Martha
Nussbaum
I just read an article about philosopher Martha Nussbaum, the
"running philosopher" because of her passion physical
work out. The article is in the form of an interview with Martha
Nussbaum, in which she expounds some of her ideas.
Her main tenet is that emotions are not to be discarded as of
no use for better understanding, but as a form of information
that may point us to what are essential values in life. She has
been inspired by classical philosophy like stoicism and Aristoteles.
I have not read a book of her (she wrote many), but I can't help
feeling the need to give some commentary on what I read in this
article in the Dutch newspaper "Trouw" of this date.
So this article gives me cause to vent my own ideas rather then
that my statements are just criticism on her ideas, maybe they
are, maybe in her books they are also expounded or refuted.
I agree with the general premisse, that emotions are a form of
information.
Indeed when I grief, I am informed about the importance of the
loss I have suffered;
when I am afraid, I am informed about an imminent danger and the
need to flee;
when I am angry, I am informed about a damage I suffered and the
need to eliminate the cause of it;
when I am glad, I am informed about a great advantage bestowed
upon me and the need to celebrate it by laughing or dancing or
so;
when I experience awe, I am informed about the immense superiority
of someone or something compared with me.
I
miss in her words as recounted by the interviewer the nuance,
that emotions and cognition/rational thinking are not to totally
separate compartments in the mind.
It seems important to see that we are dealing with a complex phenomenon;
emotions can't do without cognitions: the perception that I am
in danger - that a crook is threatening me in a desolate alley
- is cognitive, the feeling of fear penetrates me with the great
importance this situation carries for my well-being and the urge
to act (to flee or to defend myself, depending on my cognitive
evaluation of the situation, the level of my excitement, or the
degree of presence of the value of courage in myself).
So emotions and feelings can't really be separated from cognitive
aspects, every cognition has some emotional tone, every emotion
or feeling has a cognitive aspect.
I dearly miss in the article and Nussbaums some important distinctions,
that are for me essential in discussing these matters.
First: the distinction between feeling and emotion.
Emotions are mainly responses in which the totality of the psycho-physical
body is lost in a one-sided expression, a kind of collapse of
the whole system, mostly in the form of an eruption, a short lived
expression in which the whole body is affected, rage, crying,
jumping for joy, loud protest.
Feelings are more enduring and are embedded in in the totality
of body, mind and soul. Mostly Nussbaum refers to feelings, it
appears. They contain informative indications of what we judge
important in our lifes.
Secondly I miss the concept of personality/ego, viewed as the
system that we have developed as a defensive response to wants,
dangers and other influences on us during childhood, the system
that furthers our interests as we have come to see them in the
course of this process.
Most feelings and emotions are in the service of our self interest.
One of our lifelong challenges as humans, not by all experienced
as such or in different degrees, is to understand and transcend
this ego-system and to rise above our self interest, eventually
to rise to the level of service to others, to the community, some
would say to God. Nussbaum seems to make a distinction between
personal and political values, but I think this is the less essential
distinction.
Am I living in the closed world of my personality that's grown
on me or do I connect with, reach out to the wide world of the
unknown, in which in every moment is disclosed to me what is my
task in the present.
Maybe it is possible to say that in the field of personality/ego
love is a feeling, based on what I want and what I get, in the
space outside personality love is a state of Being.
This transcends the dimension of politics, I realize.
But also in the words of Martha Nussbaum - conversed to Judaism
as is mentioned in this article - I hear the sound of those fundamental
values of Jewish ethical thinking: compassion and justice
31
maart
De Snoge
Ik dook op uit een van de metrouitgangen van de halte van het
Waterlooplein, Amsterdam, en stond ter hoogte van het Joods Historisch
museum.
De plek heet officieel het Mr. Visserplein, maar het is in feite
een warrig verkeersknooppunt, omringd door zeer qua stijl uiteenlopende
bouwsels; mijn blik pant als een camera van links naar rechts,
eerst de uitloper van de vlooienmarkt op het Waterlooplein, dan
de barokke Mozes en Aäronkerk, de nieuwbouw aan het begin
van de Jodenbreestraat en dan de zakelijke glas-en-pastelgroene
gevel van de Nederlandse film- en televisieacademie. Tenslotte
de Portugees-Israëlitische synagoge, de Esnoga, kortweg de
Snoge, vierkant en onbewogen temidden van deze dissonante reeks.
Ik veranderde mijn plan. Daar, in de Snoge, ga ik nog eens keer
kijken. Het veiligheidssluisje door, het voorgebouwtje in met
het winkeltje om een kaartje te kopen.
De gepeperde entreeprijs beschouw ik graag als tribuut aan mijn
eigen Portegiese achterland.
Dan de Snoge zelf in via het tochtportaal en de zware houten deuren.
Een enorme ruimte opent zich, een compositie van oud steen en
oud hout, geaccentueerd door het glimmend koper van de vele luchters,
het al belicht door ramen van oud glas. De lucht is hier ook eeuwenoud
en de tijd heeft hier even geen vat, het rumoerig Amsterdam van
2005 heeft bij het voorportaal halt gehouden. Een heel ver voorbij
hangt hier binnen deze muren bevroren, het is ook killer dan het
lenteachtige en zonnige buiten. Een engels fluisterende veertiger
met vrouw en kind wandelt ook rond, het jongetje van plusminus
negen maakt voortdurend foto's met zijn mobieltje, ze zijn de
enige medebezoekers, o ja tegenover mij aan de andere kant zit
een man stil te zitten op een van de houten banken, misschien
doet hij aan Joodse meditatie.
Het mooiste vind ik misschien wel de koperen luchters, de drie
grootste hangen in een rij, van de ingang aan de ene kant naar
de volumineuze Heilige Ark van Braziliaans hout aan de andere
kant. De enorme luchters glimmen als hemels goud en geven met
hun krullende armen een luchtige draai aan de strenge sfeer van
het oude geloofsgebouw.
In mijn gedachten zie ik eens in de week vrome werksters met koperpoets
en wrijfdoeken ladders of trappen bestijgen om het koper weer
tot opperste glans te poetsen.
In de Snoge is geen electrisch licht en bij alle zitplaatsen in
de houten banken zijn koperen kaarsenhouders geplaatst.
Dat draagt aan de tijdloze sfeer niet gering bij.
Er worden in deze ruimte nog diensten gehouden, o.a. op de Hoge
Feestdagen, verder komt de Portugees-Israelitische Gemeente voor
haar bijeenkomsten al sinds lang in een kleinere ruimte in de
omringende laagbouw bijeen.
Hoe lang zal de Snoge het nog volhouden in werkelijke dienst te
zijn alvorens het echt als museum in het verleden wordt bijgezet?
Als ik de ruimte verlaat komt er net een viertal nieuwe bezoekers
binnen: drie hele oude vrouwtjes, in wat sjofele donkere kleding,
klein en gebogen en met goedkope pruiken op, sjeitels. Met hun
is een middelbare man met hoed en schouwdraden (tsitsiet) hangend
vanonder het colbert van zijn pak, de zoon of misschien wel de
kleinzoon van één van hen, denk ik. De hele oude
vrouwtjes spreken soms Ivriet en soms Engels met elkaar. Een reunie,
fantaseer ik, drie zusters, een uit Israel en twee uit een vrome
wijk in New York, bijvoorbeeld Crown Heights, en ze zijn op reis
op kosten van hun affluente kleinzoon. Nog een keer samen en dan
is het voorbij.
Hoever ben ik ook al een eind voorbij, peins ik, als ik het zonnige
Amsterdam weer instap, ik ben duidelijk in een melancholieke stemming
geraakt en laat me graag overspoelen door de bonte chaos van de
Waterloopleinmarkt, waar ik even later langs de kramen aan de
wandel ben.
maart 6, 2005
met
het koor Hatikwa naar Zwolle
Ook op 5 maart j.l. was Nederland nog dik onder de sneeuw, in
de greep van een late winter en al een tijdje in de ban van een
lichte paniek over gladde wegen en ontregelde treinen.
De zangers van het koor ‘Hatikwa',
het Nijmeegse koor met het Joods repertoire, hebben zich daardoor
niet laten weerhouden om Zaterdagmiddag in de auto's te stappen
en vanuit Nijmegen te vertrekken naar Zwolle om daar de geplande
uitvoering te geven in de synagoge aan de Samuel Hirschstraat.
Het koor is twee jaar geleden opgericht. Het is een gemêleerd
gezelschap van Joodse en niet Joodse deelnemers, mannen en vrouwen,
geoefende zangers en betrekkelijke nieuwkomers in zangland. De
binding bestaat uit enthousiasme voor het Joodse repertoire dat
bestaat uit een aantal liederen uit de Joodse eredienst, Jiddische
liedjes en Ladino liedjes
Over de A-50 rijdt ook ik langs de Veluwe. De wegen zijn prima.Aan
weerszijden zijn de velden wijds en wit. Aan de loodgrijze hemel
is waarachtig een vage namiddagzon bleekjes verschenen en heeft
aan de witte sneeuw een heel lichte roze weerschijn gegeven.
Samen met mij reizen medeleden tenor Nico en sopraan Mieke.
Mieke is vandaag jarig en in de auto verorberen we Mieke's zelfgebakken
vlaaipunten.
Intussen behandelen wij politieke onderwerpen, kooraangelegenheden
en zoals gewoonlijk is ook een deel van de interactie gewijd aan
de woordspelige grappen van Nico, zijn handelsmerk.
Intussen zijn we via een puzzelrit door het pittoreske centrum
in Zwolle aangekomen bij de synagoge, aan de Samuel Hirschstraat,
genoemd naar de rabbijn van de Zwolse kehille tot 1941.
De gevel van de sjoel is markant.
De
Zwolse synagoge is een mooi voorbeeld van Hollands-Joodse fin
de siècle architectuur. Het is een ruim gebouw met ramen,
geïnspireerd door de twee tafels van de tien geboden, een
thema dat terugkomt in de balustrade van het balkon, oorspronkelijk
het vrouwenbalkon en nu ingericht als een klein museum met rituele
objecten uit de regio, die gered zijn van vernietiging door de
Duitsers en een hoekje van het balkon dient als gedenkplaats voor
de omgekomenen in de Tweede Wereldoorlog.
Het weggetje naar de ingang van de sjoel is glibberig en glad.
Het doet vrezen dat de winterse omstandigheden een aantal met
name oudere sjoelbezoekers zal weerhouden vanavond te komen.
Inderdaad zitten er in de zijbanken van de zaal niet veel mensen,
zo'n twintig á dertig, als het koor omstreeks half acht
begint.
