naar homepage Rob Cassuto    naar de Engelse column pagina

wil je regelmatig een nieuwe column
opgestuurd krijgen klik dan op het envelopje
››
wil je reageren, klik dan op het groene blokje na iedere column
en je tekst wordt geplaatst

Overlever
a brief encounter in the waiting room

Vandaag gaat de reis weer naar het Amsterdams Medisch Centrum, die smeltkroes van geuren en kleuren, waar het lot van het lichaam wordt gewogen, gemeten en als het kan bijgestuurd.
Mijn doel is dokter W., waar het gesprek in haar kleine spreekkamertje zal gaan over lever aangelegenheden, en wel speciaal over de stand van mijn lever in de sinds twee maanden tegen hepatitis begonnen medicijnenkuur.

Ik strijk neer in een van de stoelen in de gang bij de spreekkamer van de dokter, naast een vrouw, waarschijnlijk een lotgenoot...
Ze is niet al te groot en heeft een onbestemde leeftijd, maar vooruit, om en bij de zestig moet ze wel zijn. Haar peper en zout haar is achter op het hoofd wat warrig samengeklipt met een grote plastic kam. Een windjek heeft ze aan (als ik het me goed herinner) en een spijkerbroek met daaronder opvallend nieuwe glimmend zwarte laarzen, volgens de trend met overdreven lange neuzen die op de punt vierkant zijn afgevlakt. Ze leest een oud nummer van de Spits of de Metro en ik voel al dat ze borrelt van praatlust.
Inderdaad, ze wijst me op een advertentie: een fotootje van dikke billen met daarboven het opschrift: 'dikke billen gezocht', een reclame voor liposuctie van de heupen.
- "Dat ies doch wahnsinnig."
Dik duits accent.
- "Heb jij toch niet nodig", zeg ik op goed geluk, want haar jek laat veel te raden.
- "En dat voor vijftienhonderd euro!"
Ze wijst nu op een bericht naast de liposuctie over de net overleden Andre Hazes.
- "Andre Hazes, dat sjlaat doch ook nergens op, net als die Herman Brood, die heeft missjien één goed nummer gemacht en zijn sjilderijen, das is doch waardeloos, ik mag het zeggen, ik ben ook sjielder".
- "Ze hebben wel allebei goed gebruikt, Hazes het bier en Herman de dope", zeg ik, daarmee ons gesprek naar common ground sturend, want ze zal hier ook wel voor hepatitis zitten, ik schat haar in als iemand met een junkie verleden. In de zeventiger jaren uit Duitsland aangewaaid in Amsterdam, veel blowen, dope, wat artistieke bezigheden hier en daar en blijven hangen,
(Ik geef haar woorden nu verder zonder Duits accent weer).
- "Ach ja, dat ligt ver achter mij."
- "Je bent hier ook voor hepatitis?"
- "Ja, maar het gaat nu heel goed met mij. Al acht maanden krijg ik medicijnen en het virus is weg. Ik had ook darmkanker en met de controles daarvoor hebben ze ontdekt dat ik ook hepatitis had. De darmkanker, gaat ook goed mee."
Het duizelt mij een beetje.
- "Dat is nogal wat allemaal", zeg ik.
Ze komt nu goed op dreef. Af en toe wend ze haar hoofd en kijkt mij even schuin aan, wat fletsblauwe ogen twinkelend achter goudomrande brillenglazen.
- "Ik heb het opgelopen in die Turkei, daar ben ik verkracht. Door een Turk.
Ik was op vakantie met een groep. Want ik heb ook psoriasis. Ik was lid geworden van de psoriasis vereniging, je moet toch onder de mensen blijven, en de vereniging organiseert vakanties met groepen, erg leuk, ik ben meegeweest naar Barcelona en Kreta en twee jaar geleden de Turkei, maar in de Turkei kom ik nooit meer."
- "En daar is het gebeurd?"
- "Ja, het was een jonge jongen."
Ik keek haar eens aan en ik kreeg het in mijn fantasie niet rond, tegen de zestig met psoriasis…
- "Was je niet heel erg van streek? Heb je er geen werk van gemaakt?"
- "Ach nein, geen werk van gemaakt. Ze doen er toch niks mee. En het was de laatste dag van de vakantie."

