to homepage Rob Cassuto                   to Dutch columns

Martha Nussbaum martha nussbaum
I just read an article about philosopher Martha Nussbaum, the "running philosopher" because of her passion physical work out. The article is in the form of an interview with Martha Nussbaum, in which she expounds some of her ideas.
Her main tenet is that emotions are not to be discarded as of no use for better understanding, but as a form of information that may point us to what are essential values in life. She has been inspired by classical philosophy like stoicism and Aristoteles. I have not read a book of her (she wrote many), but I can't help feeling the need to give some commentary on what I read in this article in the Dutch newspaper "Trouw" of this date. So this article gives me cause to vent my own ideas rather then that my statements are just criticism on her ideas, maybe they are, maybe in her books they are also expounded or refuted.

I agree with the general premisse, that emotions are a form of information.
Indeed when I grief, I am informed about the importance of the loss I have suffered;
when I am afraid, I am informed about an imminent danger and the need to flee;
when I am angry, I am informed about a damage I suffered and the need to eliminate the cause of it;
when I am glad, I am informed about a great advantage bestowed upon me and the need to celebrate it by laughing or dancing or so;
when I experience awe, I am informed about the immense superiority of someone or something compared with me.

I miss in her words as recounted by the interviewer the nuance, that emotions and cognition/rational thinking are not to totally separate compartments in the mind.
It seems important to see that we are dealing with a complex phenomenon; emotions can't do without cognitions: the perception that I am in danger - that a crook is threatening me in a desolate alley - is cognitive, the feeling of fear penetrates me with the great importance this situation carries for my well-being and the urge to act (to flee or to defend myself, depending on my cognitive evaluation of the situation, the level of my excitement, or the degree of presence of the value of courage in myself).
So emotions and feelings can't really be separated from cognitive aspects, every cognition has some emotional tone, every emotion or feeling has a cognitive aspect.

I dearly miss in the article and Nussbaums some important distinctions, that are for me essential in discussing these matters.
First: the distinction between feeling and emotion.
Emotions are mainly responses in which the totality of the psycho-physical body is lost in a one-sided expression, a kind of collapse of the whole system, mostly in the form of an eruption, a short lived expression in which the whole body is affected, rage, crying, jumping for joy, loud protest.
Feelings are more enduring and are embedded in in the totality of body, mind and soul. Mostly Nussbaum refers to feelings, it appears. They contain informative indications of what we judge important in our lifes.
Secondly I miss the concept of personality/ego, viewed as the system that we have developed as a defensive response to wants, dangers and other influences on us during childhood, the system that furthers our interests as we have come to see them in the course of this process.
Most feelings and emotions are in the service of our self interest. One of our lifelong challenges as humans, not by all experienced as such or in different degrees, is to understand and transcend this ego-system and to rise above our self interest, eventually to rise to the level of service to others, to the community, some would say to God. Nussbaum seems to make a distinction between personal and political values, but I think this is the less essential distinction.
Am I living in the closed world of my personality that's grown on me or do I connect with, reach out to the wide world of the unknown, in which in every moment is disclosed to me what is my task in the present.
Maybe it is possible to say that in the field of personality/ego love is a feeling, based on what I want and what I get, in the space outside personality love is a state of Being.
This transcends the dimension of politics, I realize.
But also in the words of Martha Nussbaum - conversed to Judaism as is mentioned in this article - I hear the sound of those fundamental values of Jewish ethical thinking: compassion and justice

31 maart

De Snoge
Ik dook op uit een van de metrouitgangen van de halte van het Waterlooplein, Amsterdam, en stond ter hoogte van het Joods Historisch museum.
De plek heet officieel het Mr. Visserplein, maar het is in feite een warrig verkeersknooppunt, omringd door zeer qua stijl uiteenlopende bouwsels; mijn blik pant als een camera van links naar rechts, eerst de uitloper van de vlooienmarkt op het Waterlooplein, dan de barokke Mozes en Aäronkerk, de nieuwbouw aan het begin van de Jodenbreestraat en dan de zakelijke glas-en-pastelgroene gevel van de Nederlandse film- en televisieacademie. Tenslotte de Portugees-Israëlitische synagoge, de Esnoga, kortweg de Snoge, vierkant en onbewogen temidden van deze dissonante reeks. Ik veranderde mijn plan. Daar, in de Snoge, ga ik nog eens keer kijken. Het veiligheidssluisje door, het voorgebouwtje in met het winkeltje om een kaartje te kopen.
De gepeperde entreeprijs beschouw ik graag als tribuut aan mijn eigen Portegiese achterland.
Dan de Snoge zelf in via het tochtportaal en de zware houten deuren. Een enorme ruimte opent zich, een compositie van oud steen en oud hout, geaccentueerd door het glimmend koper van de vele luchters, het al belicht door ramen van oud glas. De lucht is hier ook eeuwenoud en de tijd heeft hier even geen vat, het rumoerig Amsterdam van 2005 heeft bij het voorportaal halt gehouden. Een heel ver voorbij hangt hier binnen deze muren bevroren, het is ook killer dan het lenteachtige en zonnige buiten. Een engels fluisterende veertiger met vrouw en kind wandelt ook rond, het jongetje van plusminus negen maakt voortdurend foto's met zijn mobieltje, ze zijn de enige medebezoekers, o ja tegenover mij aan de andere kant zit een man stil te zitten op een van de houten banken, misschien doet hij aan Joodse meditatie.
Het mooiste vind ik misschien wel de koperen luchters, de drie grootste hangen in een rij, van de ingang aan de ene kant naar de volumineuze Heilige Ark van Braziliaans hout aan de andere kant. De enorme luchters glimmen als hemels goud en geven met hun krullende armen een luchtige draai aan de strenge sfeer van het oude geloofsgebouw.
In mijn gedachten zie ik eens in de week vrome werksters met koperpoets en wrijfdoeken ladders of trappen bestijgen om het koper weer tot opperste glans te poetsen.
In de Snoge is geen electrisch licht en bij alle zitplaatsen in de houten banken zijn koperen kaarsenhouders geplaatst.
Dat draagt aan de tijdloze sfeer niet gering bij.
Er worden in deze ruimte nog diensten gehouden, o.a. op de Hoge Feestdagen, verder komt de Portugees-Israelitische Gemeente voor haar bijeenkomsten al sinds lang in een kleinere ruimte in de omringende laagbouw bijeen.
Hoe lang zal de Snoge het nog volhouden in werkelijke dienst te zijn alvorens het echt als museum in het verleden wordt bijgezet?
Als ik de ruimte verlaat komt er net een viertal nieuwe bezoekers binnen: drie hele oude vrouwtjes, in wat sjofele donkere kleding, klein en gebogen en met goedkope pruiken op, sjeitels. Met hun is een middelbare man met hoed en schouwdraden (tsitsiet) hangend vanonder het colbert van zijn pak, de zoon of misschien wel de kleinzoon van één van hen, denk ik. De hele oude vrouwtjes spreken soms Ivriet en soms Engels met elkaar. Een reunie, fantaseer ik, drie zusters, een uit Israel en twee uit een vrome wijk in New York, bijvoorbeeld Crown Heights, en ze zijn op reis op kosten van hun affluente kleinzoon. Nog een keer samen en dan is het voorbij.
Hoever ben ik ook al een eind voorbij, peins ik, als ik het zonnige Amsterdam weer instap, ik ben duidelijk in een melancholieke stemming geraakt en laat me graag overspoelen door de bonte chaos van de Waterloopleinmarkt, waar ik even later langs de kramen aan de wandel ben.


maart 6, 2005

met het koor Hatikwa naar Zwolle
Ook op 5 maart j.l. was Nederland nog dik onder de sneeuw, in de greep van een late winter en al een tijdje in de ban van een lichte paniek over gladde wegen en ontregelde treinen.
De zangers van het koor ‘Hatikwa', het Nijmeegse koor met het Joods repertoire, hebben zich daardoor niet laten weerhouden om Zaterdagmiddag in de auto's te stappen en vanuit Nijmegen te vertrekken naar Zwolle om daar de geplande uitvoering te geven in de synagoge aan de Samuel Hirschstraat.

Het koor is twee jaar geleden opgericht. Het is een gemêleerd gezelschap van Joodse en niet Joodse deelnemers, mannen en vrouwen, geoefende zangers en betrekkelijke nieuwkomers in zangland. De binding bestaat uit enthousiasme voor het Joodse repertoire dat bestaat uit een aantal liederen uit de Joodse eredienst, Jiddische liedjes en Ladino liedjes

Over de A-50 rijdt ook ik langs de Veluwe. De wegen zijn prima.Aan weerszijden zijn de velden wijds en wit. Aan de loodgrijze hemel is waarachtig een vage namiddagzon bleekjes verschenen en heeft aan de witte sneeuw een heel lichte roze weerschijn gegeven.
Samen met mij reizen medeleden tenor Nico en sopraan Mieke.
Mieke is vandaag jarig en in de auto verorberen we Mieke's zelfgebakken vlaaipunten.
Intussen behandelen wij politieke onderwerpen, kooraangelegenheden en zoals gewoonlijk is ook een deel van de interactie gewijd aan de woordspelige grappen van Nico, zijn handelsmerk.

Intussen zijn we via een puzzelrit door het pittoreske centrum in Zwolle aangekomen bij de synagoge, aan de Samuel Hirschstraat, genoemd naar de rabbijn van de Zwolse kehille tot 1941.
De gevel van de sjoel is markant.

De Zwolse synagoge is een mooi voorbeeld van Hollands-Joodse fin de siècle architectuur. Het is een ruim gebouw met ramen, geïnspireerd door de twee tafels van de tien geboden, een thema dat terugkomt in de balustrade van het balkon, oorspronkelijk het vrouwenbalkon en nu ingericht als een klein museum met rituele objecten uit de regio, die gered zijn van vernietiging door de Duitsers en een hoekje van het balkon dient als gedenkplaats voor de omgekomenen in de Tweede Wereldoorlog.

