESIE)


Midden 1945 waren er allerlei geruchten in interneringskampkamp Moentilan op Midden-Java over een naderend einde van de oorlog. Maar al zo vaak was dat beweerd, dus probeerden de vrouwen bij de Hei-ho's (koreaanse kampbewakers) meer inlichtingen te krijgen. Die kregen ze niet, maar wel werden de bewakers vriendelijker.

Op 7 Augustus', zo beschrijft een lotgenote van mijn moeder later in een brief, kwam een ‹zaal- moeder› de kerkdeur uittuimelen en schreeuwde: Mensen, alle Jappen zitten te huilen in de kerk (...) De atoombom op Hirosjima was gevallen.

Mijn oma, moeder en ik zouden de capitulatie op 15 augustus echter niet meer in Moentilan meemaken. Grote groepen moesten op het laatste moment nog uit Moentilan weg. Begin augustus werden massa ' s vrouwen en kinderen per trein op transport gezet naar Ambarawa en Banjoe Biroe. Wij gingen naar Banjoe Biroe, kamp 10. Dat was een oude gevangenis (‘ de Boei ') met allemaal cellen waarin je met z'n tweeën sliep, maar die gevangenis was al overvol met andere vrouwen. Daarom werden wij in een oude loods buiten de gevangenispoort onderge bracht. Mijn moeder: ‘Daar sliepen we in stapelbedden vlak naast elkaar. Wel met z'n vijf tigen of zestigen. Er was verder niets, geen water (moesten we in de gevangenis halen, als ook het eten). En geen w.c. Er werd een smalle diepe geul in de grond buiten de loods gegraven. Er overheen kwamen bamboe en bilik tussenschotjes . En dat was het! Je begri jpt hoe veel vliegen dit aantrok. En hoeveel mensen er ziek werden!'

Mijn moeder, grootmoeder en ik waren er slecht aan toe. De capitulatie van Japan op 15 augustus had voor ons niet veel later moeten komen. Het kamp ging open en er kwam een levendige handel op gang met Indonesiërs buiten het kamp. Het ging om etenswaren. Mijn moeder had zowaar nog geld. ‘Ik had nog papiergeld, dat ik in mijn schortband had genaaid, het kwam er ongeschonden uit! Onbegrijpeli jk dat het door al dat wassen niet was verpulverd. En wat we hadden aan kleren, of handdoeken en vooral zakdoeken werd geruild voor eieren, groente en saté. Want de Indonesiërs hadden ook al die jaren armoe geleden, en vooral textiel hadden ze niet.'

Na een paar dagen kwamen er vliegtuigen over, die pakketten uitwierpen aan parachutes. Dat is een van mijn eerste herinneringen: de immense verbazing over de ronkend overvliegende vliegtuigen, de verbijstering over het wonder van de parachutes, een massa ontelbare witte wezens, die afgetekend tegen een strakblauwe lucht statig schommelend neerdaalden. Ik rende en rende in opperste geestdrift naar ze toe. Maar ze kwamen veel en veel verder neer dan ik in mijn kleuterblik had ingeschat. En plotseling bevroor ik in het besef: ik ben verdwaald. In totale paniek keek ik om mij heen. De vrouwen renden als een op hol geslagen kudde bisons langs. Ik riep , ik schreeuwde. Geen effect, in tomeloze razernij renden ze door met maar één doel: de pakketten die aan de parachutes hingen. En de zijde van de parachutes zelf, daar voch- ten ze om, je kon er mooie blouses van maken. En je kon er héél veel eten voor ruilen. Maar ik ben toen als het ware van angst gestorven. Mijn moeder was nergens te bekennen. Later zei ze dat ze toen in de ziekenboeg lag . Ze had last van avitaminose (rode pijnlijke plekken op ' t been door gebrek aan vitaminen). Ze kon moeilijk lopen. En mijn grootmoeder had in Banjoe Biroe direct dysenterie (ernstige vorm van diarree) gekregen. En medicijnen waren er niet! Een hopeloze toestand. Mijn moeder wist zich geen raad. Waar moest ze naar toe?


Fotootje uit 1945, mijn moeder, Rob, mijn grootvader Albert van Zuiden

In deze spannende, chaotische en onzekere situatie dook opeens een reddende engel voor ons in Banjoe Biroe op. Een briefje van mijn wanhopige moeder had haar vader Albert van Zuiden in Tsjimahi op West-Java bereikt en hij was op stap gegaan. Half Java had hij doorgereisd. Wij zagen opeens een kleine man met een wandelstok en een tropenhelm op komen aanwandelen: Albert, mijn grootvader, nam zijn vrouw, dochter en kleinzoon mee op de gevaarlijke reis terug naar Bandung. De toestand was gespannen en de stemming van de inheemse bevolking naar de Nederlanders was tot verbijstering v an de Nederlandse ex-geïnterneerden omgeslagen naar een onberekenbare gereserveerdheid zo niet vijandigheid. De vraag was of agressieve Indonesiërs de reizigers met rust zouden laten. Evenzeer was het de vraag of mijn doodzieke oma deze hachelijke tocht zou overleven. Gelukkig waren er toen net Sulpha-tabletten besc hikbaar gekomen tegen de diarree. Daarmee werd ze volgestopt.
Zo kwamen we eind september of begin oktober terug in Bandung. Daar zouden de zorgen nog niet voorbij zijn, een onrustige tijd lag in het verschiet, maanden die later de Bersiap-periode genoemd zouden worden.

Geraadpleegd o.a.

Rob Cassuto, INDIE-SCHEVENINGEN-INDONESIE , de tocht van een gezin door de veertiger jaren van de 20e eeuw , 2015


RC 2020