Mozes                                                                                                pagina 20

Levenseinde: na Mozes de splitsing

Buber gaat in zijn bespreking van het levenseinde van Mozes eigenlijk amper in op de geweldige dondertoespraken, zoals weergegeven in Deuteronomium, de vervloekingen en de zegeningen en de onheilspellende schilderingen van rampspoed in het lied - de zwanenzang - van Mozes.

Buber stelt de eindtijd van Mozes vooral in het perspectief van de splitsing.
Mozes was een mens uit een stuk, in hem en in het door hem gevormde volksleven waren politiek, religie, eredienst en wetgeving een onscheidbaar geheel.
Maar hij voorzag dat deze functies niet in zijn opvolgers verenigd zouden blijven en in de benoeming van Jozua - toch vooral politiek leider en veldheer - neemt de splitsing van functies een aanvang.

"Ook als richteren en priesters nog zo getrouw tezamen de heilige nalatenschap beheren, - de uit deze deling onvermijdelijk voortvloeiende eigen wetmatigheid van elk van deze gebieden zal er het hare toe doen om het tot eenheid bestemde te splitsen, zowel in de ordening van het volk als geheel, als in elke ziel afzonderlijk".

En dan schets Buber in een grote zin de tragiek van Mozes' leven die "… voortvloeit uit de aard van de menselijke materie. Mozes wilde het ongespleten mensenleven als het juiste antwoord op de goddelijke openbaring, maar gespletenheid is de historische weg van de mens, en de ongespleten personen kunnen niets anders doen dan hem, de mens, steeds weer op een hoger plan te verheffen, waarop hij dan zijn weg voortzet, zolang hij gebonden is aan de wet van zijn geschiedenis".
Als Mozes dan het volk toezegt, dat ook later een profeet als hij zal opstaan (Deut. 18, 15) dan wordt zulk een ongespleten persoon bedoeld, aldus Buber.

In het hele boek Deuteronomium klinkt steeds door de keuze die het volk heeft om God aan te hangen en de geboden te volgen of af te vallen, waarbij aan de eerste keuze de rijkste zegeningen worden gehecht en aan de keuze voor de afval de vreselijkste rampspoeden, in geuren en kleuren beschreven, worden verbonden.
De vraag is: geldt dat volgen in deze tijd voor al de preciesheid van de 613 mitswot die uit de tora gedestilleerd zijn of geldt het vooral voor het luisteren naar en praktiseren van ethische hart dat onlosmakelijk versmolten is met de God, zoals die aan Mozes en Israel verschenen is? Ik meen het laatste en ik vermoed dat het ook Buber vooral hierom te doen is.

De beschrijving van de laatste gang van Mozes (Deut. 34), weg van het volk, de berg Nebo op, raakt mij altijd weer als ik het lees. Waar hem dat inzit, ik weet het niet. Ik ben sowieso al gevoelig voor sterfscenes en dit is wel de meest klassieke. Aan Buber doet het denken "aan een van de edele dieren, die zich van hun kudde verwijderen om alleen te kunnen sterven". Dat zit er ook in, ja.
Het is ook de combinatie van kracht - de laatste wandeling alleen, niet wazig was zijn blik en niet geweken zijn frisheid" (Deut. 34,7) - en de menselijke smart van het afscheid. De grootsheid van zo'n vol leven, dat een einde neemt.
De eenzaamheid die hem zijn hele leven moet hebben omgeven die hier in zijn volheid en naaktheid onthuld lijkt.
Het is ook de menselijkheid ondanks de heroieke enscenering van de eenzame bergbeklimming, Mozes was geen mens zonder zonden, zoals Jezus, hij was toornig als de God van de Tora zelf, geduldig en ongeduldig, bescheiden en autoritair, een welsprekend man met een spraakgebrek, moedig met bange momenten, een profeet maar niet heilig.

Hij stierf "al pi Hashem", wat vertaald wordt als "volgens des Heren woord", "op bevel van de Eeuwige", "aan de mond van de Eeuwige" etc.
Zijn graf werd geen heilige plek of bedevaartsoord, want niemand wist en weet waar hij begraven is.




terug naar boven volgende home