Begeleidend pianiste Lana Farber-Fishman heeft achter de piano
plaats genomen, een van de koorleden treedt ook op als aankondiger
(dat ben ik, onverwacht daartoe gevraagd door de dirigent), en
dan heft Joop Veuger de handen als beginsignaal voor het eerste
lied, ‘Avinoe Malkenoe', een verkorte versie van het inkeerlied
van Rosj Hasjana en Jom Kipoer.
Een gevarieerde reeks liederen volgt, ik noem willekeurig een
aantal:
‘Dodi li', een korte heftige minnezang op basis van een paar regels
uit het Hooglied,
het schrijnend Jiddisch slaapliedje ‘Mach Tsoe di eigelech',met
een solootje gezongen door Marie Christine, die ook nog het Sjlomo
Artzi lied 'Gewer holech le-iboed' voor haar rekening neemt,
het jiddisch partisanenlied ‘Sjtil die nacht is ojsgesjternt',
deels solo gezongen door Nico, die ook 'Oj Dortn', een jiddisch
lied van liefdesverlangen, voor zijn rekening neemt. Dan hebben
we b.v. nog het Ladino liedesliedje ‘Abre tu puerta cerrada' (hoofdrol
voor Karin en Dorothee),
‘Ose sjalom bimromav', het Ladino liefdesliedje uit de Sefardische
Levant ‘Los caminos de Sirkedji'.
Ik mag een van de strofes solo zingen van 'Adon Olam', oeroud
lied en eerbiedwaardig onderdeel van de joodse eredienst.
Meda zingt heel mooi het melodisch begin van 'Cuando el rey Nimrod',
een Ladino lied rond de legende van de geboorte van Avraham Avinoe.
Lana
Farber verzorgt een pianistisch intermezzo en Joop Veuger zingt
met zijn imposante bas nog drie liederen van Maurice Ravel, waaronder
diens versie van het Kaddiesj.
Volgens traditie wordt het optreden afgesloten met het poëtische
en nostalgische ‘Jeroesjalajim sjel zahav', Jerusalem of gold,
dat klinkt als een klok in de mooie akoestiek van de sjoelzaal.
Zuchten
van verlichting onder de koorleden, we kijken elkaar aan, het
ging niet gek, hartstikke goed zelfs, beter dan ooit. Benieuwd
naar reacties van het publiek.
Lisa, die als toehoorder ons koor van het begin heeft gevolgd:
een hele stap vooruit, jullie zijn merkbaar vooruitgegaan, het
klonk nu als een geheel.
Optimisme vaart door de gelederen, wij zijn klaar voor een groter
publiek.
In een voldane stemming gaan wij ons weegs door de nacht.
zangeressen van Hatikwa in goede stemming na het optreden
in de Zwolse synagoge
februari
28
Weer
zapte ik verdorie in dat interviewprogramma van Paul Rosenmöller,
nu had hij Frits Bolkestein aan de kaak.
Ik ga er nu niet veel aandacht aan besteden maar opgemerkt moet
toch worden dat zelden zulke zeldzaam tegengestelde typen zich
bij elkaar bevonden,beter gezegd door de god Media bij elkaar
geworpen waren.
Kenmerkend: Paul vraagt met gloeiende blik aan Frits, geloof jij
in bevlogenheid in de politiek? Het is duidelijk, Paul gaat boren
naarde diepere lagen in Frits.
Maar je raadt het al, Frits, massief in zijn zetel gemetseld,
zegt eenvoudig, neen. Hij gelooft niet in bevlogenheid, niet in
romantiek, en op historische momenten gaat het er niets in hem
om. Frits staat vast met de beide benen op de grond.
Op een bepaald moment neemt de camera hen getweëen wandelend
over Magere Brug in Amsterdam. Dat geeft een goeie kijk op hun
gestalten. Bolkestein loopt zwaar, wat zwaaierig, zijn lichaam
lijkt van klei, zijn lijf zoekt inderdaad de aarde.
Rosenmöllers lange tengere lijf lijkt een dunne tak, die
wat toegewend naar Bolkestein om deze heen laveert. Bolkestein
is van klei, Rosenmöller is bestemd voor het vuur, bevlogen
brandt hij steeds een beetje.
februari
27
Pesach:
feest van innerlijke bevrijding
In
het voorjaar – dit jaar laat in verband met de schrikkelmaand
Adar 2 - vindt weer het Joodse Pesach plaats. Herdacht wordt de
bevrijding van het volk Israël uit de Egyptische slavernij,
lang, lang geleden….
De
afstammelingen van Jacob, de kinderen van Israel, de “Benee Jisraël”,
ooit in Egypte, vluchtend voor de hongersnood, aangeland, waren
in de loop van ruim vierhonderd jaar uitgegroeid tot een groot
volk; maar gaandeweg waren ze tot slavernij gebracht en steeds
wreder onderdrukt; onder de profetische leiding van Mozes en in
een reeks wonderlijke gebeurtenissen worden zij door Farao vrijgelaten
en beginnen zij een reis door de woestijn op weg naar Sinaï
waar de volkswording zijn beslag krijgt in het verbond met de
Eeuwige die hen naar hun vrijheid geleid heeft.
Hieronder wil ik proberen heel kort een visie te geven op dit
verhaal, geïnspireerd op de esoterische opvatting, dat de
geschiedenis van Israël in Egypte en de verlossing uit de
slavernij een diepere betekenis heeft voor de gang van de mens
door het leven in deze wereld, anders gezegd dat het verhaal een
allegorie is van de weg van de ziel door het fysieke bestaan.
'Israël' staat dan voor onze essentie, voor onze werkelijke
bestemming, voor onze ziel.
In
een onontkoombaar verlangen om te beleven, ervaren, te leren daalt
de ziel af in de fysieke wereld, incarneert in de materie, dit
is de aankomst van Jacob - Israël - en zijn door hongersnood
gedreven directe afstammelingen in het voedselrijke Egypte; met
deze aankomst begint
het boek Exodus .
Na een aanvankelijk voorspoedig uitgroeien en opgroeien dringt
de materiele wereld zich met zijn eisen, druk, ontberingen en
verleidingen steeds onvermijdelijker op. Steeds meer wordt het
volk Israël – onze essentie – in een nauwer fysiek en psychisch
keurslijf gedwongen. Opvoeding, vorming en andere ingrijpende
lotgevallen, die ons overkomen doen ons steeds meer accommoderen
aan het systeem, tot in die mate dat we ons bijna geheel geïdentificeerd
hebben met dat omringende en onderdrukkende systeem; het systeem
hebben we zelfs binnen onszelf hebben gehaald, het heeft ons bezet.
Dit onderdrukkende systeem, dat we nodig denken te hebben voor
onze overleving in de fysieke wereld, wordt in de verschillende
psychologische en esoterische richtingen wel genoemd:
het ego, of: de persoonlijkheid (soms ook: karakter). In het pesachverhaal
wordt het belichaamd door Farao en zijn slavendrijvers, de Egyptische
opzichters.
Vaak
zijn we onze meest eigen essentie geheel vergeten;
hij ligt verborgen achter vele schillen (‘klipot'in de Joodse
esoterie) van het ego. We zijn bijna helemaal ons ego geworden,
meer Egypte dan Israël, voor de goede verstaander. Het is
een onvermijdelijke fase van de weg van de ziel door de wereld
van de noodzaak, het lot, de macht, het geld, de seksuele afleidingen,
(de afgoden in het bijbelverhaal).
Maar
helemaal vergeten en ontkennen van de ziel is ook onmogelijk.
Uiteindelijk is daar,op die plek, de kern van ons levensbeginsel.
Het kan er dan toe komen, dat – vaak ondershuids – de benauwenis
ondraaglijk wordt, de pijn doorbreekt - ‘de kinderen van Israël
schreeuwden het uit en hun hulpgeroep steeg op tot G-d' (Ex. 2-23).
Na lange tijd was dit wellicht het eerste werkelijke gebed om
hulp.
Die
hulp komt in de vorm van Mozes, de innerlijke gids, die als krachtig
brandpunt zich in ons openbaart en diep in ons weet en wil wat
het beste is voor de ontvouwing van onze onderdrukte essentie.
Als we open staan voor die stem - vaak hoor je hem nauwelijks,
je moet je afstemmen om er contact mee te krijgen - dan krijg
je idee over de weg die te gaan is.
Maar
de strijd is nog niet beslist. Het echte gevecht is net begonnen.
Het ego is hardnekkig. Het vindt zich onmisbaar. Het kan weliswaar
niet zonder de vitaliteit en de essentie van de ziel, maar het wil
wel absoluut de baas blijven. Er zijn misschien wel meerdere crises
( psychische dieptepunten, tegenslagen, soms zelfs verliezen, ziekten,
kortom: de plagen, in het hebreeuws de ‘makot') nodig om het ego
(‘Farao') te brengen tot erkenning, dat niet hij maar G-d is te
dienen en dat ego te brengen tot vrijlating van ons diepste verlangen,
op weg te gaan naar wie we in wezen zijn.
Dan ligt de leegte van de woestijn
open. De problemen zijn nog niet voorbij, maar het zijn onze eigen
authentieke problemen.De zekerheid van het systeem hebben we niet
meer en iedere dag moeten we opnieuw vertrouwen schenken.
Lees het oude bijbelverhaal eens opnieuw vanuit deze optiek en
je vindt nog veel meer aanrakingspunten.
(geraadpleegd o.a.: Haggada,
Ten Have, Baarn; U. Cassuto, A commentary on the Book of Exodus,
Magnes Press, Jerusalem; Hans Korteweg, Zonder Einde, Servire;
Z'ev Ben Simon Halevi, Kabbala en Exodus, East-West Publications,
Den Haag-Londen)
februari 21
Paul Rozewater
Gister zag ik het interview van Paul Rosenmöller met prinses
Irene. In zijn fourwheeldrive op weg naar haar huis op het enorme
landgoed in Zuid-Afrika, waar ze een paar maanden per jaar verblijft,
zei Paul dat hij alles mocht vragen behalve over Margarita.
Prinses Irene, inmiddels een tanige spiritual old lady, ontving
Paul en ging met hem om met een soort vertederde distantie. Met
trotsliet ze hem het landgoed zien, een stuk bloeiende woestijn,
dat Irene 'weer aan de natuur teruggaf'
en natuurlijk legde ze uit over de eenheid van alles,
de onderschatting door de mens van zijn verbondenheid met de natuur.
Nu was de natuur overweldigend, glooiende heuvels, ruige verheffingen,
grillige rotspartijen, sissende beekjes,en het leek wel of Paul
overweldigd door natuur en majesteit maar niet tot het goede vragen
kwam.
'U trouwde met Carel Hugo en werd katholiek, was dat een kantelpunt?'
Natuurlijk was dat een kantelpunt, Irene was altijd tegen de stroom
ingegeaan. Nou komen er nog een paar intrigerende vragen, denk
je, zoals 'wat betekende het katholicisme voor u, hoe denkt u
er nu over?' Maar nee hoor.