Het weggetje naar de ingang van de sjoel is glibberig en glad.
Het doet vrezen dat de winterse omstandigheden een aantal met name oudere sjoelbezoekers zal weerhouden vanavond te komen.
Inderdaad zitten er in de zijbanken van de zaal niet veel mensen, zo'n twintig á dertig, als het koor omstreeks half acht begint.
Begeleidend pianiste Lana Farber-Fishman heeft achter de piano plaats genomen, een van de koorleden treedt ook op als aankondiger (dat ben ik, onverwacht daartoe gevraagd door de dirigent), en dan heft Joop Veuger de handen als beginsignaal voor het eerste lied, ‘Avinoe Malkenoe', een verkorte versie van het inkeerlied van Rosj Hasjana en Jom Kipoer.
Een gevarieerde reeks liederen volgt, ik noem willekeurig een aantal:
‘Dodi li', een korte heftige minnezang op basis van een paar regels uit het Hooglied,
het schrijnend Jiddisch slaapliedje ‘Mach Tsoe di eigelech',met een solootje gezongen door Marie Christine, die ook nog het Sjlomo Artzi lied 'Gewer holech le-iboed' voor haar rekening neemt,
het jiddisch partisanenlied ‘Sjtil die nacht is ojsgesjternt', deels solo gezongen door Nico, die ook 'Oj Dortn', een jiddisch lied van liefdesverlangen, voor zijn rekening neemt. Dan hebben we b.v. nog het Ladino liedesliedje ‘Abre tu puerta cerrada' (hoofdrol voor Karin en Dorothee),
‘Ose sjalom bimromav', het Ladino liefdesliedje uit de Sefardische Levant ‘Los caminos de Sirkedji'.
Ik mag een van de strofes solo zingen van 'Adon Olam', oeroud lied en eerbiedwaardig onderdeel van de joodse eredienst.
Meda zingt heel mooi het melodisch begin van 'Cuando el rey Nimrod', een Ladino lied rond de legende van de geboorte van Avraham Avinoe.

Lana Farber verzorgt een pianistisch intermezzo en Joop Veuger zingt met zijn imposante bas nog drie liederen van Maurice Ravel, waaronder diens versie van het Kaddiesj.
Volgens traditie wordt het optreden afgesloten met het poëtische en nostalgische ‘Jeroesjalajim sjel zahav', Jerusalem of gold, dat klinkt als een klok in de mooie akoestiek van de sjoelzaal.

Zuchten van verlichting onder de koorleden, we kijken elkaar aan, het ging niet gek, hartstikke goed zelfs, beter dan ooit. Benieuwd naar reacties van het publiek.
Lisa, die als toehoorder ons koor van het begin heeft gevolgd: een hele stap vooruit, jullie zijn merkbaar vooruitgegaan, het klonk nu als een geheel.
Optimisme vaart door de gelederen, wij zijn klaar voor een groter publiek.
In een voldane stemming gaan wij ons weegs door de nacht.

zangeressen van Hatikwa in goede stemming na het optreden in de Zwolse synagoge

februari 28

Weer zapte ik verdorie in dat interviewprogramma van Paul Rosenmöller, nu had hij Frits Bolkestein aan de kaak.
Ik ga er nu niet veel aandacht aan besteden maar opgemerkt moet toch worden dat zelden zulke zeldzaam tegengestelde typen zich bij elkaar bevonden,beter gezegd door de god Media bij elkaar geworpen waren.
Kenmerkend: Paul vraagt met gloeiende blik aan Frits, geloof jij in bevlogenheid in de politiek? Het is duidelijk, Paul gaat boren naarde diepere lagen in Frits.
Maar je raadt het al, Frits, massief in zijn zetel gemetseld, zegt eenvoudig, neen. Hij gelooft niet in bevlogenheid, niet in romantiek, en op historische momenten gaat het er niets in hem om. Frits staat vast met de beide benen op de grond.
Op een bepaald moment neemt de camera hen getweëen wandelend over Magere Brug in Amsterdam. Dat geeft een goeie kijk op hun gestalten. Bolkestein loopt zwaar, wat zwaaierig, zijn lichaam lijkt van klei, zijn lijf zoekt inderdaad de aarde.
Rosenmöllers lange tengere lijf lijkt een dunne tak, die wat toegewend naar Bolkestein om deze heen laveert. Bolkestein is van klei, Rosenmöller is bestemd voor het vuur, bevlogen brandt hij steeds een beetje.

februari 27

Pesach: feest van innerlijke bevrijding

In het voorjaar – dit jaar laat in verband met de schrikkelmaand Adar 2 - vindt weer het Joodse Pesach plaats. Herdacht wordt de bevrijding van het volk Israël uit de Egyptische slavernij, lang, lang geleden….

De afstammelingen van Jacob, de kinderen van Israel, de “Benee Jisraël”, ooit in Egypte, vluchtend voor de hongersnood, aangeland, waren in de loop van ruim vierhonderd jaar uitgegroeid tot een groot volk; maar gaandeweg waren ze tot slavernij gebracht en steeds wreder onderdrukt; onder de profetische leiding van Mozes en in een reeks wonderlijke gebeurtenissen worden zij door Farao vrijgelaten en beginnen zij een reis door de woestijn op weg naar Sinaï waar de volkswording zijn beslag krijgt in het verbond met de Eeuwige die hen naar hun vrijheid geleid heeft.

Hieronder wil ik proberen heel kort een visie te geven op dit verhaal, geïnspireerd op de esoterische opvatting, dat de geschiedenis van Israël in Egypte en de verlossing uit de slavernij een diepere betekenis heeft voor de gang van de mens door het leven in deze wereld, anders gezegd dat het verhaal een allegorie is van de weg van de ziel door het fysieke bestaan.
'Israël' staat dan voor onze essentie, voor onze werkelijke bestemming, voor onze ziel.

In een onontkoombaar verlangen om te beleven, ervaren, te leren daalt de ziel af in de fysieke wereld, incarneert in de materie, dit is de aankomst van Jacob - Israël - en zijn door hongersnood gedreven directe afstammelingen in het voedselrijke Egypte; met deze aankomst begint
het boek Exodus .

Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het volk Israël – onze essentie – in een nauwer fysiek en psychisch keurslijf gedwongen. Opvoeding, vorming en andere ingrijpende lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons bezet.
Dit onderdrukkende systeem, dat we nodig denken te hebben voor onze overleving in de fysieke wereld, wordt in de verschillende psychologische en esoterische richtingen wel genoemd:
het ego, of: de persoonlijkheid (soms ook: karakter). In het pesachverhaal wordt het belichaamd door Farao en zijn slavendrijvers, de Egyptische opzichters.

Vaak zijn we onze meest eigen essentie geheel vergeten;
hij ligt verborgen achter vele schillen (‘klipot'in de Joodse esoterie) van het ego. We zijn bijna helemaal ons ego geworden, meer Egypte dan Israël, voor de goede verstaander. Het is een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen, (de afgoden in het bijbelverhaal).

Maar helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk. Uiteindelijk is daar,op die plek, de kern van ons levensbeginsel.
Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23). Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om hulp.

Die hulp komt in de vorm van Mozes, de innerlijke gids, die als krachtig brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie. Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks, je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg je idee over de weg die te gaan is.

Maar de strijd is nog niet beslist. Het echte gevecht is net begonnen.
Het ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises ( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten, kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego (‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te dienen en dat ego te brengen tot vrijlating van ons diepste verlangen, op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.

Dan ligt de leegte van de woestijn open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen authentieke problemen.De zekerheid van het systeem hebben we niet meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken.

Lees het oude bijbelverhaal eens opnieuw vanuit deze optiek en je vindt nog veel meer aanrakingspunten.

(geraadpleegd o.a.: Haggada, Ten Have, Baarn; U. Cassuto, A commentary on the Book of Exodus, Magnes Press, Jerusalem; Hans Korteweg, Zonder Einde, Servire; Z'ev Ben Simon Halevi, Kabbala en Exodus, East-West Publications, Den Haag-Londen)

februari 21

Paul Rozewater
Gister zag ik het interview van Paul Rosenmöller met prinses Irene. In zijn fourwheeldrive op weg naar haar huis op het enorme landgoed in Zuid-Afrika, waar ze een paar maanden per jaar verblijft, zei Paul dat hij alles mocht vragen behalve over Margarita.
Prinses Irene, inmiddels een tanige spiritual old lady, ontving Paul en ging met hem om met een soort vertederde distantie. Met trotsliet ze hem het landgoed zien, een stuk bloeiende woestijn, dat Irene 'weer aan de natuur teruggaf'
en natuurlijk legde ze uit over de eenheid van alles,
de onderschatting door de mens van zijn verbondenheid met de natuur. Nu was de natuur overweldigend, glooiende heuvels, ruige verheffingen, grillige rotspartijen, sissende beekjes,en het leek wel of Paul overweldigd door natuur en majesteit maar niet tot het goede vragen kwam.

'U trouwde met Carel Hugo en werd katholiek, was dat een kantelpunt?'
Natuurlijk was dat een kantelpunt, Irene was altijd tegen de stroom ingegeaan. Nou komen er nog een paar intrigerende vragen, denk je, zoals 'wat betekende het katholicisme voor u, hoe denkt u er nu over?' Maar nee hoor.
Een ander kantelpunt was toen Irene, overspannen door werk, opvoeding en huwelijksperikelen, opeens de eenheid van alles inzag en de betrekkelijkheid van haar zelf. Dat roept om doorvragen. Maar Paul is al tevreden (of is er veel weggeknipt, je weet het nooit).
Van moeder Juliana had Irene haar spirituele kant, dat ontdekte ze toen ze nog eens de kerstverhalen van Juliana doorlas. Ha, dacht ik, nu krijgen we meer vragen over de spiritualiteit van moeder Juliana. Wie weet herinnert Irene zich nog Greet Hofmans. Is zij in de zestiger jaren nog naar bijeenkomsten geweest met Greet Hofmans of was dat verboden?
Paul mocht toch alles vragen, behalve over Margarita.
Maar nee, we zijn weer bij Bernhard en we gaan de open deur binnen, dat Bernard haar vooral inspireerde tot de liefde voor Afrika.
Nu komt Paul op zijn geniale laatste vraag:
Bernhard zei vlak voor zijn dood, zittend op een stoeltje in een weids Afrikaans landschap, - we herinneren ons deze scene nog van TV - 'hier zou ik willen sterven',
zou Irene dat ook willen?
Irene zegt, dat het niet uitmaakt, waar, alleen niet in een ziekenhuis voegt ze er op het allerlaatst nog lacherig aan toe. Maar dan heeft zijn nog een vraag aan Paul: 'Paul wat heb je nou van dit bezoek meegenomen?', hier sprak de cursusleider - tweemaal per jaar geeft ze een cursus aan zoekenden naar hun essentie - tot haar cursist. Je zou denken, dat Paul misschien zou antwoorden overweldigd te zijn door de natuur, maar Paul zegt vooral geraakt te zijn door de persoon van Irene en haar streven. Het gevlei was in de intonatie van zijn zinnen niet van de lucht. Het geheel miste ieder doorvragen, iedere risico dat een aantal interviewers, waarvan sommigen niet meer onder ons, niet uit de weg zouden gaan.
Paul, dat haantje de voorste in de Tweede Kamer, was in dit interview niet meer dan een wat onhandige broekeman op sleeptouw genomen door een persoon die hem helemaal in de broekzak had van haar safari-shorts.