Hoe is het mogelijk. Waarschijnlijk was dit niet de eerste keer dat ze zoiets heeft meegemaakt. Vele vragen tollen in mijn hoofd, maar deze komt boven, want het is toch niet waarschijnlijk dat je van seksueel contact hepatitis krijgt, het kán wel, maar ….:
- "Weet je wel zeker dat je daar hepatitis van hebt. Je hebt toch ook gebruikt, naalden en zo?"
Ze stroopt plots een mouw op en laat een bleke arm zien vol oude injectiesporen.
- "Ik denk toch dat je er zo aan bent gekomen", opper ik.
- "Meneer Cassuto!"
Dat is dokter W. die witgejast in de deuropening van haar kantoortje is verschenen en mijn beurt afroept.
Wat duizelend in mijn kop ga ik het spreekkamertje in.
Wat je in een paar minuten niet aan dramatische feiten toevertrouwd kan krijgen.

Weer op de terugweg in de Amsterdamse metro geniet ik altijd van de vele kleuren en typen, die van vroeg tot laat dit vervoermiddel bevolken. Aan de andere kant van het gang pad zitten drie donkere Surinaamsen druk te kwekken in het Sranan. Een bleke jongen van achttien - Armeens denk ik zomaar - met zwarte gel-krulletjes zit verveeld te morrelen aan z'n discman.
Tegenover mij zit een vrouw van in de veertig. Haar gezicht is zwaar opgemaakt, zoals je wel ziet bij balletdanseressen van in de tachtig die niet oud willen zijn, dik getekende wenkbrauwen, felle rouge wangen, haar strak achterover in een knoetje, ook heeft ze een wijde spijkerbroek aan en - wat je helemaal niet zou verwachten - punkachtige zware veterboots. Ze leest de Financial Times en ik vang op: fear of shortage pushes oil prices up to new high.
Naast mij zit een 'gewone' mevrouw van ook zo om en bij de vijfenveertig te lezen in het zaterdagsupplement van een dagblad en schuin meekijkend valt mij deze kop in het oog: Huisarts Spronsen over doodgaan: 'eerlijk gezegd ben ik ook nieuwsgierig'

Ben ik ook nieuwsgierig? Tegen die tijd lijkt het me wel een goeie instelling, maar voorlopig zet ik nog even mijn kaarten op het leven. Gelukkig wees de bloedtest uit, dat de waarde die de ontstekingsactiviteit van de lever aangeeft (de zg. ALAT-waarde) gezakt is tot normaal niveau en het bloed ziet er verder ook goed uit. Bingo.

De vrouw van de wachtruimte heb ik niet meer gezien. Aan mij had ze een goeie luisteraar. Aan zo'n vreemde, die luistert en niet zoveel terugzegt, kan een mens soms heftige gebeurtenissen uit z'n leven ontboezemen. Zou ze dat verhaal van die Turkei ooit wel eens aan vrienden hebben verteld?
30 september

 


Dit is geen recensie van Niemandsland van Harold Pinter
observations and thoughts about Harold Pinter's play 'Nomansland'

Als je in de loop over de hindernisbaan van het leven, de indoctrinatie van je jeugd, de verwerving van vaardigheden, een gezin, een carrière, een reputatie, misschien zelfs roem, ook iets bent verloren, zoiets als het contact met wie je werkelijk bent, met je innerlijke essentie, zeg maar je ziel, zoals dat in meerdere of mindere mate de meeste van ons overkomt - toch? - , kan dat contact dan ooit teruggevonden worden ....
Die vraag lijkt mij aan de wortel te liggen van het stuk Niemandsland van de Engels-Joodse toneelschrijver Harold Pinter.
Een veronderstelling die niet meteen opkwam,
toen ik het stuk afgelopen zaterdagavond aan mij voorbij zag trekken in de pittoreske Koninklijke Schouwburg aan het Haagse Voorhout.

Als het zaallicht dooft zie ik in een hel belicht klinisch wit decor de acteurs Carol Linssen en Lou Landre.
De eerste is de sjieke en voorname zestiger Hirst en hij lijkt zijn wat verlopen leeftijdgenoot en metgezel Spooner, uit de kroeg te hebben opgepikt (of Spooner geeft zich opgedrongen) om thuis nog een glas of wat te drinken. De oude heer blijkt een literaire beroemdheid en de sjofele man een dichter en armoedige literaire sappelaar in de marge.
In een uitgebreide dialoog tasten ze elkaar af en rijst de vraag wat ze met elkaar hebben.
Wat wil Spooner en wat is de bedoeling van Hirst met het over de vloer halen van deze vreemde gast.
Twee bedienden van Hirst interrumperen dit proces herhaaldelijk; ze blijken het leven van hun 'baas' geheel te regisseren.