Een ander kantelpunt was toen Irene, overspannen door werk, opvoeding
en huwelijksperikelen, opeens de eenheid van alles inzag en de
betrekkelijkheid van haar zelf. Dat roept om doorvragen. Maar
Paul is al tevreden (of is er veel weggeknipt, je weet het nooit).
Van moeder Juliana had Irene haar spirituele kant, dat ontdekte
ze toen ze nog eens de kerstverhalen van Juliana doorlas. Ha,
dacht ik, nu krijgen we meer vragen over de spiritualiteit van
moeder Juliana. Wie weet herinnert Irene zich nog Greet Hofmans.
Is zij in de zestiger jaren nog naar bijeenkomsten geweest met
Greet Hofmans of was dat verboden?
Paul mocht toch alles vragen, behalve over Margarita.
Maar nee, we zijn weer bij Bernhard en we gaan de open deur binnen,
dat Bernard haar vooral inspireerde tot de liefde voor Afrika.
Nu komt Paul op zijn geniale laatste vraag:
Bernhard zei vlak voor zijn dood, zittend op een stoeltje in een
weids Afrikaans landschap, - we herinneren ons deze scene nog
van TV - 'hier zou ik willen sterven',
zou Irene dat ook willen?
Irene zegt, dat het niet uitmaakt, waar, alleen niet in een ziekenhuis
voegt ze er op het allerlaatst nog lacherig aan toe. Maar dan
heeft zijn nog een vraag aan Paul: 'Paul wat heb je nou van dit
bezoek meegenomen?', hier sprak de cursusleider - tweemaal per
jaar geeft ze een cursus aan zoekenden naar hun essentie - tot
haar cursist. Je zou denken, dat Paul misschien zou antwoorden
overweldigd te zijn door de natuur, maar Paul zegt vooral geraakt
te zijn door de persoon van Irene en haar streven. Het gevlei
was in de intonatie van zijn zinnen niet van de lucht. Het geheel
miste ieder doorvragen, iedere risico dat een aantal interviewers,
waarvan sommigen niet meer onder ons, niet uit de weg zouden gaan.
Paul, dat haantje de voorste in de Tweede Kamer, was in dit interview
niet meer dan een wat onhandige broekeman op sleeptouw genomen
door een persoon die hem helemaal in de broekzak had van haar
safari-shorts.
P.S. Voor hen die mijn wel en wee
volgen: ik ben nog niet van buiktroubles af. Koorts en gebrek
aan iedere eetlust zijn weer helemaal teruggekomen. Ik heb een
belafspraak geregeld, morgenmiddag, met de internist, want dit
kan toch niet zo dag in dag uit doorgaan. Intussen lig ik wat,
werk ik wat, lees ik wat, kijk ik wat TV en lig weer wat.
Moge ik weer op weg gaan naar refoea sj'lema
februari 12-februari 17
Een korte ziekenhuisserie (namen
en sommige details zijn om privacyredenen veranderd)
mijn buurman Ko
Het begon met wat ik dacht dat buikgriep was met koortsigheid
en malaisegevoel, maar na een paar dagen bleef dat drukkerig wat
pijnlijk gevoel in de onderbuik doorzeuren, wat mij naar de huisarts
bracht. Dinsdagochtend was dat en toen het huisartsenlab in mijn
bloed geen tegenbewijs vond tegen vermoedens van een blindedarmontsteking,
regelde mijn huisarts, dat ik meteen die namiddag terechtkon bij
spoedeisende hulp voor nader onderzoek. Tegen middernacht, na
een echo, een CT-scan, vele interviews, vragenlijsten en uren
wachttijd, belandde ik niet in mijn eigen bed - zo denk je al
gauw - maar in een bed van de afdeling onduidelijke gevallen,
op kamer 26, gebouwdeel D, van het Academisch Ziekenhuis. Met
als taak om om de zoveel tijd een glas te drinken uit een enorme
kan met lauwzoet vocht om mijn ingewanden te prepareren voor nader
onderzoek.
Na een doezelnacht bleek ik mij te bevinden in het gezelschap
van drie andere patienten, die ik alleen nog vaag kon horen, omgeven
als mijn bed nog was door gele gordijnen.
Een wat neuzelige mannenstem vertelde over hoe hij twee keer getrouwd
was geweest en twee keer belazerd, de laatste keer had hij een
zendertje in de telefoon ingebouwd, waardoor hij precies kon traceren
welke vreemde man er tijdens zijn afwezigheden aan de lijn was.
Hij vertelde het als een soort volkse conference, niet ongeestig
gebracht.
'we hebben een nieuwe gast geloof ik', zei hij en mijn onthulling
uit het gele gordijnen kamertje leek onafwendbaar.
Zo maakte ik even later kennis
met Ko M., een korte stevige zestiger, in een wat morsig jogging
pak, met wat rossig kort opstaand haar, grijzend aan de slapen
en een vaag baardje op de kin. Een oog was wat scheef weggedraaid
en duidelijk blind.
'diabetes', zei hij en er volgde een lang relaas over hoe de goeie
afstelling van insuline voor hem maar niet te vinden was, daarvoor
was hij hier, en nog veel meer verhalen volgden over een oogoperatie,
een kunstoog dat naar boven was geschoten, et cetera.
Dat vertelde hij allemaal met wat ik maar zal noemen de humor
der bitterheid, af en toe struikelend in wat gebrabbel als zijn
vebeten kaken, waarin vermoedelijk een slecht zittend gebit, zijn
woordenvloed niet kon bijhouden.
Ko kon met praten niet meer ophouden, zelfs in zijn slaap bleek
hij verder te praten met zich zelf in een voortdurend murmelen
van ha?, hm hm, nee, jajaja, grrww, broef, mmm en zo verder een
nacht lang.
Hij had een aantal standaard categorieen, waaronder:
De motivatie achter alle medicatie waren de twee handen op een
buik van het medisch estblishment en de farmaceutische industrie;
ik vat het nu keurig ambtelijk samen in een statement (waarin
overigens elementen van waarheid onloochenbaar zijn), maar Ko
gaf steeds concrete voorbeelden in smakelijk Overasselts.
Een andere categorie was het schoonmaakregiem in kamer 26.
Hier gaf hij voorbeelden van een aantal schrijnende misstanden,zoals
het eerst schoonmaken van de vloer en dan pas afstoffen van de
gordijnrailsen van de bedgordijnen, zodat het stof weer op de
vloer dwarrelde.
Ko's oog was duidelijk geoefend door zijn carriere als restaurateur,
gérant en cateraar. Vanuit managementoogpunt wees hij op
zijn functie als ex-voorzitter van de plaatselijke voetbalprofclub.
Het toppunt van achteloosheid was de schoonmaakster die met een
enkele zwaai van haar zwabber met pure chloor de douche had schoongemaakt,
waardoor Ko een aantal lelijke bleke vlekken op zijn joggingbroek
had opgelopen.Deze casus heeft hij vele keren aan vele toehoorders
opgedist.
Een volgende categorie in Ko's communicatie was zijn omgang met
de verpleegkundige zusters en ander personeel. Ieder verschijnen
van een zuster vatte Ko op als een compleet nieuwe ontmoeting,
soms gepaard met veel geflirt - altijd met een vette knipoog -
soms met oprechte interesse.
Een apart hoofdstuk zijn de flarden levensverhaal van Ko, waar
ik misschien later op terugkom.
Maar een zeer speciale categorie was de omgang van Ko met onze
overbuurman Leo van B., een lange uitgeteerde man, die later eenenzeventig
bleek, maar eruitzag als 95. Hij had een zware tremor en al twee
jaar waren ze op zoek naar wat er nou scheelde, geen Parkinson,
geen dit, geen dat, maar wat dan wel? Leo's zachte stem sprak
even bibberig als zijn lichaam.
Zijn blauwe ogen in zijn magere snoet waren opvallend zacht en
helder.
Hij kwam vaak zijn bed uit, tastend naarzijn rollator, pantoffeltjes
aan, en langzaam schuifelde hij dan voorbij op weg naar het toilet.
'je bent wel voor het donker terug, Leo', zei Ko steevast.
Dit tekende de verhouding. Ko prikkelde Leo, provoceerde hem steeds
en Leo liet het zich graag aanleunen, hij had ook humor. Zo fantaseerde
Ko samen met Leo een wereldje waarin er met Leo niets aan de hand
was, overigens allemaal met een vette knipoog. Favoriete fantasie
was, dat de vrouw van Leo,
een heel braaf en lief mens, die altijd van drie tot acht op bezoek
was, een geheime verhouding met Ko had.
'Leo, ze heeft me weer gebeld, net dat jij onder de douche was'-
dat was ook zo - , zei Ko, toen Leo weer uit de douche naar zijn
bed hobbelde, 'dat kan toch geen toeval zijn'
'Nee Ko, ze houdt alleen van mij, maar andere mannen hoeft ze
daarom nog niet te haten', zei Leo een keertje terug op weer zo'n
speelse fantasie, even goedhartig als wijs.
Leo
Midden in de kamer stond een tafel met wat stoelen.
Meestal fungeerde de tafel als eettafel of bureau voor Ko.
Op donderdagochtend had ook Leo het lange broze lijf aan tafel
gezet en ik zat er ook. Er ontspon zich een vrij lange zelfhulpcounseling
rond Leo.
Vijf jaar geleden openbaarde zich de eerste symptomen en al twee
jaar was hij in onderzoek bij dit en dat ziekenhuis en ze konden
maar niks vinden en hij kachelde maar achteruit en steeds meer
was hij aangewezen op zijn vrouw Liedje, hij schaamde zich, voelde
zich steeds waardelozer, in vele toonaarden vertelde Leo over
dit proces, tot hij een halt werd toegeroepen door Ko.
'Je moet niet aan iedereen steeds maar dat verhaal vertellen,
(keek Ko nou even naar mij, hoorde ik ook bij iedereen?) de meesten
interesseert het niet en je gaat je steeds maar slechter voelen'
We kwamen tot de conclusie, dat het sóms wel goed is om
je gevoelens te uiten.
'Ze dachten ook dat het door angst kwam, zei Leo, dat ik een angststoornis
had, dat zeiden ze bij neurologie in het Julianaziekenhuis, dat
was professor Strik, die zei, meneer van M., u hebt een angststoornis,
als een ander vlak bij de waterkant loopt, zorgt u dat u er twee
meter vandaan blijft.
Stoornis, dat zag ik niet zo, maar ik was altijd wél bang,
als er een lamp in het plafond gedraaid moest worden moest Liedje
dat doen.'
Ik keek hem eens aan en het klopte, ik zag in al zijn vezels angst,
hij was de belichaming van een levenslange angstigheid, hij was
een bange man. Het verklaarde zijn ziekte natuurlijk niet, maar
het was deel van zijn karma, van zijn fysieke levenslot, die angstigheid.