P.S. Voor hen die mijn wel en wee volgen: ik ben nog niet van buiktroubles af. Koorts en gebrek aan iedere eetlust zijn weer helemaal teruggekomen. Ik heb een belafspraak geregeld, morgenmiddag, met de internist, want dit kan toch niet zo dag in dag uit doorgaan. Intussen lig ik wat, werk ik wat, lees ik wat, kijk ik wat TV en lig weer wat.
Moge ik weer op weg gaan naar refoea sj'lema

februari 12-februari 17

Een korte ziekenhuisserie (namen en sommige details zijn om privacyredenen veranderd)

mijn buurman Ko
Het begon met wat ik dacht dat buikgriep was met koortsigheid en malaisegevoel, maar na een paar dagen bleef dat drukkerig wat pijnlijk gevoel in de onderbuik doorzeuren, wat mij naar de huisarts bracht. Dinsdagochtend was dat en toen het huisartsenlab in mijn bloed geen tegenbewijs vond tegen vermoedens van een blindedarmontsteking, regelde mijn huisarts, dat ik meteen die namiddag terechtkon bij spoedeisende hulp voor nader onderzoek. Tegen middernacht, na een echo, een CT-scan, vele interviews, vragenlijsten en uren wachttijd, belandde ik niet in mijn eigen bed - zo denk je al gauw - maar in een bed van de afdeling onduidelijke gevallen, op kamer 26, gebouwdeel D, van het Academisch Ziekenhuis. Met als taak om om de zoveel tijd een glas te drinken uit een enorme kan met lauwzoet vocht om mijn ingewanden te prepareren voor nader onderzoek.

Na een doezelnacht bleek ik mij te bevinden in het gezelschap van drie andere patienten, die ik alleen nog vaag kon horen, omgeven als mijn bed nog was door gele gordijnen.
Een wat neuzelige mannenstem vertelde over hoe hij twee keer getrouwd was geweest en twee keer belazerd, de laatste keer had hij een zendertje in de telefoon ingebouwd, waardoor hij precies kon traceren welke vreemde man er tijdens zijn afwezigheden aan de lijn was. Hij vertelde het als een soort volkse conference, niet ongeestig gebracht.
'we hebben een nieuwe gast geloof ik', zei hij en mijn onthulling uit het gele gordijnen kamertje leek onafwendbaar.

Zo maakte ik even later kennis met Ko M., een korte stevige zestiger, in een wat morsig jogging pak, met wat rossig kort opstaand haar, grijzend aan de slapen en een vaag baardje op de kin. Een oog was wat scheef weggedraaid en duidelijk blind.
'diabetes', zei hij en er volgde een lang relaas over hoe de goeie afstelling van insuline voor hem maar niet te vinden was, daarvoor was hij hier, en nog veel meer verhalen volgden over een oogoperatie, een kunstoog dat naar boven was geschoten, et cetera.
Dat vertelde hij allemaal met wat ik maar zal noemen de humor der bitterheid, af en toe struikelend in wat gebrabbel als zijn vebeten kaken, waarin vermoedelijk een slecht zittend gebit, zijn woordenvloed niet kon bijhouden.
Ko kon met praten niet meer ophouden, zelfs in zijn slaap bleek hij verder te praten met zich zelf in een voortdurend murmelen van ha?, hm hm, nee, jajaja, grrww, broef, mmm en zo verder een nacht lang.

Hij had een aantal standaard categorieen, waaronder:
De motivatie achter alle medicatie waren de twee handen op een buik van het medisch estblishment en de farmaceutische industrie; ik vat het nu keurig ambtelijk samen in een statement (waarin overigens elementen van waarheid onloochenbaar zijn), maar Ko gaf steeds concrete voorbeelden in smakelijk Overasselts.

Een andere categorie was het schoonmaakregiem in kamer 26.
Hier gaf hij voorbeelden van een aantal schrijnende misstanden,zoals het eerst schoonmaken van de vloer en dan pas afstoffen van de gordijnrailsen van de bedgordijnen, zodat het stof weer op de vloer dwarrelde.
Ko's oog was duidelijk geoefend door zijn carriere als restaurateur, gérant en cateraar. Vanuit managementoogpunt wees hij op zijn functie als ex-voorzitter van de plaatselijke voetbalprofclub.
Het toppunt van achteloosheid was de schoonmaakster die met een enkele zwaai van haar zwabber met pure chloor de douche had schoongemaakt, waardoor Ko een aantal lelijke bleke vlekken op zijn joggingbroek had opgelopen.Deze casus heeft hij vele keren aan vele toehoorders opgedist.

Een volgende categorie in Ko's communicatie was zijn omgang met de verpleegkundige zusters en ander personeel. Ieder verschijnen van een zuster vatte Ko op als een compleet nieuwe ontmoeting, soms gepaard met veel geflirt - altijd met een vette knipoog - soms met oprechte interesse.
Een apart hoofdstuk zijn de flarden levensverhaal van Ko, waar ik misschien later op terugkom.

Maar een zeer speciale categorie was de omgang van Ko met onze overbuurman Leo van B., een lange uitgeteerde man, die later eenenzeventig bleek, maar eruitzag als 95. Hij had een zware tremor en al twee jaar waren ze op zoek naar wat er nou scheelde, geen Parkinson, geen dit, geen dat, maar wat dan wel? Leo's zachte stem sprak even bibberig als zijn lichaam.
Zijn blauwe ogen in zijn magere snoet waren opvallend zacht en helder.
Hij kwam vaak zijn bed uit, tastend naarzijn rollator, pantoffeltjes aan, en langzaam schuifelde hij dan voorbij op weg naar het toilet.
'je bent wel voor het donker terug, Leo', zei Ko steevast.
Dit tekende de verhouding. Ko prikkelde Leo, provoceerde hem steeds en Leo liet het zich graag aanleunen, hij had ook humor. Zo fantaseerde Ko samen met Leo een wereldje waarin er met Leo niets aan de hand was, overigens allemaal met een vette knipoog. Favoriete fantasie was, dat de vrouw van Leo,
een heel braaf en lief mens, die altijd van drie tot acht op bezoek was, een geheime verhouding met Ko had.
'Leo, ze heeft me weer gebeld, net dat jij onder de douche was'- dat was ook zo - , zei Ko, toen Leo weer uit de douche naar zijn bed hobbelde, 'dat kan toch geen toeval zijn'
'Nee Ko, ze houdt alleen van mij, maar andere mannen hoeft ze daarom nog niet te haten', zei Leo een keertje terug op weer zo'n speelse fantasie, even goedhartig als wijs.

Leo
Midden in de kamer stond een tafel met wat stoelen.
Meestal fungeerde de tafel als eettafel of bureau voor Ko.
Op donderdagochtend had ook Leo het lange broze lijf aan tafel gezet en ik zat er ook. Er ontspon zich een vrij lange zelfhulpcounseling rond Leo.
Vijf jaar geleden openbaarde zich de eerste symptomen en al twee jaar was hij in onderzoek bij dit en dat ziekenhuis en ze konden maar niks vinden en hij kachelde maar achteruit en steeds meer was hij aangewezen op zijn vrouw Liedje, hij schaamde zich, voelde zich steeds waardelozer, in vele toonaarden vertelde Leo over dit proces, tot hij een halt werd toegeroepen door Ko.
'Je moet niet aan iedereen steeds maar dat verhaal vertellen,
(keek Ko nou even naar mij, hoorde ik ook bij iedereen?) de meesten interesseert het niet en je gaat je steeds maar slechter voelen'
We kwamen tot de conclusie, dat het sóms wel goed is om je gevoelens te uiten.
'Ze dachten ook dat het door angst kwam, zei Leo, dat ik een angststoornis had, dat zeiden ze bij neurologie in het Julianaziekenhuis, dat was professor Strik, die zei, meneer van M., u hebt een angststoornis, als een ander vlak bij de waterkant loopt, zorgt u dat u er twee meter vandaan blijft.
Stoornis, dat zag ik niet zo, maar ik was altijd wél bang, als er een lamp in het plafond gedraaid moest worden moest Liedje dat doen.'
Ik keek hem eens aan en het klopte, ik zag in al zijn vezels angst, hij was de belichaming van een levenslange angstigheid, hij was een bange man. Het verklaarde zijn ziekte natuurlijk niet, maar het was deel van zijn karma, van zijn fysieke levenslot, die angstigheid.
'Je bent wel eerlijk, je durft er voor uit te komen dat je een bange man bent', waagde ik het erop, positief labelen, dacht ik en het kwam goed aan.
'Op een keer moest ik als solist optreden in het concertgebouw Ars et Amicitia, in het hoboconcert van Corelli - Leo was een gepassioneerd amateur-hoboist, maar al jaren ging dat niet meer door zijn tremor - en dat heb ik toch maar gedaan'.
Er lichtte iets van trots op in zijn brave blauwe ogen.
Dat concert was misschien wel zijn finest hour in de worsteling tegen de angst.
'Weet je wat ik vreselijk vind, ging Leo verder, als ik een deur verf moet het tot in details goed zijn gedaan, maar dan zie ik dat Liedje het niet perfekt doet, dan voel ik me boos en dan schuldig'.
Zo kwamen we op wat hij nog wél kon doen, hij kon advies geven en hij herinnerde zich prompt hoe hij kort geleden een hoboiste van het orkest nog goede raad had gegeven.