De thema's die zich in de interactie tussen Spooner en Hirst en de interventies van de twee bedienden presenteren zijn typisch Pinteriaans:
de raadselachtigheid van herinneringen, de uiterste subjectiviteit van ieders verhaal, het subtiele bedrog dat de een aan de ander pleegt, het perverse machtsspel, de bedekte klassestrijd en de verborgen erotiek die alle communicatie doortrekt.
Hirst, de beroemde literator is een alcoholist wiens geest lijkt te desintegreren in hallucinaties en verwarde herinneringen. Spooner lijkt zich in het leven van de machtige en rijke Hirst te willen indringen; in allerlei toonaarden biedt hij zijn gezelschap en vriendschap aan.
De bedienden willen het leven van hun baas blijven beheersen, niet in het minst door de drankvoorziening (en misschien seksuele diensten), en zien Spooner als een bedreigende indringer.

Verschillende indrukken passeren je toekijkend oog.
Aanvankelijk denk je dat Spooner een oplichter is, die de oude Hirst psychisch of materieel een poot wil uitdraaien.
Dan krijg je de indruk, dat een homoseksueel motief de interactie tussen de oude mannen bepaalt, als Spooner zich tot voyeur bekent, allerlei seksuele toespelingen maakt en zich als vriend aanbiedt.
In het middenstuk blijkt Spooner opeens door Hirst herkend als jeugdvriend. Hirst snoeft over zijn Don-Juanistische escapades, waaronder, quasi terloops gedebiteerd, zijn geheime verhouding met de vrouw van Spooner; mogelijk is Spooner bezig met een subtiele wraakactie, denk je even.
Maar was Spooner echt die jeugdvriend of gaat hij als een kameleon gedienstig mee in deze plotselinge stortvloed aan geëxalteerde jeugdherinneringen?
Is Spooner misschien de Dood die afrekening komt vragen?
Maar je weet meteen, bij Pinter lijkt niets wat het is.
Intussen spelen de bedienden hun machtspel.
De huismeester en de secretaris willen dat alles blijft zoals het is. Ze hebben ieder hun eigen belang in de relatie met hun baas. Voorlopig dulden zij met tegenzin, nu eens geniepig aanvallend, dan weer schijnbaar meegevend, de inbreuk door Spooner in het leven van hun delirerende en dementerende meester.

Als de indrukken over dit stuk een beetje bezonken zijn, komt - onverlet alle eerdere indrukken die wijzen op de vele nuances van dit complexe geheel - vooral deze interpretatie boven als het meest houtsnijdend:
alle vier personages belichamen het innerlijk en Spooner is de verwaarloosde ziel die in alle toonaarden aan de deur klopt en aandacht eist, om aandacht vraagt, bedelt, smeekt bij Hirst: de Persoonlijkheid die het leven overleefd heeft, het in het leven 'gered' heeft, zelfs roem heeft bereikt, maar die dit heeft gekocht met diepgaand verraad aan zichzelf en wellicht aan zijn geliefden.
Natuurlijk heeft de Persoonlijkheid, het succesvol lijkende Ego, zijn wachters in dienst genomen (of hebben de wachters hem in dienst genomen?), die de status quo bewaken: de huismeester en de secretaris is er alles aan gelegen, dat de ziel buiten spel blijft en met zijn roep niet alles overhoop haalt.
De bodemloze pijn die deze grote ontkenning met zich mee brengt eist een grondige verdoving, alcohol, die in het stuk dan ook doorlopend genuttigd wordt.

In een wat grove simplificatie zien we in Spooner het Freudiaanse Id terug (het onbewuste, waar zou je kunnen zeggen de ziel zich grotendeels ophoudt en wacht om boven water te mogen komen), in Hirst het Ego en in de twee bedienden het Superego. (vreemde gasten, mysterieuze indringers en onheilspellende en onberekenbare dwingelanden zijn regelmatige personages in Pinters stukken).
Het meest drong Spooner zich bij mij op als belichaming van de verwaarloosde ziel in de passages over de angstdroom die Hirst herhaaldelijk heeft van de verdrinking van een persoon in een meer en een lijk dat de aan de oever ligt. Spooner zegt dan: ik ben niet verdronken, ik ben hier; hij en ik begrijpen dat de droom van Hirst gaat over de angst zijn essentiële zelf, zijn ziel, definitief verloren te hebben.