'Je bent wel eerlijk, je durft er voor uit te komen dat je een
bange man bent', waagde ik het erop, positief labelen, dacht ik
en het kwam goed aan.
'Op een keer moest ik als solist optreden in het concertgebouw
Ars et Amicitia, in het hoboconcert van Corelli - Leo was een
gepassioneerd amateur-hoboist, maar al jaren ging dat niet meer
door zijn tremor - en dat heb ik toch maar gedaan'.
Er lichtte iets van trots op in zijn brave blauwe ogen.
Dat concert was misschien wel zijn finest hour in de worsteling
tegen de angst.
'Weet je wat ik vreselijk vind, ging Leo verder, als ik een deur
verf moet het tot in details goed zijn gedaan, maar dan zie ik
dat Liedje het niet perfekt doet, dan voel ik me boos en dan schuldig'.
Zo kwamen we op wat hij nog wél kon doen, hij kon advies
geven en hij herinnerde zich prompt hoe hij kort geleden een hoboiste
van het orkest nog goede raad had gegeven.
Maar diezelfde dag, 's-middags,
had Leo heel wat te verstouwen. Er was een belangrijk gesprek
gepland, Liedje was er ook met een vriendin en gedrieën verdwenen
ze met de afdelingsarts naar de spreekkamer, Leo werd in zijn
bed weggereden.
'Da's niet veel goeds wat ze gaan vertellen', zei Ko al.
En het bleek later inderdaad een soort slecht nieuws gesprek te
zijn geweest, dat erop neerkwam, dat kanker niet hard was bewezen,
dat ze nog verder onderzoek gingen doen, maar dat Leo toch rekening
moest houden met een slechte uitkomst.
Uren later kwam Leo pas terug en het bleek, dat ze ook nog een
pijnlijk blaasonderzoek hadden gedaan.
Toen Leo weer op zijn plekje lag kneep zijn gezicht zich opeens
samen tot ontelbare vouwen en er ontsnapte hem een paar rauwe
snikken. Snel werden de gele gordijnen om zijn bed getrokken en
was hij even alleen met Liedje.
Niet lang daarna werden ze weer opengetrokken en ontspon zich
een proces van meeleven, opbeuren, doorspekt met flarden verslag
van wat er gebeurd was. Tussendoor zweefde steeds het amper geuite
voorgevoel dat de toekomst voor Leo wel eens heel eindig zou kunnen
zijn. Ook veel frustratie over het blaasonderzoek dat knullig
was uitgevoerd en Leo had nog veel napijn.
Het was tegen half zes geworden en wij zaten aan de broodmaaltijd.
Ko collecteerde een maaltijdje voor Liedje bij elkaar, een kop
thee van de inmiddels nieuwe derde patiënt, die ook Leo heette,
een boterham van mij en Ko droeg een paar plakken kaas bij. Intussen
was even een zuster bij het bed van Leo gekomen, met een spuitje.
'Een beetje morfine, tegen de pijn', zei ze.
Paar minuten later riep Leo plots:
'The Bold and the Beautiful!'
Natuurlijk, het was tijd voor The Bold and the Beautiful', half
zes en iedere dag keken Leo en Liedje naar deze serie over de
beeldschone modeontwerpers in L.A. en hun intriges.
In no time daalde een vredige sfeer over kamer 26.
Liedje lag naast Leo in bed en als twee parkietjes keken ze met
de kopjes schuin omhoog naar de televisie, die boven hen aan rails
was bevestigd.
Ook Ko was een fan en had zich bij uitzondering even rustig op
zijn bed teruggetrokken.
derde bedrijf
In de loop van die donderdag kreeg Ko heftige hoestaanvallen,
die hij moedig maar met veel halfbinnensmonds gevloek verdroeg.
Daartussendoor was hij weer de oude Ko en klaagde over de hygiene,
het gedrag van een bepaalde voedseluitdeelster naar Leo (dat ze
niet even zijn vlees wilde snijden), en over zijn beenzwachtels,
die volgens hem beslist bernieuwd moesten worden ondanks andersluidend
inzicht van de verpleegsters.
Tussendoor vertelde het een en ander over zijn leven, dat zich
rond keuken, restaurant, keukenproducten en catering had afgespeeld
(catering was het laatste, hij had het bedrijf door zijn ziekte
van de hand moeten doen), eerst in Australië en toen in Nederland.
Zijn topperiode was toen hij een eigen restaurant had in de buurt
van Eindhoven.
'Ik lette altijd op stijl. Als iemand sigaretten bestelde, bracht
ik ze op een zilver blaadje, het pakje al opengemaakt met een
sigaret eruit en een pakje lucifers erbij'.
Ook het sigarenritueel beschreef hij mij uitgebreid. Zijn moments
suprêmes speelden zich af
'toen de top van Philips een keer kwam eten.
Ik serveerde toen ossehaas met een saus van madagascarpepertjes,
dat zijn andere dan chilipepertjes,
ze zijn minder scherp en verfijnder van smaak, je kan ze krijgen
in een potje, ze lijken op kappertjes, niet mee verwarren. Je
maakt de saus klaar aan tafel op een vuurtje, eerst uitjes en
knoflook in de pan, dan tomaatjes en andere kruiden en dan de
madagascarpepertjes, alles in de goeie volgorde, dan doe je er
slagroom bij (zonder suiker natuurlijk) en je flambeert het geheel
met wodka; waarom flambeer je eigenlijk, dat weten de meesten
niet eens, niet alleen voor het mooie gezicht maar ook om de smaak
van de kruiden te condenseren en te verfijnen; ik heb het hele
recept nog opgestuurd en het staat in zo'n heel dik culinair naslagboek
voor koks, duizenden recepten op dunne blaadjes, een repertorium
heet dat'.
(als je dit recept klaar maakt, stel mij niet verantwoordelijk
voor het resultaat).
Op de valreep van onze omgang vertelde Ko nog dat als jongetje
thuis hij de gebeten hond was. Zijn oudere broer was het licht,
het talent, de begaafde en hij, Ko, kon nooit iets goed. Vader
vond hem kneus. Vermoedelijk heeft Ko zijn leven gevochten om
niet de sukkel te zijn, die zijn vader in hem zag.
's-Avonds kwam de afdelingsdokter nog langs het bed van Leo.
Lang sprak ze met hem, of liever Leo met haar, het hoofd net uit
de dekens sprak hij lange zachte zinnen met de dokter en het enige
dat ik opving was:
'Ik kan me niet voorstellen dat ik dood ga, dokter, er zal nog
een tijd komen, dat ik beter ben dan ik nu ben, denkt u ook niet?'
'Het is altijd goed om goede moed te houden', of iets dergelijks
antwoordde ze. En ik dacht, de ontkenningsfase, wie zou die niet
hebben, ik ook in zijn geval.
De nacht was onrustig. Ko was permanent
aan het hoesten en ik maakte het hoestverhaal vrijwel geheel mee.
Vrijdagmiddag mocht ik naar huis.
Het belangrijkste onderzoek dat ik had gehad was een colonscopie.
Met een buisje gaan ze je achterste in en inspecteren je darmen
van binnen, iets wat veel dokters de oudere mens sowieso als preventieve
maatregel aanraden om eventuele darmkanker tijdig te ontdekken.
Bij mij zag het er behoorlijk uit,in de dikke darm, maar ze moeten
ook nog in de dunne darm kijken en dat moet een andere keer. Ik
ben er nog niet vanaf en ook niet van de maagtroubles, want al
voel ik me weer beter, het marcheert nog niet lekker daar beneden.
Toen ik daar lag, wel zedig toegedekt, hoor, had ik even een flits
als uit de Singing Detective. De endoscopist manoevrerend achter
zijn aarskijker, twee verpleegsters die aan mijn buik sjorden
om de kijker de bochten te laten nemen en op de achtergrond zag
ik vaagweg zeven co-assistenten staan, die hadden gevraagd of
ze mochten toekijken, dat vond ik goed; zeven blonde meiden allen
lang en in de twintig, een waardig achtergrondkoor dat zou moeten
losbarsten in de Colon Rap of de Colon Blues.
Tip voor mijn opvolgers: vraag om een roesje, dan is het wel uit
te houden.
Toen ik met mijn tassen in de hand een laatste gesprek had met
een van de dokters zag ik Leo en Liedje weer in een zachte woordenwisseling
met de afdelingsarts.
Ko had net een ernstig gesprek gehad met de hoofdzuster, een van
de verpleegkundigen had kennelijk over hen geklaagd en nu had
hij een schrobbering gekregen. Op het moment dat ik wegging werd
hem - begreep ik op de valreep van mijn vertrek - een schriftelijk
een verklaring voorgelegd om te ondertekenen, dat hij zich voortaan
zou inbinden.
De derde patiënt, Leo twee, was meer tot rust gekomen, hij
was woensdag in grote benauwdheid binnengebracht, ook al een man
van mijn leeftijd, een zestiger. Een rustige vent, die mij die
vrijdag vertelde dat hij chronische bronchitis had. Was ontdekt
tijdens zijn commando-opleiding, hij was gedropt in de Biesbosch
en had na veel ontbering beschutting gevonden onder een omgekeerd
roeibootje, was uitgeput in slaap gevallen en in coma geraakt.
Twee dagen later had een boer hem bij toeval ontdekt. Toen is
hij fijnmechaniker geworden en hij is al 37 jaar leraar op een
technische school voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Leerlingen, ik
neem mijn pet diep af.
Ik had bij wijze van afscheid voor ieder van de drie een ansichtkaart
met een boodschap achtergelaten. Wat daarop stond moet je ze bij
gelegenheid zelf maar vragen.
februari 6
Vrijdagnacht begon het: misselijk,
vinger in de keel en een keer wat een nachtelijke tocht naar de
WC.
Zaterdag overdag wat daas rondzwalken tussen bed en bank.
Alle gebruikelijke afleidingen hadden hun sjeu verloren: de computer,
de krant, de Tv, het boek, laat staan escapades naar buiten.
De griep ontrekt alle kleur aan het dagelijks leven. Het lijf
voelt als een zompige last, die van hier naar daar gezeuld moet
worden. Het hoofd is een loze korf, waar een zwerm mijmeringen
loom doorheen zwalkt.
Daar werd ik weer even aan herinnerd. Een gespannen en pijnlijke
buik, een maar niet bevrijdend afgaan bekroont dan deze diagnose.
Inderdaad: vrienden en bekenden troosten mij met de bekende signalering:
het heerst. Een nieuw virus is overgewaaid uit het westen en veroorzaakt
buikklachten, maar gelukkig duurt het maar een paar dagen en ik
kijk verlangend uit naar het moment dat nieuwe levenskrachten
zich aandienen.
januari 29
herdenking
In de trein zat ik met E., S., en C. op weg naar Amsterdam.