Maar diezelfde dag, 's-middags, had Leo heel wat te verstouwen. Er was een belangrijk gesprek gepland, Liedje was er ook met een vriendin en gedrieën verdwenen ze met de afdelingsarts naar de spreekkamer, Leo werd in zijn bed weggereden.
'Da's niet veel goeds wat ze gaan vertellen', zei Ko al.
En het bleek later inderdaad een soort slecht nieuws gesprek te zijn geweest, dat erop neerkwam, dat kanker niet hard was bewezen, dat ze nog verder onderzoek gingen doen, maar dat Leo toch rekening moest houden met een slechte uitkomst.
Uren later kwam Leo pas terug en het bleek, dat ze ook nog een pijnlijk blaasonderzoek hadden gedaan.

Toen Leo weer op zijn plekje lag kneep zijn gezicht zich opeens samen tot ontelbare vouwen en er ontsnapte hem een paar rauwe snikken. Snel werden de gele gordijnen om zijn bed getrokken en was hij even alleen met Liedje.
Niet lang daarna werden ze weer opengetrokken en ontspon zich een proces van meeleven, opbeuren, doorspekt met flarden verslag van wat er gebeurd was. Tussendoor zweefde steeds het amper geuite voorgevoel dat de toekomst voor Leo wel eens heel eindig zou kunnen zijn. Ook veel frustratie over het blaasonderzoek dat knullig was uitgevoerd en Leo had nog veel napijn.
Het was tegen half zes geworden en wij zaten aan de broodmaaltijd. Ko collecteerde een maaltijdje voor Liedje bij elkaar, een kop thee van de inmiddels nieuwe derde patiënt, die ook Leo heette, een boterham van mij en Ko droeg een paar plakken kaas bij. Intussen was even een zuster bij het bed van Leo gekomen, met een spuitje.
'Een beetje morfine, tegen de pijn', zei ze.
Paar minuten later riep Leo plots:
'The Bold and the Beautiful!'
Natuurlijk, het was tijd voor The Bold and the Beautiful', half zes en iedere dag keken Leo en Liedje naar deze serie over de beeldschone modeontwerpers in L.A. en hun intriges.
In no time daalde een vredige sfeer over kamer 26.
Liedje lag naast Leo in bed en als twee parkietjes keken ze met de kopjes schuin omhoog naar de televisie, die boven hen aan rails was bevestigd.
Ook Ko was een fan en had zich bij uitzondering even rustig op zijn bed teruggetrokken.

derde bedrijf
In de loop van die donderdag kreeg Ko heftige hoestaanvallen,
die hij moedig maar met veel halfbinnensmonds gevloek verdroeg. Daartussendoor was hij weer de oude Ko en klaagde over de hygiene, het gedrag van een bepaalde voedseluitdeelster naar Leo (dat ze niet even zijn vlees wilde snijden), en over zijn beenzwachtels, die volgens hem beslist bernieuwd moesten worden ondanks andersluidend inzicht van de verpleegsters.

Tussendoor vertelde het een en ander over zijn leven, dat zich rond keuken, restaurant, keukenproducten en catering had afgespeeld (catering was het laatste, hij had het bedrijf door zijn ziekte van de hand moeten doen), eerst in Australië en toen in Nederland. Zijn topperiode was toen hij een eigen restaurant had in de buurt van Eindhoven.

'Ik lette altijd op stijl. Als iemand sigaretten bestelde, bracht ik ze op een zilver blaadje, het pakje al opengemaakt met een sigaret eruit en een pakje lucifers erbij'.
Ook het sigarenritueel beschreef hij mij uitgebreid. Zijn moments suprêmes speelden zich af
'toen de top van Philips een keer kwam eten.
Ik serveerde toen ossehaas met een saus van madagascarpepertjes, dat zijn andere dan chilipepertjes,
ze zijn minder scherp en verfijnder van smaak, je kan ze krijgen in een potje, ze lijken op kappertjes, niet mee verwarren. Je maakt de saus klaar aan tafel op een vuurtje, eerst uitjes en knoflook in de pan, dan tomaatjes en andere kruiden en dan de madagascarpepertjes, alles in de goeie volgorde, dan doe je er slagroom bij (zonder suiker natuurlijk) en je flambeert het geheel met wodka; waarom flambeer je eigenlijk, dat weten de meesten niet eens, niet alleen voor het mooie gezicht maar ook om de smaak van de kruiden te condenseren en te verfijnen; ik heb het hele recept nog opgestuurd en het staat in zo'n heel dik culinair naslagboek voor koks, duizenden recepten op dunne blaadjes, een repertorium heet dat'.
(als je dit recept klaar maakt, stel mij niet verantwoordelijk voor het resultaat).

Op de valreep van onze omgang vertelde Ko nog dat als jongetje thuis hij de gebeten hond was. Zijn oudere broer was het licht, het talent, de begaafde en hij, Ko, kon nooit iets goed. Vader vond hem kneus. Vermoedelijk heeft Ko zijn leven gevochten om niet de sukkel te zijn, die zijn vader in hem zag.

's-Avonds kwam de afdelingsdokter nog langs het bed van Leo.
Lang sprak ze met hem, of liever Leo met haar, het hoofd net uit de dekens sprak hij lange zachte zinnen met de dokter en het enige dat ik opving was:
'Ik kan me niet voorstellen dat ik dood ga, dokter, er zal nog een tijd komen, dat ik beter ben dan ik nu ben, denkt u ook niet?'
'Het is altijd goed om goede moed te houden', of iets dergelijks antwoordde ze. En ik dacht, de ontkenningsfase, wie zou die niet hebben, ik ook in zijn geval.

De nacht was onrustig. Ko was permanent aan het hoesten en ik maakte het hoestverhaal vrijwel geheel mee.
Vrijdagmiddag mocht ik naar huis.
Het belangrijkste onderzoek dat ik had gehad was een colonscopie. Met een buisje gaan ze je achterste in en inspecteren je darmen van binnen, iets wat veel dokters de oudere mens sowieso als preventieve maatregel aanraden om eventuele darmkanker tijdig te ontdekken.
Bij mij zag het er behoorlijk uit,in de dikke darm, maar ze moeten ook nog in de dunne darm kijken en dat moet een andere keer. Ik ben er nog niet vanaf en ook niet van de maagtroubles, want al voel ik me weer beter, het marcheert nog niet lekker daar beneden.

Toen ik daar lag, wel zedig toegedekt, hoor, had ik even een flits als uit de Singing Detective. De endoscopist manoevrerend achter zijn aarskijker, twee verpleegsters die aan mijn buik sjorden om de kijker de bochten te laten nemen en op de achtergrond zag ik vaagweg zeven co-assistenten staan, die hadden gevraagd of ze mochten toekijken, dat vond ik goed; zeven blonde meiden allen lang en in de twintig, een waardig achtergrondkoor dat zou moeten losbarsten in de Colon Rap of de Colon Blues.
Tip voor mijn opvolgers: vraag om een roesje, dan is het wel uit te houden.

Toen ik met mijn tassen in de hand een laatste gesprek had met een van de dokters zag ik Leo en Liedje weer in een zachte woordenwisseling met de afdelingsarts.
Ko had net een ernstig gesprek gehad met de hoofdzuster, een van de verpleegkundigen had kennelijk over hen geklaagd en nu had hij een schrobbering gekregen. Op het moment dat ik wegging werd hem - begreep ik op de valreep van mijn vertrek - een schriftelijk een verklaring voorgelegd om te ondertekenen, dat hij zich voortaan zou inbinden.

De derde patiënt, Leo twee, was meer tot rust gekomen, hij was woensdag in grote benauwdheid binnengebracht, ook al een man van mijn leeftijd, een zestiger. Een rustige vent, die mij die vrijdag vertelde dat hij chronische bronchitis had. Was ontdekt tijdens zijn commando-opleiding, hij was gedropt in de Biesbosch en had na veel ontbering beschutting gevonden onder een omgekeerd roeibootje, was uitgeput in slaap gevallen en in coma geraakt. Twee dagen later had een boer hem bij toeval ontdekt. Toen is hij fijnmechaniker geworden en hij is al 37 jaar leraar op een technische school voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Leerlingen, ik neem mijn pet diep af.

Ik had bij wijze van afscheid voor ieder van de drie een ansichtkaart met een boodschap achtergelaten. Wat daarop stond moet je ze bij gelegenheid zelf maar vragen.



februari 6

Vrijdagnacht begon het: misselijk, vinger in de keel en een keer wat een nachtelijke tocht naar de WC.
Zaterdag overdag wat daas rondzwalken tussen bed en bank.
Alle gebruikelijke afleidingen hadden hun sjeu verloren: de computer, de krant, de Tv, het boek, laat staan escapades naar buiten.
De griep ontrekt alle kleur aan het dagelijks leven. Het lijf voelt als een zompige last, die van hier naar daar gezeuld moet worden. Het hoofd is een loze korf, waar een zwerm mijmeringen loom doorheen zwalkt.
Daar werd ik weer even aan herinnerd. Een gespannen en pijnlijke buik, een maar niet bevrijdend afgaan bekroont dan deze diagnose.
Inderdaad: vrienden en bekenden troosten mij met de bekende signalering: het heerst. Een nieuw virus is overgewaaid uit het westen en veroorzaakt buikklachten, maar gelukkig duurt het maar een paar dagen en ik kijk verlangend uit naar het moment dat nieuwe levenskrachten zich aandienen.