Als in een laatste monoloog Spooner zich in allerlei bochten wringt en in uiterste nood zijn toevlucht neemt tot de registers van zelfvernedering en smeekbeden om zich aan te bieden als vriend, huismeester en secretaris in plaats van de huidige twee dwingelanden is het enige antwoord van Hirst: 'ander onderwerp'.
De huismeester en de secretaris springen hier gretig op in: een ander onderwerp, ja, voor de laatste keer een ander onderwerp - de winter - en dan nooit meer een ander onderwerp, want alles blijft zoals het is. Er zal nooit meer iets veranderen. Ze hebben hun greep niet verloren.
Intussen is Spooner langzaam de scène af aan het schuifelen.
En dan weet je: als de stem van de ziel, eigenlijk de stem van het de levende essentie, niet meer gehoord wordt dan lijk je iets te winnen, de onverstoorbaarheid van een status quo waaruit de dood lijkt gebannen, maar in werkelijkheid ben je al in de ijzig stille doodsheid van het Niemandsland.

In zijn boekje over Pinter zegt Martin Esslin: 'het echte onderwerp van het stuk is de angst voor de ouderdom'. De eenzame, rijke en succesvolle man, die gevangen in zijn huis en door de drank zijn banden niet kan breken, en de eenzame arme, onsuccesvolle man, die vrij als een vogeltje is en gebondenheid zoekt; en in de naderende levenswinter kunnen ze de laatste kans elkaar te redden niet grijpen. Ook deze zienswijze heeft zijn gelding, maar ik meen dat mijn interpretatie nog een slagje dieper gaat. (Martin Esslin: Pinter, the playwright, Methuen, 1984).
Heeft de thematiek van het stuk een Joodse inslag?
Ik weet het niet. Als die erin zit is het de thematiek van de 'Tesjoeva', de Ommekeer van geest en ziel van de zijwegen vandaan naar het juiste levenspad; in het stuk zou dan sprake zijn van een dramatisch mislukte Tesjoeva...
Harold Pinter heeft in een van de producties van het stuk (dat in 1974 zijn première beleefde) zelf de rol gespeeld van literator Hirst. Dat was in 1982; hij was toen 62.

Het stuk heb ik gezien als try out. Lou Landre speelde Spooner, Carol Linssen vertolkte Hirst, de secretaris werd gespeeld door Peter Bolhuis en de huismeester door Hajo Bruins. De voorstelling is ook het afscheid van Lou Landre van zijn officiele acteursloopbaan. Goed gespeeld in een strakke regie van Antoine Uitdehaag.

Het decor van het stuk was een sobere in strakke lijnen gestileerde in witgehouden ruimte (de kamer van Hirst), ontwerp Tom Schenk; in een oplopend vlak verliep het naar een perspectivische langwerpige ruimtelijke vernauwing, een mooi anoniem en kil niemandsland, dat absurd afstak tegen de gezellige intimiteit van de achttiende-eeuwse zaal - ook wel de 'bonbonnière' genoemd - van het schouwburgje aan het Haagse Voorhout.

De première is 18 september 2004, speelperiode t/m 20 november 2004
RobC 11 sept.

over het stuk en zijn opvoeringen: zie de website over Harold Pinter:
http://www.haroldpinter.org/plays/title_nomansland.shtml
over deze opvoering de website van het Nationale Toneel:
http://www.nationaletoneel.nl/indexhnt2.html

naschrift: inmiddels heb ik twee recensies gelezen van de premiere in de maandagkranten Trouw en Volkskrant, beiden vol lof over de voorstelling en Lou Landre. Hans Oranje voelt wel voor de associatie van Spooner met Charon, de veerman der doden, volgens hem is Hirst stervende. Marian Buijs van de Volkskrant blijft in het ongewisse gelaten over de betekenis van de ontmoeting tussen beide mannen.De foto heb ik dankbaar uit de Volkskrant overgenomen. Hij is gemaakt door Leo van Velzen
RobC 20 Sept.


Een reünie op Bronbeek (deel 2.)
Ik nam deel aan de reunie van ex-geinterneerden van Japanse gevangenkampen op Midden-Java in de jaren 1942-1945, kampen voor vrouwen en kinderen. De reunie werd gehouden op het terrein van het landgoed Bronbeek, het Koninklijk Tehuis voor Oud-Militairen, aanvankelijk vooral voor de veteranen van het K.N.I.L.
In een eerdere column dwaalden mijn notities rond het begin van de reünie en de herdenkingsplechtigheid.
Nu het tweede deel van mijn observaties

I participated in a reunion of ex-internees of Japanese prisoner camps that existed during the Pacific war on the mid part of Java, camps for women and children; the reunion was held on the premisses of the retirement facilities for war veterans of the Dutch colonial army.
In a prior column my observations dealt with the beginning of the reunion and the remembrance ceremony.