De drie kenden elkaar niet of nauwelijks. We waren op weg naar
de jaarlijkse Auschwitzherdenking en dit was dan ook de rode draad
van de kennismakende gesprekken tussen ons, alle vier met met
onze joods gekleurde geschiedenissen.
Ik ga er niets over vertellen, je moet ze het zelf bij gelegenheid
maar vragen.
Op het Amstelstation namen we de metro naar het Waterlooplein,
waar we ons op het stadhuis in de koffiezaal voegden bij de grote
menigte, die schmoezend en royaal voorzien van gemeentelijke koffie
in kartonnen bekers wachtte op het signaal. Omstreeks elven gingen
we onder een parelgrijze hemel in een optocht van misschien wel
tweeduizend mannen en vrouwen - veel ouden en zeer ouden - naar
het Wertheimpark.
In een lange zorgeloze rij liepen we naar het park, niet naar
een station met achterlating van alles en een ongewis noodlot
tegemoet.
Het parelgrijs werd een fijne motregen en hier en daar bloeide
een paraplu open. We liepen tussen de sfinxen door, die de ingang
van het parkje bewaakten, maar ook mannen met alerte hoofden sloegen
ons bij ons entree beroepshalve scherp gade.
We konden er met z'n allen maar net in, in wat niet meer dan een
groot plantsoen is. Het programma was hetzelfde als vorig jaar,
een kort welkom door de voorzitter van het Auschwitzcommittee,
een toespraak van Job Cohen ('toen iemand aan Abel Herzberg vroeg,
wat moeten we doen opdat onze kinderen niet weer slachtoffer worden,
zei hij, dat is de verkeerde vraag, je moet vragen, wat moet we
doen opdat onze kinderen geen beulen worden'), een muziekje van
het Sinti en Roma orkestje en Rabbijn Sonny Herman, die weer met
zijn diepe, sonore stem het herdenkingsgebed zei, afsluitend met
het Kaddisj Jatom, jitgadal we-jitkadasj sjmee raba ....
C. had zijn capuchon over zijn hoofd gedaan. Daaronder vandaan
keken aangedane ogen de mijne aan. Hij is net als ik van het begin
veertiger jaren van de vorige eeuw, zijn ouders zijn nooit teruggekeerd.
Langs het spiegelmonument, met zijn welsprekende barsten, en dan
weer het parkje uit en het leek wel of de paar eerbiedwaardige
bomen daar weer wat grilleger dan vorig jaar hun kromme takken
ten hemel hieven.
januari
28
poezie
voor de verandering eens een recent gedicht:
het
licht de liefde splinters van bliksem
bliksemse vonkensalvo's een regen van vuurkogels
landde in zand, een pikdonker veld
van kiezel en keileem, moddermonden
verslonden gretig de stralende scherven
borgen ze onder schilden, pantsers,
uniformen van leerhuid, karaktervlees.
dat was ooit voor het begin.
nu hokken, verhongerde engelen,
vergeten achter maskers van staal,
gezegeld met rode hars
gewikkeld in pluche bandages,
smeulen ze nog
schroeien een pijnpunt
een steek in de zon
een barm in het hart
ook in mij in jou
boezemen ze ruimte
bloesemen uitslag
zweren ze geestig de leegte
ijlen een rebus
vrij me
ijver
me los
verlos mij
meer poezie op: http:www.xs4all.nl~rcassuto
January 28 moods and songs
These days I feel a weight like a heavy bag of sand on the verge
between body and mind. Somw representants of my inner research
committee explain it as a consequence of the medicine's I take
against the hepatitis virus, others ascribe it to the lack of
fullfilment in my relations, the more deep searching analysts
refer to a partial unconscious intense want of motherly protection
and encouragement and of cours there are some who plead a mix
of all these causal factors. All advisors have the best intentions.
But what the use of this busy committee...
What good are all these consultants.
The best I can do is keep a keen and noncommittal, though concerned
awareness of all the ups and downs of the phycical-psychic motions.
A complete surrender without all the mind games will help me best
through this temporary valley, this low down mood, this unwilling
body.
This afternoon the choir I sing in performed in a benefit afternoon
for the Tsunami victims. The meeting took place in a community
center in Berg en Dal, an affluent suburb of Nymegen, near the
Dutch-German border. Gradually a lot of people gathered to hear
an array of very diverse performance of all kind of amateurs doing
their best against the background of the noble purpose of the
meeting.
Our repertoir very much stood out against the other choirs and
vocal groups. The Yiddish, Hebrew and Ladino songs formed a marked
contrast to songs like Can't buy me love, Sealed with a kiss,
and this and that adolescent, strumming his guitar to a self made
sung about the Asian disaster.
The audience sat through this Jewish vocal intermezzo with some
kind attention I tried to stir up by a short explanation of context
and content of the various songs, some of them stemming from the
Synagogue prayer service. On the last moment we decide to add
such an explanation and I was honoured to do this. Helped to raise
my spirits from the rather low down mood I felt myself in.
Can't help to feel some friction of performing Jewish prayers
in such a context. (Though one can imagine also christian holy
songs to be performed in such a secular context, like Stabat Mater
for example). Should merit some discussion.
24
januari
Tante
Ingemarie
Mijn zus en ik gingen vandaag op bezoek bij Ingemarie Landman,
door ons een leven lang en ook nu nog steeds dus tante Ingemarie
genoemd.
Ze was de boezemvriendin van mijn moeder zaliger nagedachtenis,
eerst in het toenmalig Nederlands Indië en eenmaal gerepatrieerd
nog vele decennia in Holland.
Ze woont op een flatje in het grote serviceflatcomplex voor bejaarden
Duin en Bos in Loosduinen, het complex, waar ook mijn moeder en
vader hun laatste jaren hebben gewoond.
- Ze is wel oud geworden, waarschuwt mijn zus mij als we door
de lange gangen stappen op weg naar haar huisdeur en ik verwacht
een gekrompen besje, schuifelend en slissend, want tenslotte is
ze al drieënnegentig en ik heb haar lange jaren niet gezien.
Maar
het valt mee.
Natuurlijk, ze is gekrompen, heeft een gerimpeld kopje gekregen,
haar altijd al zilverwitte goedgekapte haar is dunner geworden,
maar haar oude ogen staan nog helder, nog altijd is ze verzorgd
en met smaak gekleed – net als mijn moeder destijds - en de woordenstroom
die loskomt zodra we binnen zijn in het propere appartementje
verraadt een nog heldere geest en een opmerkelijke memorie.
We strijken neer met koffie en een taartje, mijn zus en tante
Ingemarie aan weerszijden van het huiskamerraam, ik zit op de
bank met een riant uitzicht op de duinbossen bij de zee en op
een zonnige hemel waar de harde wind grootse wolkpartijen doorjaagt.
Vanzelf begint uit tante Ingemarie een levensverhaal te stromen,
fragmenten en flarden die ze met veel details opsiert en die soms
lijken te verzanden in met veel omslag vertelde zijpaadjes.
Ik licht er een enkele episode uit in mijn eigen versie, 't is
onmogelijk haar verteltrant weer te geven.
Negentiennegenenveertig, vliegveld Andir bij Bandoeng - toen niet
meer dan een drassige vlakte - , daar had ze mijn moeder voor
het eerst ontmoet, als welkomstcomité voor de vrouw van
haar man's collega, mijn vader dus, die een aantal maanden eerder
in Bandoeng weer een tweede carriere als Indisch bestuursambtenaar
was begonnen. Mijn moeder kwam het trapje af van de Dakota, die
haar van Batavia naar Bandoeng had gebracht, de jongste peuter
op haar arm, twee koters aan de hand en eentje, mijn broertje
van drie, tuimelde het trapje af in de modder, voor de voeten
van tante Ingemarie en haar smetteloze witte tropen-mantelpakje
en handschoenen zaten onder de modder.
Oom Ferdinand, haar lang geleden al overleden man, een boomlange
vent, collega van mijn vader dus als bestuursambtenaar in Indië,
oom Ferdinand, hoe had ze die nou
ontmoet?
In Alphen aan de Rijn, maar hoe kwam ze daar nou terecht, want
ze was geboren in München, ze was een Beierse Mädel
en haar vader Breitenberger was een Beierse ingenieur, die had
vier jaar in het leger gediend, het was de Eerste Wereldoorlog
en –
- Vier jaar?, vroeg ik verbijsterd, denkend aan de uitzichtloze
frontontberingen en zinloze slachtpartijen. Inderdaad vier jaar
maar hij zat bij de genietroepen, niet direct aan het front, en
toen hij terugkwam in München was de fabriek verwaarloosd
en verkwanseld door de familie en vader wilde weg, naar het buitenland,
hij vond een baan bij een bedrijf in Alphen aan de Rijn en op
een dag bracht een jonge vriend des huizes een andere vriend mee,
die nog een dame nodig had om mee uit te gaan in Utrecht, dat
was Ferdinand, het klikte, zodoende, en toen ging het allemaal
snel, hij was net afgestudeerd als Indisch bestuursambtenaar,
moest naar Indië en zo is ze getrouwd als ‘handschoentje'.
Het was toen 1930 of zo en ze was toen achttien, reconstrueer
ik snel.
Nog even terug naar Beieren.
Van alle Beierse familie-anekdotes springt die rond Onkel Ludwig,
een broer van haar vader, eruit. Tante Ingemarie denkt gezien
de smaak waarmee ze over hem vertelt met veel genoegen aan hem
terug.
Begin van de twintigste eeuw.
Grootvader Breitenberger bepaalde voor alle kinderen, wat ze moesten
worden en voor zoon Ludwig - Onkel Lu voor Ingemarie - was dat
advocaat. Maar Lu wilde naar zee; na een grote familiecrisis mocht
hij naar de zeevaartschool in Hamburg en zo werd hij kapitein
op een cruiseschip. Maar die eerste wereldoorlog brak uit, toen
hij op zee was, hij voer naar het neutrale Portugal, de passagiers
werden in Lissabon aan land gezet en hij moest met zijn schip
de Duitse oorlogsschepen gaan bunkeren. Maar ja, hij werd gesnapt
in de Amerikaanse wateren en geïnterneerd als krijgsgevangene
op Trinidad. Daar had hij niks te doen, en hij vroeg aan de Amerikaanse
commandant of hij muziek mocht maken, hij was heel muzikaal, je
moet weten, Grootvader was protestant en Grootmoeder katholiek,
dat ging heel goed samen, hoor, en Grootmoeder ging naar de mis,
en de pastoor zei, ik heb nog een tenor nodig voor het kerkkoor,
weet jij niemand, ze zei mijn zoon Ludwig, nou werd Lu werd protestant
opgevoed, maar toch vond Grootvader het goed dat hij in dat katholieke
koor ging zingen, Ludwig speelde ook nog viool en op Trinidad
vormde hij een orkestje, zo kwam hij de oorlog door. Later heeft
hij overal over de wereld jachten van rijke Amerikanen gevaren.