januari 29
herdenking
In de trein zat ik met E., S., en C. op weg naar Amsterdam.
De drie kenden elkaar niet of nauwelijks. We waren op weg naar de jaarlijkse Auschwitzherdenking en dit was dan ook de rode draad van de kennismakende gesprekken tussen ons, alle vier met met onze joods gekleurde geschiedenissen.
Ik ga er niets over vertellen, je moet ze het zelf bij gelegenheid maar vragen.
Op het Amstelstation namen we de metro naar het Waterlooplein, waar we ons op het stadhuis in de koffiezaal voegden bij de grote menigte, die schmoezend en royaal voorzien van gemeentelijke koffie in kartonnen bekers wachtte op het signaal. Omstreeks elven gingen we onder een parelgrijze hemel in een optocht van misschien wel tweeduizend mannen en vrouwen - veel ouden en zeer ouden - naar het Wertheimpark.
In een lange zorgeloze rij liepen we naar het park, niet naar een station met achterlating van alles en een ongewis noodlot tegemoet.
Het parelgrijs werd een fijne motregen en hier en daar bloeide een paraplu open. We liepen tussen de sfinxen door, die de ingang van het parkje bewaakten, maar ook mannen met alerte hoofden sloegen ons bij ons entree beroepshalve scherp gade.
We konden er met z'n allen maar net in, in wat niet meer dan een groot plantsoen is. Het programma was hetzelfde als vorig jaar, een kort welkom door de voorzitter van het Auschwitzcommittee, een toespraak van Job Cohen ('toen iemand aan Abel Herzberg vroeg, wat moeten we doen opdat onze kinderen niet weer slachtoffer worden, zei hij, dat is de verkeerde vraag, je moet vragen, wat moet we doen opdat onze kinderen geen beulen worden'), een muziekje van het Sinti en Roma orkestje en Rabbijn Sonny Herman, die weer met zijn diepe, sonore stem het herdenkingsgebed zei, afsluitend met het Kaddisj Jatom, jitgadal we-jitkadasj sjmee raba ....
C. had zijn capuchon over zijn hoofd gedaan. Daaronder vandaan keken aangedane ogen de mijne aan. Hij is net als ik van het begin veertiger jaren van de vorige eeuw, zijn ouders zijn nooit teruggekeerd.
Langs het spiegelmonument, met zijn welsprekende barsten, en dan weer het parkje uit en het leek wel of de paar eerbiedwaardige bomen daar weer wat grilleger dan vorig jaar hun kromme takken ten hemel hieven.

januari 28
poezie
voor de verandering eens een recent gedicht:

het licht de liefde splinters van bliksem
bliksemse vonkensalvo's een regen van vuurkogels
landde in zand, een pikdonker veld
van kiezel en keileem, moddermonden
verslonden gretig de stralende scherven
borgen ze onder schilden, pantsers,
uniformen van leerhuid, karaktervlees.
dat was ooit voor het begin.

nu hokken, verhongerde engelen,
vergeten achter maskers van staal,
gezegeld met rode hars
gewikkeld in pluche bandages,
smeulen ze nog
schroeien een pijnpunt
een steek in de zon
een barm in het hart

ook in mij in jou
boezemen ze ruimte
bloesemen uitslag
zweren ze geestig de leegte
ijlen een rebus

vrij me
ijver
me los
verlos mij

meer poezie op: http:www.xs4all.nl~rcassuto


January 28
moods and songs
These days I feel a weight like a heavy bag of sand on the verge between body and mind. Somw representants of my inner research committee explain it as a consequence of the medicine's I take against the hepatitis virus, others ascribe it to the lack of fullfilment in my relations, the more deep searching analysts refer to a partial unconscious intense want of motherly protection and encouragement and of cours there are some who plead a mix of all these causal factors. All advisors have the best intentions. But what the use of this busy committee...
What good are all these consultants.

The best I can do is keep a keen and noncommittal, though concerned awareness of all the ups and downs of the phycical-psychic motions. A complete surrender without all the mind games will help me best through this temporary valley, this low down mood, this unwilling body.

This afternoon the choir I sing in performed in a benefit afternoon for the Tsunami victims. The meeting took place in a community center in Berg en Dal, an affluent suburb of Nymegen, near the Dutch-German border. Gradually a lot of people gathered to hear an array of very diverse performance of all kind of amateurs doing their best against the background of the noble purpose of the meeting.
Our repertoir very much stood out against the other choirs and vocal groups. The Yiddish, Hebrew and Ladino songs formed a marked contrast to songs like Can't buy me love, Sealed with a kiss, and this and that adolescent, strumming his guitar to a self made sung about the Asian disaster.
The audience sat through this Jewish vocal intermezzo with some kind attention I tried to stir up by a short explanation of context and content of the various songs, some of them stemming from the Synagogue prayer service. On the last moment we decide to add such an explanation and I was honoured to do this. Helped to raise my spirits from the rather low down mood I felt myself in.

Can't help to feel some friction of performing Jewish prayers in such a context. (Though one can imagine also christian holy songs to be performed in such a secular context, like Stabat Mater for example). Should merit some discussion.

24 januari

Tante Ingemarie
Mijn zus en ik gingen vandaag op bezoek bij Ingemarie Landman, door ons een leven lang en ook nu nog steeds dus tante Ingemarie genoemd.
Ze was de boezemvriendin van mijn moeder zaliger nagedachtenis, eerst in het toenmalig Nederlands Indië en eenmaal gerepatrieerd nog vele decennia in Holland.
Ze woont op een flatje in het grote serviceflatcomplex voor bejaarden Duin en Bos in Loosduinen, het complex, waar ook mijn moeder en vader hun laatste jaren hebben gewoond.
- Ze is wel oud geworden, waarschuwt mijn zus mij als we door de lange gangen stappen op weg naar haar huisdeur en ik verwacht een gekrompen besje, schuifelend en slissend, want tenslotte is ze al drieënnegentig en ik heb haar lange jaren niet gezien.

Maar het valt mee.
Natuurlijk, ze is gekrompen, heeft een gerimpeld kopje gekregen, haar altijd al zilverwitte goedgekapte haar is dunner geworden, maar haar oude ogen staan nog helder, nog altijd is ze verzorgd en met smaak gekleed – net als mijn moeder destijds - en de woordenstroom die loskomt zodra we binnen zijn in het propere appartementje verraadt een nog heldere geest en een opmerkelijke memorie.
We strijken neer met koffie en een taartje, mijn zus en tante Ingemarie aan weerszijden van het huiskamerraam, ik zit op de bank met een riant uitzicht op de duinbossen bij de zee en op een zonnige hemel waar de harde wind grootse wolkpartijen doorjaagt.
Vanzelf begint uit tante Ingemarie een levensverhaal te stromen, fragmenten en flarden die ze met veel details opsiert en die soms lijken te verzanden in met veel omslag vertelde zijpaadjes.
Ik licht er een enkele episode uit in mijn eigen versie, 't is onmogelijk haar verteltrant weer te geven.

Negentiennegenenveertig, vliegveld Andir bij Bandoeng - toen niet meer dan een drassige vlakte - , daar had ze mijn moeder voor het eerst ontmoet, als welkomstcomité voor de vrouw van haar man's collega, mijn vader dus, die een aantal maanden eerder in Bandoeng weer een tweede carriere als Indisch bestuursambtenaar was begonnen. Mijn moeder kwam het trapje af van de Dakota, die haar van Batavia naar Bandoeng had gebracht, de jongste peuter op haar arm, twee koters aan de hand en eentje, mijn broertje van drie, tuimelde het trapje af in de modder, voor de voeten van tante Ingemarie en haar smetteloze witte tropen-mantelpakje en handschoenen zaten onder de modder.

Oom Ferdinand, haar lang geleden al overleden man, een boomlange vent, collega van mijn vader dus als bestuursambtenaar in Indië, oom Ferdinand, hoe had ze die nou
ontmoet?
In Alphen aan de Rijn, maar hoe kwam ze daar nou terecht, want ze was geboren in München, ze was een Beierse Mädel en haar vader Breitenberger was een Beierse ingenieur, die had vier jaar in het leger gediend, het was de Eerste Wereldoorlog en –
- Vier jaar?, vroeg ik verbijsterd, denkend aan de uitzichtloze frontontberingen en zinloze slachtpartijen. Inderdaad vier jaar maar hij zat bij de genietroepen, niet direct aan het front, en toen hij terugkwam in München was de fabriek verwaarloosd en verkwanseld door de familie en vader wilde weg, naar het buitenland, hij vond een baan bij een bedrijf in Alphen aan de Rijn en op een dag bracht een jonge vriend des huizes een andere vriend mee, die nog een dame nodig had om mee uit te gaan in Utrecht, dat was Ferdinand, het klikte, zodoende, en toen ging het allemaal snel, hij was net afgestudeerd als Indisch bestuursambtenaar, moest naar Indië en zo is ze getrouwd als ‘handschoentje'.

Het was toen 1930 of zo en ze was toen achttien, reconstrueer ik snel.
Nog even terug naar Beieren.
Van alle Beierse familie-anekdotes springt die rond Onkel Ludwig, een broer van haar vader, eruit. Tante Ingemarie denkt gezien de smaak waarmee ze over hem vertelt met veel genoegen aan hem terug.
Begin van de twintigste eeuw.
Grootvader Breitenberger bepaalde voor alle kinderen, wat ze moesten worden en voor zoon Ludwig - Onkel Lu voor Ingemarie - was dat advocaat. Maar Lu wilde naar zee; na een grote familiecrisis mocht hij naar de zeevaartschool in Hamburg en zo werd hij kapitein op een cruiseschip. Maar die eerste wereldoorlog brak uit, toen hij op zee was, hij voer naar het neutrale Portugal, de passagiers werden in Lissabon aan land gezet en hij moest met zijn schip de Duitse oorlogsschepen gaan bunkeren. Maar ja, hij werd gesnapt in de Amerikaanse wateren en geïnterneerd als krijgsgevangene op Trinidad. Daar had hij niks te doen, en hij vroeg aan de Amerikaanse commandant of hij muziek mocht maken, hij was heel muzikaal, je moet weten, Grootvader was protestant en Grootmoeder katholiek, dat ging heel goed samen, hoor, en Grootmoeder ging naar de mis, en de pastoor zei, ik heb nog een tenor nodig voor het kerkkoor, weet jij niemand, ze zei mijn zoon Ludwig, nou werd Lu werd protestant opgevoed, maar toch vond Grootvader het goed dat hij in dat katholieke koor ging zingen, Ludwig speelde ook nog viool en op Trinidad vormde hij een orkestje, zo kwam hij de oorlog door. Later heeft hij overal over de wereld jachten van rijke Amerikanen gevaren.
- Een echte avonturier, zeg ik
- Nee, dat is het woord niet, verbetert ze me, ook geen zwart schaap, een buitenbeentje was het.
Ik merk, het luister nauw, je hoe je de reputatie in een degelijke Beierse familie omschrijft.

En dan Indië.