Het landgoed Bronbeek bij Arnhem bergt een bloeiend Indisch restaurant onder de naam Kumpulan. Als je daar zit, tenminste in het oude gedeelte - want er is een uitbreiding aan vastgebouwd van moderne snit - in dat oude gedeelte dus heerst een authentieke Indische sfeer. Zachtgroene muren, stevige pilaren, wuivende palmen in potten, ruime zitjes, je krijgt een idee van hoe een Indische 'soos'(sociëteit) - de bakermat van het sociale leven van de Hollandse kolonialen in de Indisch stadjes van de tempo doeloe- moet hebben aangevoeld. Indisch zijn ook de oudere dames die mij opscheppen uit de pittig geurende bakken met sambalans.

Met mijn bordje schuif ik voor mijn pauzehap tijdens de reunie aan bij een paar druk pratende medereünisten-dames. Ze halen kampherinneringen op en ik zet mijn oren gretig open. Ik weet bijna niks meer; de dames zijn een paar jaar ouder dan ik en hebben veel bewust meegemaakt. Ze zijn nu zo tegen de zeventig en vroeger in het jappenkamp Ambarawa waren ze meisjes van zo'n jaar of tien twaalf.

- weet je nog, de nonnen in Ambarawa, ze hadden zo van die witte kappen, heel wijd, met van die grote vleugels en helemaal aan het eind zo'n flapje dat weer terugbuigt

Ik zie het zo voor me, in de vorm van Sally Field die als de Flying Nun voorbijvliegt.

- die kappen moesten ze stijven met stijfsel, maar ja toen was de stijfsel op, en gingen ze zo treurig hangen, die kappen, in de kreukels, toen hebben ze ze maar afgelaten.

Dat zie ik ook voor me, die kappen, helder wit met enorme glanzende vleugels, die kappen die opeens verleppen en verschrompelen als verdorste bloemen in de brandende zon.

- en deden ze toen wat anders op? waag ik mij er tussen.
- toen deden ze hoofddoekjes op
- en als we gingen baden, komt een andere dame ertussen, gewoon in de buitenlucht, waren we naakt, met z'n allen, we kenden geen schaamte meer, maar de nonnen deden eerst een doek om en dan baadden ze zich, heel kuis.
- ach ja, we waren allemaal naakt en dan kwam er een Jap voorbij en dan bogen we allemaal in ons blootje.

Dat weet ik ook uit de verhalen, voor de Jap, ook de geringste, moest je buigen, en waar je ook mee bezig was, je moest het onderbreken en buigen, als een knipmes, je bovenlichaam moest strak voorover kiepen in een hoek van zestig graden boven de lendenen en als je het niet goed deed kreeg je een klap. Gek als peutertje moet ik dat ook vele malen hebben gedaan.

- En al die oudere vrouwen, die waren zo mager geworden, hun vel hing er in plooien bij, alsof ze lege zijtassen hadden.
- Ik dacht steeds, het houdt nooit op, iedereen gaat dood, zegt een van de dames
De andere dame gaat er snel overheen:
- we hadden een clubje vrouwen, die waren steeds bezig met hoe Amsterdam eruit zag, hoe de straten liepen en de steegjes, ik niet, ik was te jong, maar veel vrouwen kwamen uit Amsterdam.
- En recepten, he, steeds maar recepten uitwisselen en fantaseren over wat je ging klaarmaken na de oorlog.

Dat had ik ook vaak gelezen in allerlei kampboeken, recepten uitwisselen en verzinnen, een favoriete bezigheid van de hongerenden.

Wij hadden ons bordje nasi rames op. De dames namen afscheid van elkaar, eentje ging er weer terug naar Canada, was speciaal hiervoor naar Arnhem gekomen.
Ik ging een wandeling maken langs de monumenten die naast elkaar op het Bronbeeks gazon staan.