- Een echte avonturier, zeg ik
- Nee, dat is het woord niet, verbetert ze me, ook geen zwart
schaap, een buitenbeentje was het.
Ik merk, het luister nauw, je hoe je de reputatie in een degelijke
Beierse familie omschrijft.
En dan Indië.
Rap
passeren vele anekdotes de revue, maar bij één episode
merk ik emotionaliteit als een aura om haar heen opgloeien. We
zijn nu weer in negentienveertig. De Tweede Wereldoorlog was uitgebroken
in Europa, in Indië was het nog vrede.
Als Duitse van geboorte keek niemand haar meer aan. Ze woonde
toen met oom Ferdinand in Pati op Midden Java en opeens was ze
niet meer welkom op de Soos en werd haar te verstaan gegeven dat
ze ook niet meer op de tennisclub hoefde te komen. Alleen de vrouw
van de regent, de Raden Ajoe, trok zich haar lot aan en die wendde
zich tot de vrouw van de Resident. Deze nodigde haar op de koffie
en toen ze de ruime residentwoning binnenkwam zaten daar alle
vrouwen, die zagen hoe de residentsvrouw haar demonstratief met
open armen welkom heette.
- Ik moest het me wel laten welgevallen, die bijeenkomst, zegt
ze, maar daarna, toen al die vrouwen mij weer wilden inviteren,
toen ik hoefde niet meer.
Haar kopje straalt nog steeds gekwetste trots uit.
Ze heeft zolang ik mij kan herinneren altijd vlekkeloos en accentloos
Nederlands gesproken, ook nu nog, alleen is haar s een echt hoogbejaarde
sj geworden.
Intussen is de hemel waar ik op uitkijk loodgrijs geworden, een
ware sneeuwjacht woedt voorbij het raam.
Tante
Ingemarie en mijn moeder waren boezemvriendinnen. Ze hadden dezelfde
smaak, het zelfde gevoel voor een soort traditionele elegantie,
maar wat hen vooral ook bond was hun gemeenschappelijk lot in
het huwelijk verbonden te zijn aan moeilijke, driftige, wat bazige
mannen.
Altijd vermoedde ik dat ze uitvoerig daarover hun hart bij elkaar
uitstortten.
Maar nee, zo was het niet, antwoordt tante Ingemarie op mijn diplomatiek
geformuleerde suggestie, nooit hadden ze het over elkaars echtgenoot,
maar een enkel woordje, een blik, een toespeling was voldoende,
want ze hadden een ‘Seelenverwandtschaft', ze hoefden daarover
niet te praten om elkaar te begrijpen.
Wat een onwankelbare loyaliteit, dat kom je niet meer tegen.
En op mijn insinuatie dat behalve mijn vader ook oom Ferdinand
een moeilijke man was – mijn zus noemt het: hij was lelijk tegen
zijn vrouw – draagt ze onmiddellijk aan:
maar ja, hij was ook als een prins opgevoed, als zoon van onmetelijk
rijke boomkwekers uit Boskoop.
We komen weer terug op Indië en de Jappen en het kamp, waar
ze met haar zoon en dochter zat, die nog later in hun leven nog
veel last bleken te hebben van die ervaringen. Verhalen passeren
- je moet niet vergeten, twee wereldoorlogen heb ik meegemaakt,
zegt ze nog - en buiten is de sneeuwstorm geluwd, helderheid heeft
weer zijn intrede gedaan. Tijd om te gaan. Mijn zus en ik maken
aanstalten. Op de valreep komt dit plotseling nog dit naar boven,
met veel urgentie verteld:
De
Jappen waren Java binnengevallen. In die tijd zaten tante Ingemarie
en oom Ferdinand in Banjuwangi, Oost-Java, tegenover Bali, en
er waren loopgraven gegraven om te schuilen voor de bombardementen.
Negentientweeënveertig en er was weer een bombardement van
de Jappen, tante Ingemarie en anderen lagen in de loopgraaf, toen
er vlakbij een bom viel en opgewoelde aarde massaal in de loopgraaf
viel en ze allemaal bedolven werden onder meters zand. Nu was
er in die loopgraaf een bamboe zitbank aangebracht. Die bezweek
onder de last van de aarde. De bamboestaven braken; bamboe bestaat
uit compartimenten waar lucht in zit en die lucht kwam uit het
brekende bamboe vrij; dat heeft haar gered, anders was ze gestikt.
Oom Ferdinand wist waar ze zaten en zo werden ze net op tijd uitgegraven.
Tante Ingemarie Landman-Breitenberger brengt ons nog weg, door
de gangen van Duin en Bos, naar de auto, nog vrij kwiek lopend
achter haar rollator waarop haar tasje is verankerd met een koord,
tegen de tasjesdieven, zegt ze. Een Beiers-Hollands-Indische lady.
21 januari
Bush
Wie de inauguratierede van Bush gisteren heeft gehoord zal even
met zijn hoofd hebben geschud, tenminste als hij of zij ook maar
enige scepsis koestert omtrent het beleid en de boodschap van
de neoconservatieve wedergeboren christenen, die momenteel de
macht uitmaken in en rond het Witte Huis.
Nobele uitspraken over onderdrukten, slaven en vrijen, de resolute
missie van Amerika om in de wereld de het licht van de democratische
vrijheid overal te brengen waar volkeren nog zuchten onder de
dictatuur van wrede meesters, etcetra. Zelfs de Mozaïsche
Sinai, de Bergrede en de Koran werden nog even genoemd.
Al gauw ontkomtde Bush-scepticus echter niet aan de indruk dat
achter de nobele frasen, archaische retoriek en de allegorische
cliché's van Bush een politiek schuilgaat, die zonder meer
niet alleen een continuering van het huidige buitenlands beleid
in het Midden-Oosten vertolkt maar zelfs zinspeelt op een versteviging,
zo niet verheviging van een verbeten ideologie in de sfeer van
de rechts-conservatieve idealen van de Republikeinse partij en
met name de rechtervleugel en de groep Rumsfeld-Wolfowitz.
Het woord vrijheid is mij net iets te vaak genoemd, freedom, liberty,
zo'n vijftig keer in een speech van 10 minuten.
In een recente column heb ik al een
en ander gezegd over wat binnenkort waarschijnlijk het failliet
van de Irak-politiek genoemd kan worden. Dat heeft niet tot gevolg,
dat op deze weg niet wordt teruggekomen, maar dat hij juist met
extra vastbeslotenheid verder wordt vervolgd, iets wat je wel
meer ziet bij een failliet: er wordt niet van geleerd, maar hij
versterkt juist de motivatie, toegeven is er niet bij, je kan
niet meer terug.
Deze tendens werd mij bevestigd in een uitzending van netwerk,
waarin Fons de Poel de beroemde onderzoeksjournalist Seymour Hersh
interviewde.
Iran is het ‘volgende strategische doelwit' van de Amerikanen.
De VS voert al geheime verkenningsmissies uit om doelwitten uit
te zoeken. Althans, dat zegt Seymour Hersh in het tijdschrift
The New Yorker. Uit dit artikel
citeer ik:
Despite the deteriorating security situation in Iraq, the
Bush Administration has not reconsidered its basic long-range
policy goal in the Middle East: the establishment of democracy
throughout the region. Bush's reëlection is regarded within
the Administration as evidence of America's support for his decision
to go to war. It has reaffirmed the position of the neoconservatives
in the Pentagon's civilian leadership who advocated the invasion,
including Paul Wolfowitz, the Deputy Secretary of Defense, and
Douglas Feith, the Under-secretary for Policy.
According to a former high-level intelligence official, Secretary
of Defense Donald Rumsfeld met with the Joint Chiefs of Staff
shortly after the election and told them, in essence, that the
naysayers had been heard and the American people did not accept
their message. Rumsfeld added that America was committed to staying
in Iraq and that there would be no second-guessing.
“This is a war against terrorism, and Iraq is just one campaign.
The Bush Administration is looking at this as a huge war zone,”
the former high-level intelligence official told me. “Next, we're
going to have the Iranian campaign. We've declared war and the
bad guys, wherever they are, are the enemy. This is the last hurrah—we've
got four years, and want to come out of this saying we won the
war on terrorism.”
Lees verder
welke machinaties niet allemaal in voorbereiding zijn ....
Het lijkt duidelijk, dat wanneer Bush het heeft over die niet
met name genoemde onderdrukte volkeren, wier onvrijheid Amerika
zich zo diepgaand aantrekt, hij eigenlijk alleen het Islamitisch
Midden-Oosten bedoelt.
Had Ronald Reagan het Rijk van het Kwaad als grote tegenstander,
Bush c.s. heeft zijn As van het Kwaad;
het lijkt erop of de Republikeinse tough guys de oude Sovjet-Unie
missen en zonder een duidelijke nieuwe monolitische en satanische
tegenstander niet kunnen.
Na 9/11 konden we allemaal meegaan in de emoties van die maanden
en de impuls tot radicale actie. Nu lijken de tijden aangebroken
voor wijze en rationele reflectie op de wereldsituatie. Het is
duidelijk dat wij die van het Witte Huis absoluut niet hoeven
te verwachten.
14
januari
Hepzibah
Woensdag 5 januari bracht ik mijn periodiek bezoek aan het AMC
en dokter W.
Goed nieuws: de medicatie die ik nu een paar maanden neem heeft
het aantal hepatitis-virusdeeltjes flink teruggebracht, zo heeft
de betreffende test uitgewezen. Helemaal weg is het niet en je
zou zeggen als onwetende: een paar virusdeeltjes kan toch geen
kwaad, maar zo werkt dat niet, een paar zullen weer een heilloze
vermenigvuldiging doormaken; dus al het medisch geschut zal nog
lang in stelling moeten blijven, maar de geallieerde strijdkrachten
voelen zich moreel geweldig gesterkt.
De laatste tijd voel ik me ook weer fitter, misschien mede door
dat gestimuleerd moreel maar ook omdat ik pas opsta als ik me
een beetje uitgerust voel, de slapeloze uren in het begin van
de nacht compenseer ik schaamteloos met slaap- of sluimer- of
uitrusturen in de ochtend. Dus soms kom ik pas om een uur of elf
het bed uit, rücksichtlos maak ik gebruik van mijn min of
meer gepensioneerde situatie. En het helpt want de rest van de
dag voel ik me fitter en het werk dat ik dan doe gaat beter.
Dokter W. had mij het boekje van Hepzibah Kousbroek gegeven over
haar hep c- en Pegasys-ervaringen, 'De onzichtbare vijand'. Het
is een vlot geschreven, niet dramatisch,
realistisch verslag van haar ontdekking van de hep-c en haar kuren
op weg naar genezing met wat randverhaal over haar voorgeschiedenis
en werk- en gezinssituatie.