Rap passeren vele anekdotes de revue, maar bij één episode merk ik emotionaliteit als een aura om haar heen opgloeien. We zijn nu weer in negentienveertig. De Tweede Wereldoorlog was uitgebroken in Europa, in Indië was het nog vrede.
Als Duitse van geboorte keek niemand haar meer aan. Ze woonde toen met oom Ferdinand in Pati op Midden Java en opeens was ze niet meer welkom op de Soos en werd haar te verstaan gegeven dat ze ook niet meer op de tennisclub hoefde te komen. Alleen de vrouw van de regent, de Raden Ajoe, trok zich haar lot aan en die wendde zich tot de vrouw van de Resident. Deze nodigde haar op de koffie en toen ze de ruime residentwoning binnenkwam zaten daar alle vrouwen, die zagen hoe de residentsvrouw haar demonstratief met open armen welkom heette.
- Ik moest het me wel laten welgevallen, die bijeenkomst, zegt ze, maar daarna, toen al die vrouwen mij weer wilden inviteren, toen ik hoefde niet meer.
Haar kopje straalt nog steeds gekwetste trots uit.
Ze heeft zolang ik mij kan herinneren altijd vlekkeloos en accentloos Nederlands gesproken, ook nu nog, alleen is haar s een echt hoogbejaarde sj geworden.

Intussen is de hemel waar ik op uitkijk loodgrijs geworden, een ware sneeuwjacht woedt voorbij het raam.

Tante Ingemarie en mijn moeder waren boezemvriendinnen. Ze hadden dezelfde smaak, het zelfde gevoel voor een soort traditionele elegantie, maar wat hen vooral ook bond was hun gemeenschappelijk lot in het huwelijk verbonden te zijn aan moeilijke, driftige, wat bazige mannen.
Altijd vermoedde ik dat ze uitvoerig daarover hun hart bij elkaar uitstortten.
Maar nee, zo was het niet, antwoordt tante Ingemarie op mijn diplomatiek geformuleerde suggestie, nooit hadden ze het over elkaars echtgenoot, maar een enkel woordje, een blik, een toespeling was voldoende, want ze hadden een ‘Seelenverwandtschaft', ze hoefden daarover niet te praten om elkaar te begrijpen.
Wat een onwankelbare loyaliteit, dat kom je niet meer tegen.
En op mijn insinuatie dat behalve mijn vader ook oom Ferdinand een moeilijke man was – mijn zus noemt het: hij was lelijk tegen zijn vrouw – draagt ze onmiddellijk aan:
maar ja, hij was ook als een prins opgevoed, als zoon van onmetelijk rijke boomkwekers uit Boskoop.

We komen weer terug op Indië en de Jappen en het kamp, waar ze met haar zoon en dochter zat, die nog later in hun leven nog veel last bleken te hebben van die ervaringen. Verhalen passeren - je moet niet vergeten, twee wereldoorlogen heb ik meegemaakt, zegt ze nog - en buiten is de sneeuwstorm geluwd, helderheid heeft weer zijn intrede gedaan. Tijd om te gaan. Mijn zus en ik maken aanstalten. Op de valreep komt dit plotseling nog dit naar boven, met veel urgentie verteld:

De Jappen waren Java binnengevallen. In die tijd zaten tante Ingemarie en oom Ferdinand in Banjuwangi, Oost-Java, tegenover Bali, en er waren loopgraven gegraven om te schuilen voor de bombardementen.
Negentientweeënveertig en er was weer een bombardement van de Jappen, tante Ingemarie en anderen lagen in de loopgraaf, toen er vlakbij een bom viel en opgewoelde aarde massaal in de loopgraaf viel en ze allemaal bedolven werden onder meters zand. Nu was er in die loopgraaf een bamboe zitbank aangebracht. Die bezweek onder de last van de aarde. De bamboestaven braken; bamboe bestaat uit compartimenten waar lucht in zit en die lucht kwam uit het brekende bamboe vrij; dat heeft haar gered, anders was ze gestikt. Oom Ferdinand wist waar ze zaten en zo werden ze net op tijd uitgegraven.

Tante Ingemarie Landman-Breitenberger brengt ons nog weg, door de gangen van Duin en Bos, naar de auto, nog vrij kwiek lopend achter haar rollator waarop haar tasje is verankerd met een koord, tegen de tasjesdieven, zegt ze. Een Beiers-Hollands-Indische lady.

21 januari

Bush
Wie de inauguratierede van Bush gisteren heeft gehoord zal even met zijn hoofd hebben geschud, tenminste als hij of zij ook maar enige scepsis koestert omtrent het beleid en de boodschap van de neoconservatieve wedergeboren christenen, die momenteel de macht uitmaken in en rond het Witte Huis.
Nobele uitspraken over onderdrukten, slaven en vrijen, de resolute missie van Amerika om in de wereld de het licht van de democratische vrijheid overal te brengen waar volkeren nog zuchten onder de dictatuur van wrede meesters, etcetra. Zelfs de Mozaïsche Sinai, de Bergrede en de Koran werden nog even genoemd.
Al gauw ontkomtde Bush-scepticus echter niet aan de indruk dat achter de nobele frasen, archaische retoriek en de allegorische cliché's van Bush een politiek schuilgaat, die zonder meer niet alleen een continuering van het huidige buitenlands beleid in het Midden-Oosten vertolkt maar zelfs zinspeelt op een versteviging, zo niet verheviging van een verbeten ideologie in de sfeer van de rechts-conservatieve idealen van de Republikeinse partij en met name de rechtervleugel en de groep Rumsfeld-Wolfowitz.
Het woord vrijheid is mij net iets te vaak genoemd, freedom, liberty, zo'n vijftig keer in een speech van 10 minuten.

In een recente column heb ik al een en ander gezegd over wat binnenkort waarschijnlijk het failliet van de Irak-politiek genoemd kan worden. Dat heeft niet tot gevolg, dat op deze weg niet wordt teruggekomen, maar dat hij juist met extra vastbeslotenheid verder wordt vervolgd, iets wat je wel meer ziet bij een failliet: er wordt niet van geleerd, maar hij versterkt juist de motivatie, toegeven is er niet bij, je kan niet meer terug.

Deze tendens werd mij bevestigd in een uitzending van netwerk, waarin Fons de Poel de beroemde onderzoeksjournalist Seymour Hersh interviewde.
Iran is het ‘volgende strategische doelwit' van de Amerikanen. De VS voert al geheime verkenningsmissies uit om doelwitten uit te zoeken. Althans, dat zegt Seymour Hersh in het tijdschrift The New Yorker. Uit dit artikel citeer ik:

Despite the deteriorating security situation in Iraq, the Bush Administration has not reconsidered its basic long-range policy goal in the Middle East: the establishment of democracy throughout the region. Bush's reëlection is regarded within the Administration as evidence of America's support for his decision to go to war. It has reaffirmed the position of the neoconservatives in the Pentagon's civilian leadership who advocated the invasion, including Paul Wolfowitz, the Deputy Secretary of Defense, and Douglas Feith, the Under-secretary for Policy.
According to a former high-level intelligence official, Secretary of Defense Donald Rumsfeld met with the Joint Chiefs of Staff shortly after the election and told them, in essence, that the naysayers had been heard and the American people did not accept their message. Rumsfeld added that America was committed to staying in Iraq and that there would be no second-guessing.
“This is a war against terrorism, and Iraq is just one campaign. The Bush Administration is looking at this as a huge war zone,” the former high-level intelligence official told me. “Next, we're going to have the Iranian campaign. We've declared war and the bad guys, wherever they are, are the enemy. This is the last hurrah—we've got four years, and want to come out of this saying we won the war on terrorism.”

Lees verder welke machinaties niet allemaal in voorbereiding zijn ....

Het lijkt duidelijk, dat wanneer Bush het heeft over die niet met name genoemde onderdrukte volkeren, wier onvrijheid Amerika zich zo diepgaand aantrekt, hij eigenlijk alleen het Islamitisch Midden-Oosten bedoelt.
Had Ronald Reagan het Rijk van het Kwaad als grote tegenstander, Bush c.s. heeft zijn As van het Kwaad;
het lijkt erop of de Republikeinse tough guys de oude Sovjet-Unie missen en zonder een duidelijke nieuwe monolitische en satanische tegenstander niet kunnen.
Na 9/11 konden we allemaal meegaan in de emoties van die maanden en de impuls tot radicale actie. Nu lijken de tijden aangebroken voor wijze en rationele reflectie op de wereldsituatie. Het is duidelijk dat wij die van het Witte Huis absoluut niet hoeven te verwachten.

14 januari

Hepzibah
Woensdag 5 januari bracht ik mijn periodiek bezoek aan het AMC en dokter W.
Goed nieuws: de medicatie die ik nu een paar maanden neem heeft het aantal hepatitis-virusdeeltjes flink teruggebracht, zo heeft de betreffende test uitgewezen. Helemaal weg is het niet en je zou zeggen als onwetende: een paar virusdeeltjes kan toch geen kwaad, maar zo werkt dat niet, een paar zullen weer een heilloze vermenigvuldiging doormaken; dus al het medisch geschut zal nog lang in stelling moeten blijven, maar de geallieerde strijdkrachten voelen zich moreel geweldig gesterkt.
De laatste tijd voel ik me ook weer fitter, misschien mede door dat gestimuleerd moreel maar ook omdat ik pas opsta als ik me een beetje uitgerust voel, de slapeloze uren in het begin van de nacht compenseer ik schaamteloos met slaap- of sluimer- of uitrusturen in de ochtend. Dus soms kom ik pas om een uur of elf het bed uit, rücksichtlos maak ik gebruik van mijn min of meer gepensioneerde situatie. En het helpt want de rest van de dag voel ik me fitter en het werk dat ik dan doe gaat beter.

Dokter W. had mij het boekje van Hepzibah Kousbroek gegeven over haar hep c- en Pegasys-ervaringen, 'De onzichtbare vijand'. Het is een vlot geschreven, niet dramatisch, realistisch verslag van haar ontdekking van de hep-c en haar kuren op weg naar genezing met wat randverhaal over haar voorgeschiedenis en werk- en gezinssituatie.
Het is best een steun voor lotgenoten om te lezen. Ook voor mij die soms geneigd is de ziekte te bagatelliseren voor de buitenwereld.