Eerst kom je langs een bronzen vrouw die een kind tegen zich aandrukt, dat is voor de slachtoffers van de vrouwen en kinderkampen. "Onversaagd en ongebroken" staat er heldhaftig bij, ongebroken?….
Dan een gedenkteken voor de Jongenskampen, als jongen van tien jaar moest je weg van je moeder naar apart kampen. Een grote stenen golf die over een zinkend scheepje huift gedenkt de slachtoffers van de Japanse zeetransporten, 68.000 krijgsgevangenen verscheept, 22.000 zijn ten onder gegaan op deze zogenaamde hell ships. Het bekendste hell ship is de Junyo Maru, getorpedeerd door de geallieerden.
Mijn vader zat ook op zo'n boot op weg naar Burma, de Takoma Maru. Hij schrijft daarover in een brief van nov. 1945 aan zijn ouders:

'Midden in den nacht van 9/10 October 42 werden we gewekt en aangezegd, dat we om 6 uur zouden vertrekken. Waarheen, dat zeggen de Jappen nooit. Het bleek te zijn naar Batavia waar we na enkele dagen verschrikkelijke terreur aan boord van een Jappen vrachtschip werden geladen in de ruimen, waar we 3 weken als haringen in een ton gezeten hebben.
Hoe we 't verder gehad hebben, daarover wil ik niet veel zeggen. Er zijn al genoeg "atrocity stories". Alleen dit: er brak dysenterie aan boord uit. 12 stierven er aan boord en gedurende de 6 weken in de Rangoon jail ruim 200 onder de verschrikkelijkste omstandigheden. Van de oorspronkelijke ruim 1600 man van mijn transport zijn, schat ik, ruim 400 overleden.'


Het volgende monument bestaat uit drie stupa's van ongeveer 2 meter hoog, naast elkaar. Het is een gedenkteken voor de slachtoffers van de Burma-Siam spoorweg. Op een zwarte marmeren plaat voor de stupa's is het parcours met alle dwangarbeiderskampen gegraveerd.
Mijn vader heeft het overleefd.

Als je dan nog wat verder loopt kom je bij een echte anticlimax: een beeld van Mars. Dat staat er al heel lang, stamt uit de negentiende eeuw. Het is een wat koddig stenen beeld en er staat op de sokkel: "'t Is Mars wiens heldenvuist het oorlogslot beslist".

Intussen is de middag gevorderd en na wat heen en weer gedrentel besluit ik in de café-tent nog een glas indische limonade te nemen, een glas tjendol, kokosmelk met Javaanse suiker en maizenaslierten, heerlijk.
Intussen probeer ik heel ontspannen te kijken of er misschien toch iets kan opduiken aan herinnering aan het kamp Moentilan op Midden Java, waar ik anderhalf jaar heb verbleven met mijn moeder en grootmoeder.
In de tachtiger jaren heeft mijn moeder voor mij wat over Moentilan opgeschreven, heel trouw spreekt zij mij in wat hanepotig handschrift toe:

'Moentilan was een vroeger klooster, waaraan een jongensschool was verbonden. Dus eigenlijk maar een paar kleine kamertjes en verder leslokalen.
Omi (mijn moeders moeder), jij en ik kwamen met een groep mensen te liggen in het plant- en dierkunde lokaal, dat in etages opliep. Het was een toer, maar ergens kregen we een deur te pakken, waarop je kon liggen.
O, ja, onze matrassen hadden we mogen meenemen. Opgerold werden ze met touw vastgemaakt en van je nummer voorzien. Die zijn gelukkig ook allemaal in Moentilan aangekomen.
We lagen aan de benedenkant van 't lokaal. Later kregen we stapelbedden van hout. Die probeerde je dan met dekentjes en gordijntjes van handdoek tot een kamertje te maken.
'

Ik heb wel een beeld van een plant- en dierkundelokaal, maar dat is natuurlijk het lokaal van mijn middelbare school in Den Haag, zo'n in etages oplopen zaal met voorin een grote counter met veel kranen en spoelbakken. Nou ja, mijn geest wil toch heel graag een beeld maken, dat plant- en dierkundelokaal bevolk ik in mijn fantasie met heel veel babbelende, kijvende ruziënde vrouwen en een menigte roerige kinderen en matrassen en stapelbedden en gedoe en buiten een brandende zon en zoiets moet het zijn geweest.

Op de terugweg blijk ik mijn paraplu te hebben laten liggen. Verdorie, met die paar kortstondige buiige vlagen regen die tussen zonnige perioden over de Bronbeekse gazons waren getrokken had ik hem niet eens nodig gehad. Ik geloof dat ik nog nooit een paraplu bij me heb gehad die ik vervolgens niet heb laten liggen.
8 sept.

Een reünie op Bronbeek (deel 1.)
I participate in a reunion of ex-internees of Japanese prisoner camps that existed during the Pacific war on the mid part of Java, camps for women and children; the reunion was held on the premisses of the retirement facilities for war veterans of the Dutch colonial army.