Het is best een steun voor lotgenoten om te lezen. Ook voor mij
die soms geneigd is de ziekte te bagatelliseren voor de buitenwereld.
Uit de tijd dat ik op de Emiliehoeve zat (therapeutische gemeenschap
voor ex-druggebruikers te Den Haag) in de jaren 1977-1978 kan
ik mij Hepzibah trouwens herinneren, ze zat toen op het met de
Emiliehoeve gelieerde dagcentrum 'Het Witte Huis' in de Javastraat,
waar ik een enkele keer wel eens iets te doen had of wat moest
afleveren en ze viel me op als een mooie meid, even in de twintig
en als ik me goed herinner had ze een tijdje een relatie met een
medebewoner van de Emiliehoeve, de ook vrij mooie Max.
Zelf was ik op de Emiliehoeve gekomen vanuit mijn psychologiestudie;
ik zou op de Emiliehoeve een tijdje meedraaien en dan kijken of
ik daar stage zou kunnen lopen, maar na drie maanden werd mij
geadviseerd om vanwege mijn eigen drugsverleden gewoon als deelnemer
het programma te doen en zelf vond ik dat ik daar - na mijn zo
geisoleerd doorgebrachte drugsjaren en het ontbreken van voldoende
therapeutische opvang daarna - ook wel recht op had.
(later kon ik deze periode toch als stage in rekening brengen
en mijn eindscriptie als sociaal psycholoog handelde ook over
de Emiliehoeve en haar op Synanon geënte methode)
Het was een strikt en niet kinderachtig programma die Emiliehoeve,
maar wel met warmte en persoonlijke betrokkenheid, hoe vreemd
de schaatsen waren die er soms gereden werden.
Zomaar een herinnering: Toen ik er een week was kwam de toenmalige
directeur van de Emiliehoeve, de Londense ex-junky Brian Dempsey
- een kleine man met veel uitstraling, hij deed me ook uiterlijk
aan Napoleon denken, hij had ook veel charisma bij de net-ex-verslaafden
- Brian Dempsey kwam bij mij staan, bij de grote wasbak, waar
ik in mijn overall de afwas deed, en hij stelde mij, de 'mindfucker'
(in Emilietermen uitgedrukt) de vraag: "Did you figure it
out already" en hij bedoelde: heb jij, psycholoogje, intellectueeltje,
al uitgevogeld hoe die magische Emiliehoeve formule werkt... Maar
goed, dat is allemaal een verhaal apart.
Trouwens Hepzibah Kousbroek, het klinkt zo niet bij elkaar passend,
dat bijbelse superjoodse Hepzibah* met dat oer-Nederlandse klompendansachtige
Kousbroek. Maar het klopt weer wel als je voorstelt een nuchtere,
nijvere Nederlandse vader Kousbroek en een neurotische, amerikaanse
joodse moeder Portnoy, die beiden hun gesplitstheid hebben gestempeld
op hun dochter.
*'t is een zeer erotische naam, Hepzibah, het betekent "mijn
lust is in haar", voor de Ivrit-kenners: Chefets=lust, cheftsi=mijn
lust, bah=in haar
7 januari 2005
Tsunami
Gister nam ik als Joodse vertegenwoordiger deel aan een interreligieuze
bezinning en herdenking rond de ramp van de zeebeving. Die vond
plaats in de Titus Brandsma gedachteniskerk aan het Keizer Karelplein,
Nijmegen.
In ongeveer drie kwartier waren er bijdragen van een Hindoe, een
moslim, een antroposoof, een Bahai, een boeddhist, en van een
Jood - van mij dus - , een lied van H. Oosterhuis, e.e.a. geopend
door de voorzitter van de Raad van kerken Nijmegen, in aanwezigheid
van een wethouder en wat leek een overwegend christelijk publiek
te zijn, vergaderd rond een door de pastoor gemaakte grote op
de vloer liggende kaart van Z.O. Azie waarop lichtjes werden gezet.
Al met al een te prijzen manifestatie, op een of andere manier
aandoenlijk (maar dat zal ik misschien in een column uitwerken
..... ).
Daarna ging men met fakkels in optocht naar de Marienburgkapel
- een nieuw cultureel centrum in een oude kloosterkapel midden
in Nijmegen - , waar de burgemeester het feestjaar Nijmegen 2000
jaar opende.
Dit is ongeveer dee overdenking die ik heb uitgesproken:
"Het
is niet te omvatten, het geweld van de natuurramp in Azië,
de leegte die is geslagen, de diepte van de pijn bij de achtergeblevenen,
de omvang van de schade die hersteld moet worden, de levens van
zo velen die weer op een spoor moeten komen.
In de grote wereld, die door de media zoveel kleiner lijkt te
zijn geworden, is toch een antwoord aan de orde. Wat zal ik zeggen?
Eigenlijk is nabijheid in zwijgen het eerste antwoord.
Toen ik het boek Job nog eens doorkeek, het boek in de Joodse
bijbel dat het meest direct zich bezig houdt met de door rampen
getroffen mens, en dat doet in vele bladzijden van bloemrijke
woorden, viel me dit keer het zwijgen op: de drie vrienden die
in het begin van het verhaal naar de rampzalig van kinderen en
bezittingen beroofde en door ziekte bezochte Job reizen om hem
te troosten, komen daar aan en gingen naast hem zitten, zeven
dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten
zonder iets tegen hem te zeggen.
In stilte kunnen we nog het meest nabij zijn en gedenken, en de
drie minuten die we gister in Nederland hadden, zou het niet een
goed idee zijn om dat ieder voor zich te herhalen, een paar keer
per week, misschien een keer per dag, drie minuten stil zijn en
nabij zijn en gedenken.
In de Joodse rouwperiode is het de gewoonte om een speciale gedenkkaars
voor de dode te laten branden en als symbool voor het gedenken
steek ik nu deze gedenkkaars aan, een voor zo velen. Met name
denk ik aan die talloze nameloze mensen die geen graf hebben gekregen
Op een of andere manier geeft het troost dat ook van Mozes wordt
gezegd, helemaal aan het eind van de Tora: Tot op de dag van vandaag
weet niemand waar zijn graf is.
(ik steek een jizkor-kaars in zo'n blikje aan en zet hem op
het middenvlak, waar de kaart van Z.O, Azie ligt met daarop al
vele door de aanwezigen daar geplaatste waxinelichtjes)
Naast
de stilte wordt ook een antwoord gevraagd in de daad. In de Tora
staat, in Leviticus (19-16), “Lo ta'amod ‘al dam ré-ècha”,
beetje vrij vertaald als: ‘kijk niet werkeloos toe als het gaat
om het leven van je naaste'. Grote acties zijn op gang gekomen,
van wereldwijd tot in buurten en op scholen. Dat moet doorgaan
.
Ik voeg er graag nog aan toe: Het is opvallend hoe een grote natuurramp
opeens verschillen en grenzen doet vervagen en de zorg, de compassie
en de edelmoedigheid van de meeste mensen wekt. Stel je eens voor,
dat die golf zou voortduren ook na de periode van deze ramp en
ook waar het gaat om andere plagen die wij als ménsen elkaar
aandoen of waar wij als mensen iets aan kunnen doen, ik hoef hier
niet in details te treden.
Tenslotte
nog dit. In vele stromingen in het Jodendom leven we niet meer
met het beeld van een straffende en belonende God. Met velen meen
ik, dat God, de Eeuwige of hoe u ook het Scheppend Principe wil
noemen, deze tsunami niet heeft gewild. Eerder dan oorzaak te
zijn rouwt Hij in en met ons mee.
Ik
geef mijzelf en u deze zin van Rabbi
Michael Lerner mee:
Onze taak is het om Gods partner te zijn in het heel maken en
de transformatie van de wereld en in het rouwen om datgene in
het lijden dat niet kan worden overwonnen"
2
januari 2005
Tien over twaalf, of liever nul uur tien op de eerste dag in het
nieuwe jaar van de gangbare jaartelling 2005. De traditie is ontstaan
om op mijn flat naar de twaalde verdieping te gaan en daar op
de overloop te genieten van het grandioze uitzicht op het vuurwerk
dat in Nijmegen zoals overal elders in Nederland in royale hoeveelheden
wordt ontstoken. Ikzelf geef er geen cent aan uit, erger mij over
en schrik van de dagen daarover al overal ontploffende bommen,
maar dit half uurtje zit ik even dankbaar op de eerste rij, of
beter dus, sta dankbaar op de twaalfde verdieping.
Verder heb ik weinig diepzinnigs te zeggen.
Vanochtend bespraken wij in onze bijbelleergroep het boek Prediker.
Dat geeft mij na alle discussies nu nog deze overdenking in:
Juist in de ervaring van zinloosheid en vergankelijkheid, in de
diepe melancholie over het lijden daaraan, is ergens de poort
naar vrede te vinden, misschien mag ik zeggen de poort naar de
nabijheid aan de Eeuwige
29
december
Vandaag
werd een eerdere aan ontdekking grenzende intuïtie bevestigd:
tegen de meeste gedachtenspinsels - wellicht wel alle - die de
mind aan je presenteert, vaak in een problematische vorm, kan
je beter vriendelijk 'nee' zeggen en ze laten passeren.* Dat geldt
zeker wanneer je je begeeft in meditatie of een aanverwante vorm
als de door spiritueel teacher A.H. Almaas gepropageerde 'inquiry'.
Door een kraakheldere ochtend had ik mij naar A. gespoed om daar
onze wekelijkse 'inquiry' - zeg maar een soort meditatieve counseling
- te doen.
In haar serre keken we uit op de frisse kleuren - veel donkergroen
doorspekt met plekken sneeuw - van haar achtertuin en naast ons
lag, als zo vaak, haar cyperse poes in lome rust uitgestrekt.
In mijn twintig minuten besloot ik rücksichtlos niet mee
te gaan in de optocht van mogelijke onderwerpen en steeds met
een soort vastbesloten interesse te blijven in de innerlijke lijn
buik zonnevlecht hart keel 'derde oog'.
In een inquiry kan je dit bekrachtigen door je proces ook af en
toe hardop te verwoorden in bijzijn van je partner die je in zijn
of in dit geval haar veld van aandacht heeft.
De verleidingen zijn groot, beelden, flarden van dromen, al half
verwoorde gedachten en gevoelens over werk, relatie, verleden
trekken voorbij, maar ga er niet in mee. Je zakt in diepere lagen
en subtielere gevoelsflarden melden zich;
ze duiken op uit een oudere archeologie van de persoonlijkeid.
Ze zijn haltes op weg naar essentie.