Uit de tijd dat ik op de Emiliehoeve zat (therapeutische gemeenschap voor ex-druggebruikers te Den Haag) in de jaren 1977-1978 kan ik mij Hepzibah trouwens herinneren, ze zat toen op het met de Emiliehoeve gelieerde dagcentrum 'Het Witte Huis' in de Javastraat, waar ik een enkele keer wel eens iets te doen had of wat moest afleveren en ze viel me op als een mooie meid, even in de twintig en als ik me goed herinner had ze een tijdje een relatie met een medebewoner van de Emiliehoeve, de ook vrij mooie Max.

Zelf was ik op de Emiliehoeve gekomen vanuit mijn psychologiestudie; ik zou op de Emiliehoeve een tijdje meedraaien en dan kijken of ik daar stage zou kunnen lopen, maar na drie maanden werd mij geadviseerd om vanwege mijn eigen drugsverleden gewoon als deelnemer het programma te doen en zelf vond ik dat ik daar - na mijn zo geisoleerd doorgebrachte drugsjaren en het ontbreken van voldoende therapeutische opvang daarna - ook wel recht op had.
(later kon ik deze periode toch als stage in rekening brengen en mijn eindscriptie als sociaal psycholoog handelde ook over de Emiliehoeve en haar op Synanon geënte methode)

Het was een strikt en niet kinderachtig programma die Emiliehoeve, maar wel met warmte en persoonlijke betrokkenheid, hoe vreemd de schaatsen waren die er soms gereden werden.
Zomaar een herinnering: Toen ik er een week was kwam de toenmalige directeur van de Emiliehoeve, de Londense ex-junky Brian Dempsey - een kleine man met veel uitstraling, hij deed me ook uiterlijk aan Napoleon denken, hij had ook veel charisma bij de net-ex-verslaafden - Brian Dempsey kwam bij mij staan, bij de grote wasbak, waar ik in mijn overall de afwas deed, en hij stelde mij, de 'mindfucker' (in Emilietermen uitgedrukt) de vraag: "Did you figure it out already" en hij bedoelde: heb jij, psycholoogje, intellectueeltje, al uitgevogeld hoe die magische Emiliehoeve formule werkt... Maar goed, dat is allemaal een verhaal apart.

Trouwens Hepzibah Kousbroek, het klinkt zo niet bij elkaar passend, dat bijbelse superjoodse Hepzibah* met dat oer-Nederlandse klompendansachtige Kousbroek. Maar het klopt weer wel als je voorstelt een nuchtere, nijvere Nederlandse vader Kousbroek en een neurotische, amerikaanse joodse moeder Portnoy, die beiden hun gesplitstheid hebben gestempeld op hun dochter.

*'t is een zeer erotische naam, Hepzibah, het betekent "mijn lust is in haar", voor de Ivrit-kenners: Chefets=lust, cheftsi=mijn lust, bah=in haar

7 januari 2005

Tsunami
Gister nam ik als Joodse vertegenwoordiger deel aan een interreligieuze bezinning en herdenking rond de ramp van de zeebeving. Die vond plaats in de Titus Brandsma gedachteniskerk aan het Keizer Karelplein, Nijmegen.

In ongeveer drie kwartier waren er bijdragen van een Hindoe, een moslim, een antroposoof, een Bahai, een boeddhist, en van een Jood - van mij dus - , een lied van H. Oosterhuis, e.e.a. geopend door de voorzitter van de Raad van kerken Nijmegen, in aanwezigheid van een wethouder en wat leek een overwegend christelijk publiek te zijn, vergaderd rond een door de pastoor gemaakte grote op de vloer liggende kaart van Z.O. Azie waarop lichtjes werden gezet. Al met al een te prijzen manifestatie, op een of andere manier  aandoenlijk (maar dat zal ik misschien in een column uitwerken ..... ).
Daarna ging men met fakkels in optocht naar de Marienburgkapel - een nieuw cultureel centrum in een oude kloosterkapel midden in Nijmegen - , waar de burgemeester het feestjaar Nijmegen 2000 jaar opende.
Dit is ongeveer dee overdenking die ik heb uitgesproken:

"Het is niet te omvatten, het geweld van de natuurramp in Azië, de leegte die is geslagen, de diepte van de pijn bij de achtergeblevenen, de omvang van de schade die hersteld moet worden, de levens van zo velen die weer op een spoor moeten komen.
In de grote wereld, die door de media zoveel kleiner lijkt te zijn geworden, is toch een antwoord aan de orde. Wat zal ik zeggen?
Eigenlijk is nabijheid in zwijgen het eerste antwoord.

Toen ik het boek Job nog eens doorkeek, het boek in de Joodse bijbel dat het meest direct zich bezig houdt met de door rampen getroffen mens, en dat doet in vele bladzijden van bloemrijke woorden, viel me dit keer het zwijgen op: de drie vrienden die in het begin van het verhaal naar de rampzalig van kinderen en bezittingen beroofde en door ziekte bezochte Job reizen om hem te troosten, komen daar aan en gingen naast hem zitten, zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen.

In stilte kunnen we nog het meest nabij zijn en gedenken, en de drie minuten die we gister in Nederland hadden, zou het niet een goed idee zijn om dat ieder voor zich te herhalen, een paar keer per week, misschien een keer per dag, drie minuten stil zijn en nabij zijn en gedenken.

In de Joodse rouwperiode is het de gewoonte om een speciale gedenkkaars voor de dode te laten branden en als symbool voor het gedenken steek ik nu deze gedenkkaars aan, een voor zo velen. Met name denk ik aan die talloze nameloze mensen die geen graf hebben gekregen Op een of andere manier geeft het troost dat ook van Mozes wordt gezegd, helemaal aan het eind van de Tora: Tot op de dag van vandaag weet niemand waar zijn graf is.

(ik steek een jizkor-kaars in zo'n blikje aan en zet hem op het middenvlak, waar de kaart van Z.O, Azie ligt met daarop al vele door de aanwezigen daar geplaatste waxinelichtjes)

Naast de stilte wordt ook een antwoord gevraagd in de daad. In de Tora staat, in Leviticus (19-16), “Lo ta'amod ‘al dam ré-ècha”, beetje vrij vertaald als: ‘kijk niet werkeloos toe als het gaat om het leven van je naaste'. Grote acties zijn op gang gekomen, van wereldwijd tot in buurten en op scholen. Dat moet doorgaan .

Ik voeg er graag nog aan toe: Het is opvallend hoe een grote natuurramp opeens verschillen en grenzen doet vervagen en de zorg, de compassie en de edelmoedigheid van de meeste mensen wekt. Stel je eens voor, dat die golf zou voortduren ook na de periode van deze ramp en ook waar het gaat om andere plagen die wij als ménsen elkaar aandoen of waar wij als mensen iets aan kunnen doen, ik hoef hier niet in details te treden.

Tenslotte nog dit. In vele stromingen in het Jodendom leven we niet meer met het beeld van een straffende en belonende God. Met velen meen ik, dat God, de Eeuwige of hoe u ook het Scheppend Principe wil noemen, deze tsunami niet heeft gewild. Eerder dan oorzaak te zijn rouwt Hij in en met ons mee.

Ik geef mijzelf en u deze zin van Rabbi Michael Lerner mee:
Onze taak is het om Gods partner te zijn in het heel maken en de transformatie van de wereld en in het rouwen om datgene in het lijden dat niet kan worden overwonnen"

2 januari 2005



Tien over twaalf, of liever nul uur tien op de eerste dag in het nieuwe jaar van de gangbare jaartelling 2005. De traditie is ontstaan om op mijn flat naar de twaalde verdieping te gaan en daar op de overloop te genieten van het grandioze uitzicht op het vuurwerk dat in Nijmegen zoals overal elders in Nederland in royale hoeveelheden wordt ontstoken. Ikzelf geef er geen cent aan uit, erger mij over en schrik van de dagen daarover al overal ontploffende bommen, maar dit half uurtje zit ik even dankbaar op de eerste rij, of beter dus, sta dankbaar op de twaalfde verdieping.

Verder heb ik weinig diepzinnigs te zeggen.

Vanochtend bespraken wij in onze bijbelleergroep het boek Prediker.
Dat geeft mij na alle discussies nu nog deze overdenking in:
Juist in de ervaring van zinloosheid en vergankelijkheid, in de diepe melancholie over het lijden daaraan, is ergens de poort naar vrede te vinden, misschien mag ik zeggen de poort naar de nabijheid aan de Eeuwige

29 december

Vandaag werd een eerdere aan ontdekking grenzende intuïtie bevestigd:
tegen de meeste gedachtenspinsels - wellicht wel alle - die de mind aan je presenteert, vaak in een problematische vorm, kan je beter vriendelijk 'nee' zeggen en ze laten passeren.* Dat geldt zeker wanneer je je begeeft in meditatie of een aanverwante vorm als de door spiritueel teacher A.H. Almaas gepropageerde 'inquiry'.

Door een kraakheldere ochtend had ik mij naar A. gespoed om daar onze wekelijkse 'inquiry' - zeg maar een soort meditatieve counseling - te doen.
In haar serre keken we uit op de frisse kleuren - veel donkergroen doorspekt met plekken sneeuw - van haar achtertuin en naast ons lag, als zo vaak, haar cyperse poes in lome rust uitgestrekt.

In mijn twintig minuten besloot ik rücksichtlos niet mee te gaan in de optocht van mogelijke onderwerpen en steeds met een soort vastbesloten interesse te blijven in de innerlijke lijn buik zonnevlecht hart keel 'derde oog'.
In een inquiry kan je dit bekrachtigen door je proces ook af en toe hardop te verwoorden in bijzijn van je partner die je in zijn of in dit geval haar veld van aandacht heeft.
De verleidingen zijn groot, beelden, flarden van dromen, al half verwoorde gedachten en gevoelens over werk, relatie, verleden trekken voorbij, maar ga er niet in mee. Je zakt in diepere lagen en subtielere gevoelsflarden melden zich;
ze duiken op uit een oudere archeologie van de persoonlijkeid. Ze zijn haltes op weg naar essentie.

