Mozes pagina 20 |
Levenseinde: na Mozes de splitsing Buber gaat
in zijn bespreking van het levenseinde van Mozes eigenlijk amper in op
de geweldige dondertoespraken, zoals weergegeven in Deuteronomium, de
vervloekingen en de zegeningen en de onheilspellende schilderingen van
rampspoed in het lied - de zwanenzang - van Mozes. "Ook als richteren en priesters nog zo getrouw tezamen de heilige nalatenschap beheren, - de uit deze deling onvermijdelijk voortvloeiende eigen wetmatigheid van elk van deze gebieden zal er het hare toe doen om het tot eenheid bestemde te splitsen, zowel in de ordening van het volk als geheel, als in elke ziel afzonderlijk". En dan schets
Buber in een grote zin de tragiek van Mozes' leven die "
voortvloeit
uit de aard van de menselijke materie. Mozes wilde het ongespleten mensenleven
als het juiste antwoord op de goddelijke openbaring, maar gespletenheid
is de historische weg van de mens, en de ongespleten personen kunnen niets
anders doen dan hem, de mens, steeds weer op een hoger plan te verheffen,
waarop hij dan zijn weg voortzet, zolang hij gebonden is aan de wet van
zijn geschiedenis". In het hele
boek Deuteronomium klinkt steeds door de keuze die het volk heeft om God
aan te hangen en de geboden te volgen of af te vallen, waarbij aan de
eerste keuze de rijkste zegeningen worden gehecht en aan de keuze voor
de afval de vreselijkste rampspoeden, in geuren en kleuren beschreven,
worden verbonden. De beschrijving
van de laatste gang van Mozes (Deut. 34), weg van het volk, de berg Nebo
op, raakt mij altijd weer als ik het lees. Waar hem dat inzit, ik weet
het niet. Ik ben sowieso al gevoelig voor sterfscenes en dit is wel de
meest klassieke. Aan Buber doet het denken "aan een van de edele
dieren, die zich van hun kudde verwijderen om alleen te kunnen sterven".
Dat zit er ook in, ja. Hij stierf
"al pi Hashem", wat vertaald wordt als "volgens des Heren
woord", "op bevel van de Eeuwige", "aan de mond van
de Eeuwige" etc.
|