In mijn geval, op deze ochtend, was een belangrijke halte opeens
een heel kinderlijk zinnetje:
'ik zal nooit meer blij zijn'.
Ik hield het bijna bij wijze van spreken in mijn hand, dat zinnetje,
een klein kereltje met vaag daarachter een moederbeeld en een
nog niet helemaal gepeilde huizenhoge teleurgesteldheid, gepaard
met een spanning in de nek. Ooit heb ik dit waarschijnlijk tot
mijn waarheid gemaakt.
Weg wil ik van deze innerlijke plek, maar ik blijf toch in de
buurt, ik hoef het niet te doorvorsen, ik ontspan me en langzaam
wordt mijn lichaam zachter en een lichte tinteling doet zich van
top tot teen voelen. Een enkele traan brandt in de ooghoeken.
Na de inquiry is er verdieping en opluchting.
De rest van de dag voel ik me lichter en helderder, alsof ik meer
met de transparantie van deze heldere winterdag ben gelijkgeschakeld.
* grappig, dit las ik (niet) toevallig vandaag in het bijbelboek
Prediker (in het Hebreeuws: 'Kohellet', volgens mij het meest
boeddhistische boek van de bijbel), par. 7, vers 29, in de Nieuwe
Bijbelvertaling: Alles wat ik vond is dit: De mens is een
eenvoudig schepsel. Zo is hij door God gemaakt, maar hij heeft
talloze gedachtenspinsels.
In het Hebreeuws staat er: lewad re'ee zeh matsati asjer
asa
ha-elohim et ha-adam jasjar we-hema biksjoe chiesjbonot rabim.
Als je dat letterlijk vertaalt krijg je: kijk, alleen dit
vond ik: dat God de mens recht (eenvoudig) heeft gemaakt, maar
zij zochten vele (be)rekeningen.
28
december
Na
drukke kerstdagen heb ik lang uitgeslapen. Ik werd zwaar wakker
met een zeurende hoofdpijn als een wat knellende duikersbril rond
de ogen naar het achterhoofd. Een blik naar buiten onthulde een
witte stadswereld onder een loodgrijze hemel.
Ik voel me ook ook grijs, een vette grijze muis in zijn luxe hol
in Nijmegen, in mijn 12 verdiepingen hoge stoere vijftiger jaren
flat die als een burcht boven de nondescripte lagere bakstenen
huizen van de wijk Hatertse Hei oprijst.
In de witte straten rijdt amper een auto voorbij en wandelt slechts
een enkele in dik jek gehulde jongere.
Ik heb de verwarmingen hoog gezet.
Het is zo'n dag dat je lekker met een boekje in een hoekje kan
gaan liggen.
Maar het is ook zo 'n dag dat mijn waarde breekbaar in de waagschaal
ligt.
Vaag en ijl wordt ergens achter in mijn hoofd mijn verdiensten
als mens, man, familielid, partner, minnaar weer eens opgemeten,
niet zonder, als je goed luistert nog net hoorbare, ernstige discussie.
Allerlei geplande voornemens voor acties en projecten hangen virtueel
in de lucht mij vragend aan te kijken.
Het is stil in mijn kamers.
Overdag heb ik televisie noch radio aan, maar de afgelopen avonden
hebben alarmerende beelden het scherm gevuld.
Vage fragmenten komen af en toe voorbij mijn herinnerend geestesoog.
Vloedgolven hebben chaos en ellende gebracht aan Indische kusten.
In Darfur grenzen vluchtelingenlevens aan het onhoudbare.
In Zuidelijk Afrika lijken babies met AIDS alleen geboren te worden
om te lijden en te sterven.
Dat gebeurt allemaal achter de horizon van de sneeuwbedekte wijk
waarop ik uitkijk, achter de gelaten rust van een Nederlands landschap
van tussen Kerst en Oud en Nieuw.
Ik heb net allerlei goededoelen-gironummers met een bijdrage bedacht.
Mijn grijsheid voelt nu iets warmer en nobeler aan.
Ik zal wel de kou in moeten om wat boodschappen naar mijn hol
te slepen.
23
december
Op de A2 op weg naar Schiphol was het file tussen Maarsen en Abcoude,
de nasleep van een ongeluk.
Parkeren deed ik de auto op parkeerplaats P1, parkeeretage nul,
bijgenaamd 'De Klompen' (waarschijnlijk om het onthouden te vergemakkelijken)
Rij 50.
Het vliegtuig van M. uit Kaapstad was al geland, zag ik, maar nog
maar net. Urgentie nummer 1 was naar het toilet gaan, ik moest hoog
nodig. Daar met de broek tussen de benen belde ik even met Minkes
mobiel, die (nog) niet aanstond, en sprak een welkomstboodschap
in.
Al met al was ik nog ruim op tijd bij de aankomstdeuren van Arrival
3. Sta ik toch verkeerd?, dacht ik toen een heel gezelschap Mexicaans
gehoeden uit de deur kwam. Even later tikte M. op mijn schouder,
ze was uit een belendende deur gekomen.
Koffie, eerste indrukken, hoe was de reis. Een dixieland orkest
bestaande uit witgebaarde en roodgekostumeerde kerstmannen trok
voorbij, ze speelden 'De herdertjes lagen bij nachte' en eentje
zong de tekst door een megafoon.
Op weg naar de parkeerplaats moest M. hoognodig en wachtend met
het bagagekarretje sprak ik even met een naburige schoonmaker. Die
was naast zijn van alle schoonmaak benodigdheden voorziene schoonmaakkarretje
bezig zorgvuldig nieuwe papieren dweilen om zijn zwabber te vouwen.
- Kom je uit Zuid-Amerika? vroeg ik hem, hij zag er zuiver Indiaans
uit.
- Ecuador, bevestigde hij.
Kort en goed, hij was hier gekomen, drie jaar geleden, als straatmuzikant,
zo'n type is hij inderdaad precies. Maar nu was een vaste baan als
schoonmaker toch te prefereren. Zijn Nederlands was voor 3 jaar
hier heel behoorlijk.
De terugweg naar Nijmegen was druk bereden met waarschijnlijk veel
reizenden naar vacantie en Kerstrecessen. De hemel was wisselend
majestueus bewolkt, Nederlands grijs en af en toe flarden zon. De
velden en weiden waren hard decembergroen.
M. miste de exotische afwisselende natuur en zomerse temperatuur
van Zuid-Afrika.
Bij M. thuis gaf de welvarende poes P. zowaar extra kopjes, kreeg
ik een houten baviaantje en een CD van Z-Afrikaanse straatmuzikant
Abe Thomas, die op straat heel leuk speelde maar op het glimmend
CD-materiaal (vroeger zeiden we "op het vinyl") met zijn
trompet eindeloos eentonig bleek.
21 december nominaties
Gister zapte ik op mijn TV opeens in de verkiezing van de beste
burgemeester van het afgelopen jaar, 4 of 5 burgemeesters zaten
genomineerd in imposante leunstoelen te wachten op hun mogelijke
uitverkiezing (ik geloof dat die van Maastricht het werd).
Je
kan geen krant meer openslaan of je TV niet aanzetten er wordt
met veel show de beste of de slechtste gekozen of op zijn minst
een lijst van genomineerden voor de topplaats bekendgemaakt. De
beste politicus, de slechtste politicus, het beste kamerlid, het
slechtste kamerlid, de beste reclame, de slechtste reclame, de
beste dichter, de slechtste dichter, de beste bakker, de beste
kok, het is niet mijn ambitie het allemaal te volgen, laat staan
bij te houden. Best mogelijk dat er nog vele andere verkiezingen
zijn geweest waarvan ik niets weet, de vroomste dominee, de schoonste
maagd, de beste hoer, de grootste mond, de gewoonste burger.
Wat
me zorgen baart is dat ik zelf nog niet voor enigerlei verkiezing
ben benaderd. Heeft u dat ook niet? Dat je nog op geen enkele
long list of short list bent geplaatst, laat staan tot genomineerde
bent uitgeroepen, voor wat dan ook, al is het voor een lijst van
slechtste dit of dat.
Ik
vind eigenlijk dat het een verworven recht van iedere burger van
zeg boven de 18 zou moeten worden om eens per jaar op zijn minst
op een long list voor iets te komen.
Het
bevordert een gezonde competitie, het draagt bij aan een gevoel
van eigenwaarde of geeft een stukje gezonde feedback (als het
gaat om een “slechtste van iets”) .
Bovendien helpen al die gezellige laatste ronden en de feestelijke
bekendmakingen van de nummer een om ons land weer een beetje dat
gevoel te geven dat wij met z'n zestien miljoen een grote gezellige
familie zijn, dat nostalgische Nederland-is-één-grote-huiskamer-gevoel
weet je wel.
Daarom vraag ik die lezers die mij een beetje kennen om mij voor
te dragen voor een lijst, desnoods om daarvoor een nieuwe lijst
te initiëren; ik ben toch ergens wel de beste, de slechtste,
de mooiste, de lelijkste, de liefste of de lulligste in?
Op
mijn beurt wil ik graag wie zich daartoe tot mij wendt voordragen
voor een eventueel ter plekke te creëren lijst.
20
december
Prins
Bernhard is op de valreep van zijn bestaan nog slachtoffer geworden
van een groot misverstand; hij wilde zijn goede naam zeker stellen
door tegenover de Volkskrant journalisten Jan Tromp en Pieter
Broertjes het achterste van zijn tong te laten zien, o.a. met
onthullingen over zijn buitenhuwelijkse dochters, zijn herinneringen
aan de uitingen van zijn echtgenote daarover, zijn gevoelens in
het huwelijk en zo meer. Het misverstand is dat hij met deze onthullingen
zich alsnog als een integere en fidele kerel neerzet. Hij had
zijn goede naam meer gediend door het mysterie rond sommige van
zijn daden, meningen en gevoelens in tact te laten, eventueel
zo stof gevend aan latere grasduiners in zijn leven. Het is beter
de geschiedenis in te gaan als een figuur met open vragen en onopgeloste
raadselen dan als een oude grijsaard van discutabele memorie,
die alsnog met zijn laatste krachten de greep op zijn nagedachtenis
wil houden.
Stuitend was de schaamteloze geilheid, die Pieter Broertjes en
vooral Jan Tromp over hun primeur voor de TV camera ten toon spreidden.
Dat de Prins zijn volledige fiat aan hun weergave van de interviews
had gegeven bestempelt hun journalistieke actie des te meer als
een toonbeeld van kruiperigheid.
Ik miste Koot en Bie om dit tweetal eens met uitvergrootte typetjes
aan de kaak te stellen.
Het wil mij niet uit gedachten dat het eelt op des Prinsen ziel
niet deels uit het vreselijke blauwtje voortkomt dat hij in zijn
jeugd heeft opgelopen.
Zie mijn Engelse
column daarover
|