In mijn geval, op deze ochtend, was een belangrijke halte opeens een heel kinderlijk zinnetje:
'ik zal nooit meer blij zijn'.
Ik hield het bijna bij wijze van spreken in mijn hand, dat zinnetje, een klein kereltje met vaag daarachter een moederbeeld en een nog niet helemaal gepeilde huizenhoge teleurgesteldheid, gepaard met een spanning in de nek. Ooit heb ik dit waarschijnlijk tot mijn waarheid gemaakt.
Weg wil ik van deze innerlijke plek, maar ik blijf toch in de buurt, ik hoef het niet te doorvorsen, ik ontspan me en langzaam wordt mijn lichaam zachter en een lichte tinteling doet zich van top tot teen voelen. Een enkele traan brandt in de ooghoeken.
Na de inquiry is er verdieping en opluchting.
De rest van de dag voel ik me lichter en helderder, alsof ik meer met de transparantie van deze heldere winterdag ben gelijkgeschakeld.

* grappig, dit las ik (niet) toevallig vandaag in het bijbelboek Prediker (in het Hebreeuws: 'Kohellet', volgens mij het meest boeddhistische boek van de bijbel), par. 7, vers 29, in de Nieuwe Bijbelvertaling: Alles wat ik vond is dit: De mens is een eenvoudig schepsel. Zo is hij door God gemaakt, maar hij heeft talloze gedachtenspinsels.
In het Hebreeuws staat er: lewad re'ee zeh matsati asjer asa
ha-elohim et ha-adam jasjar we-hema biksjoe chiesjbonot rabim
. Als je dat letterlijk vertaalt krijg je: kijk, alleen dit vond ik: dat God de mens recht (eenvoudig) heeft gemaakt, maar zij zochten vele (be)rekeningen.

28 december

Na drukke kerstdagen heb ik lang uitgeslapen. Ik werd zwaar wakker met een zeurende hoofdpijn als een wat knellende duikersbril rond de ogen naar het achterhoofd. Een blik naar buiten onthulde een witte stadswereld onder een loodgrijze hemel.

Ik voel me ook ook grijs, een vette grijze muis in zijn luxe hol in Nijmegen, in mijn 12 verdiepingen hoge stoere vijftiger jaren flat die als een burcht boven de nondescripte lagere bakstenen huizen van de wijk Hatertse Hei oprijst.
In de witte straten rijdt amper een auto voorbij en wandelt slechts een enkele in dik jek gehulde jongere.

Ik heb de verwarmingen hoog gezet.

Het is zo'n dag dat je lekker met een boekje in een hoekje kan gaan liggen.
Maar het is ook zo 'n dag dat mijn waarde breekbaar in de waagschaal ligt.
Vaag en ijl wordt ergens achter in mijn hoofd mijn verdiensten als mens, man, familielid, partner, minnaar weer eens opgemeten, niet zonder, als je goed luistert nog net hoorbare, ernstige discussie.
Allerlei geplande voornemens voor acties en projecten hangen virtueel in de lucht mij vragend aan te kijken.

Het is stil in mijn kamers.
Overdag heb ik televisie noch radio aan, maar de afgelopen avonden hebben alarmerende beelden het scherm gevuld.
Vage fragmenten komen af en toe voorbij mijn herinnerend geestesoog.
Vloedgolven hebben chaos en ellende gebracht aan Indische kusten.
In Darfur grenzen vluchtelingenlevens aan het onhoudbare.
In Zuidelijk Afrika lijken babies met AIDS alleen geboren te worden om te lijden en te sterven.

Dat gebeurt allemaal achter de horizon van de sneeuwbedekte wijk waarop ik uitkijk, achter de gelaten rust van een Nederlands landschap van tussen Kerst en Oud en Nieuw.
Ik heb net allerlei goededoelen-gironummers met een bijdrage bedacht.
Mijn grijsheid voelt nu iets warmer en nobeler aan.
Ik zal wel de kou in moeten om wat boodschappen naar mijn hol te slepen.

23 december

Op de A2 op weg naar Schiphol was het file tussen Maarsen en Abcoude, de nasleep van een ongeluk.
Parkeren deed ik de auto op parkeerplaats P1, parkeeretage nul, bijgenaamd 'De Klompen' (waarschijnlijk om het onthouden te vergemakkelijken) Rij 50.
Het vliegtuig van M. uit Kaapstad was al geland, zag ik, maar nog maar net. Urgentie nummer 1 was naar het toilet gaan, ik moest hoog nodig. Daar met de broek tussen de benen belde ik even met Minkes mobiel, die (nog) niet aanstond, en sprak een welkomstboodschap in.
Al met al was ik nog ruim op tijd bij de aankomstdeuren van Arrival 3. Sta ik toch verkeerd?, dacht ik toen een heel gezelschap Mexicaans gehoeden uit de deur kwam. Even later tikte M. op mijn schouder, ze was uit een belendende deur gekomen.
Koffie, eerste indrukken, hoe was de reis. Een dixieland orkest bestaande uit witgebaarde en roodgekostumeerde kerstmannen trok voorbij, ze speelden 'De herdertjes lagen bij nachte' en eentje zong de tekst door een megafoon.
Op weg naar de parkeerplaats moest M. hoognodig en wachtend met het bagagekarretje sprak ik even met een naburige schoonmaker. Die was naast zijn van alle schoonmaak benodigdheden voorziene schoonmaakkarretje bezig zorgvuldig nieuwe papieren dweilen om zijn zwabber te vouwen.
- Kom je uit Zuid-Amerika? vroeg ik hem, hij zag er zuiver Indiaans uit.
- Ecuador, bevestigde hij.
Kort en goed, hij was hier gekomen, drie jaar geleden, als straatmuzikant, zo'n type is hij inderdaad precies. Maar nu was een vaste baan als schoonmaker toch te prefereren. Zijn Nederlands was voor 3 jaar hier heel behoorlijk.
De terugweg naar Nijmegen was druk bereden met waarschijnlijk veel reizenden naar vacantie en Kerstrecessen. De hemel was wisselend majestueus bewolkt, Nederlands grijs en af en toe flarden zon. De velden en weiden waren hard decembergroen.
M. miste de exotische afwisselende natuur en zomerse temperatuur van Zuid-Afrika.
Bij M. thuis gaf de welvarende poes P. zowaar extra kopjes, kreeg ik een houten baviaantje en een CD van Z-Afrikaanse straatmuzikant Abe Thomas, die op straat heel leuk speelde maar op het glimmend CD-materiaal (vroeger zeiden we "op het vinyl") met zijn trompet eindeloos eentonig bleek.

21 december

nominaties
Gister zapte ik op mijn TV opeens in de verkiezing van de beste burgemeester van het afgelopen jaar, 4 of 5 burgemeesters zaten genomineerd in imposante leunstoelen te wachten op hun mogelijke uitverkiezing (ik geloof dat die van Maastricht het werd).

Je kan geen krant meer openslaan of je TV niet aanzetten er wordt met veel show de beste of de slechtste gekozen of op zijn minst een lijst van genomineerden voor de topplaats bekendgemaakt. De beste politicus, de slechtste politicus, het beste kamerlid, het slechtste kamerlid, de beste reclame, de slechtste reclame, de beste dichter, de slechtste dichter, de beste bakker, de beste kok, het is niet mijn ambitie het allemaal te volgen, laat staan bij te houden. Best mogelijk dat er nog vele andere verkiezingen zijn geweest waarvan ik niets weet, de vroomste dominee, de schoonste maagd, de beste hoer, de grootste mond, de gewoonste burger.

Wat me zorgen baart is dat ik zelf nog niet voor enigerlei verkiezing ben benaderd. Heeft u dat ook niet? Dat je nog op geen enkele long list of short list bent geplaatst, laat staan tot genomineerde bent uitgeroepen, voor wat dan ook, al is het voor een lijst van slechtste dit of dat.

Ik vind eigenlijk dat het een verworven recht van iedere burger van zeg boven de 18 zou moeten worden om eens per jaar op zijn minst op een long list voor iets te komen.

Het bevordert een gezonde competitie, het draagt bij aan een gevoel van eigenwaarde of geeft een stukje gezonde feedback (als het gaat om een “slechtste van iets”) .
Bovendien helpen al die gezellige laatste ronden en de feestelijke bekendmakingen van de nummer een om ons land weer een beetje dat gevoel te geven dat wij met z'n zestien miljoen een grote gezellige familie zijn, dat nostalgische Nederland-is-één-grote-huiskamer-gevoel weet je wel.
Daarom vraag ik die lezers die mij een beetje kennen om mij voor te dragen voor een lijst, desnoods om daarvoor een nieuwe lijst te initiëren; ik ben toch ergens wel de beste, de slechtste, de mooiste, de lelijkste, de liefste of de lulligste in?

Op mijn beurt wil ik graag wie zich daartoe tot mij wendt voordragen voor een eventueel ter plekke te creëren lijst.

20 december

Prins Bernhard is op de valreep van zijn bestaan nog slachtoffer geworden van een groot misverstand; hij wilde zijn goede naam zeker stellen door tegenover de Volkskrant journalisten Jan Tromp en Pieter Broertjes het achterste van zijn tong te laten zien, o.a. met onthullingen over zijn buitenhuwelijkse dochters, zijn herinneringen aan de uitingen van zijn echtgenote daarover, zijn gevoelens in het huwelijk en zo meer. Het misverstand is dat hij met deze onthullingen zich alsnog als een integere en fidele kerel neerzet. Hij had zijn goede naam meer gediend door het mysterie rond sommige van zijn daden, meningen en gevoelens in tact te laten, eventueel zo stof gevend aan latere grasduiners in zijn leven. Het is beter de geschiedenis in te gaan als een figuur met open vragen en onopgeloste raadselen dan als een oude grijsaard van discutabele memorie, die alsnog met zijn laatste krachten de greep op zijn nagedachtenis wil houden.
Stuitend was de schaamteloze geilheid, die Pieter Broertjes en vooral Jan Tromp over hun primeur voor de TV camera ten toon spreidden. Dat de Prins zijn volledige fiat aan hun weergave van de interviews had gegeven bestempelt hun journalistieke actie des te meer als een toonbeeld van kruiperigheid.
Ik miste Koot en Bie om dit tweetal eens met uitvergrootte typetjes aan de kaak te stellen.
Het wil mij niet uit gedachten dat het eelt op des Prinsen ziel niet deels uit het vreselijke blauwtje voortkomt dat hij in zijn jeugd heeft opgelopen.
Zie mijn Engelse column daarover

 


CLOG
weblog page 3