Ik was er nog nooit geweest, in de enclave Nederlands Indië die wij nog hebben, in de gemeente Velp bij Arnhem. Het is het rusthuis voor veteranen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (en tegenwoordig ook andere veteranen) 'Bronbeek'.
In een lommerrijk park liggen een paar markante gebouwen in koloniale stijl, omgeven door wijdse grasvelden en royale boompartijen. Even je fantasie aansturen en je ziet in plaats van het verblijf van de Bronbekenaren het paleis van de resident van een Javaanse provincie en de bomen van het park, dat wel een arboretum lijkt, worden majestueuze Waringins en Kenari bomen.

Op een smetteloos grasveld staat een gigantische witte tent-barak. Als Nijmegenaar doet hij mij denken aan de tijdelijke behuizingen, die in de omgeving van Nijmegen worden neergezet voor de militaire vierdaagse lopers.
Deze tent is bestemd voor de ex-geïnterneerden van vrouwen- en kinderkampen op Midden Java uit de jaren 1942 - 1945. Daar ben ik er een van. Met mijn moeder en grootmoeder heb ik in zo'n kamp gezeten. De stichting rond die Midden Java kampen heeft op deze logische locatie een reünie en herdenking van nabestaanden georganiseerd .
Binnen in de tent wordt het licht door het witte tentdoek melkachtig geschift. In de langwerpige ruimte wemelt het van jong- middel- en hoogbejaarden die zich verdringen om de meldbalie en de koffiecounter of van koffie voorzien de massa witte plastic stoeltjes bezetten. Druk geroezemoes, vragen, begroetingen, rabarber, rabarber. De enkele jongeren zijn kennelijk kinderen of kleinkinderen. Alle aanmelders krijgen een badge, waarvan de kleur het kamp aangeeft, waar je hebt verbleven. In mijn geval is dat blauw, kamp Moentilan, bij Magelang en Djokja.

Omdat ik te jong was om mij gezichten of namen te herinneren en mijn moeder mij die niet meer kan aangeven wend ik me snel tot een mede-blauwebadgedraagster en dat blijkt Bertie te zijn. Met haar, een zus Tineke en nog een dame, Alice, allen Moentilanders, trek ik een groot deel van de dag op.
Lange inleiding van de voorzitster en de commandant van Bronbeek is er ook, een rijzige ijzervreter met - inderdaad - een forse witte knevel en een rek met medailles op de geuniformeerde borst.
Metgezel Bertie vertelt; ze heeft zich een half leven gestort op de strijd tegen vrouwenhandel en gedwongen prostitutie. Op een congres in Korea over zogenaamde 'troostmeisjes' raakte ze opeens in de war bij het horen van het hortend geluid van het Koreaans. In Moentilan waren veel Koreaanse bewakers in dienst van de Japanners. Die Koreaanse geluiden maakten Bertie bewust dat ook zij bij een onderdrukte partij hoorde. In dat kamp Moentilan was trouwens ook een bordeel met troostmeisjes. Dat wist ik niet eens.

Het kenmerk van mijn generatie zogenaamde kampkinderen is, dat we geen bewuste of coherente herinnering hebben aan gebeurtenissen, personen, plaatsen. We hebben geen beelden, hoogstens een paar flitsen. We waren te jong en veel donkere gebeurtenissen wilden niet in ons geheugen blijven en die hebben we bijna onnaspeurbaar opgeborgen, veel te veel in een te klein koffertje. Maar wel hebben we ergens in ons een plek, een afgesloten kamertje, waar in de felle tropenzon reuzengrote donkere wajangs zweven. "Of is ieder woord te groot/voor het stof/van mijn verstopt alleen?" (B. Erebos, in bundel 'Geel stof')

Tropenzon was er nu niet, grijze wolkpartijen lieten af en toe buien los en aarzelend grijs met af en toe een glimp zon was de hemel tijdens het tweede bedrijf: de herdenkingsbijeenkomst in de open lucht. In een halve cirkel waren een paar honderd mensen en duizenden verhalen rond de vlaggenmast voor de commandantwoning geschaard. Toespraken en kransen. Een Velps vrouwenkoor, gestoken in bordeauxrode blouses, zong het 'Onze Vader' in het Engels. Toespraken van de voorzitter van de stichting, een stramme dame met forse stem, en van burgemeester Krikke van Arnhem, die zich herinnerde als student een ex-geïnterneerde als hospita te hebben gehad (maar ze vertelde niet hoe ze dat wist of ervaarde).
Hijsen van de Nederlandse vlag. Een kampkind van in de zestig - grijzend, brilletje, keurig in 't pak - deed dat samen met ik denk zijn dochter, blonde twintigster met paardestaartje. Taptoe. Twee minuten stilte. Kransleggingen, begeleid door een koperensemble van de Koninklijke Landmacht. De luitenant-dirigent speelde zelf trompet mee en met een sierlijk wuifje van zijn hand start en stopte hij de plechtige trage kopermelodieën.
Stramme lijven legden kransen voor de kampen en hun overledenen, kampen in Ambarawa, Lampersari, Banjoe Biroe, Moentilan en nog andere.
De hele menigte zong het Wilhelmus, twee coupletten. Het koorzong nog Land of hope and glory.
Allemaal heel traditioneel, christelijk, oervaderlands, zo niet soldatesk.

Niet echt mijn stijl, maar toch. Het hoort op een of ander manier bij oud-Indischgasten, dat vaderlandslievende, voor God en Oranje. Even kwam mij voor de geest een van de fotoalbums van mijn oma, een klein albumpje, dat ze in de twintiger jaren in Indië had aangelegd; naast de familiekiekjes had ze er ansichtkaarten-foto's van Wilhelmina en prinses Juliana ingeplakt en ook nog een prent van de kruisafname van Jezus.

En toen moest ik aan mijn moeder denken. Sterker nog, ik fantaseerde dat ze even naast mij stond op deze herdenking. Ik miste haar. Hier hoorde ze ook bij, of ze nou wilde of niet, ze was deel van deze bijna achter de horizon verdwenen Middenjavaanse tropengeschiedenis, die na bijna zestig jaar op deze augustusmiddag nog een wat vreemd naspel beleefde. 28 augustus
(wordt vervolgd)

Dongen My visit to the village of Dongen and the funeral chapel where the father of friend M. lied in state

Gister was ik in Dongen.
Ik zat op het terras van "De Bourgondier", aan het Looyersplein midden in dit dorp.
Als je een groot gemiddeld volstrekt onopvallend doorsnee dorp anno 2004 zoekt, dan moet je in Dongen, Noord-Brabant zijn. Het centrum bestaat uit wat straatjes van roodstenen merendeels naoorlogse een- of tweeverdiepingspanden, waarin gehuisvest zijn de te verwachten zaken, een Hema, een Kruidvat, een Blokker en vanuit mijn rieten terrasstoel op het Looyersplein, dat gesierd word door rijtjes jonge frisgroene lindeboompjes, keek ik uit op Hans Textiel en Mode, het Gordijncentrum, Restaria De Tramhalte en vaag aan de overkant Annemieke Lingerie.

Het ging nog eens aan mijn geestesoog voorbij:
Zonet nog was ik in de rouwkapel geweest van de Dongense begraafplaats, een vriendelijke kleine dodenakker aan de Groenstraat.
Ik was daar met mijn goede vriendin M., om een laatste blik te werpen op haar vader die daar lag opgebaard.
De Rouwkapel is een smetteloos clean gebouwtje met een in saaie grijzen gehouden hal en daarachter ligt de kamer waar men de overledene nog kan bezoeken.

Daar ligt hij in zijn kist, een beetje op zijn zij gedraaid, het gezicht wat schuin naar boven gericht, de mond iets open. Hij ligt onder een deken met laken, heeft een donker gebloemde pyama aan, zichtbaar tot de borst.
- Hij heeft zijn eigen lakentje en kussensloop, waar hij altijd op lag, zegt M.
Stoffelijk overschot, het klinkt zo deftig en tegelijk zakelijk, eigenlijk disrespectvol voor het voertuig dat ons zo trouw bedient, in het geval van de vader van M. vierennegentig jaar.
Maar het is het wél, wat wij daar zien. Het leven, of, als je daar in gelooft de ziel, is duidelijk vertrokken uit dit omhulsel. Dat heeft zijn dienst gedaan. Het hoofd lijkt van een wassen pop. De handen zijn steenkoud.

Er komt een beeld in mij op: een boek waaruit het verhaal opeens gevlucht is, waaruit de letters ontsnapt zijn en waarvan de bladzijden zijn samengesmolten, je krijgt het boek niet meer open, het is geen boek meer. Waar zijn de letters heen gevlucht? Waar is het verhaal gebleven? Zijn er alleen restanten, kleine restjes, overgebleven in de hoofden van de nabestaanden, kleine nagloeiplekjes in de harten van sommige achtergeblevenen? Of is er toch nog een zelfstandige essentie van het verhaal ergens bezig een nieuw anker te vinden, is een authentiek eigen fluïdum ergens voor ons onzichtbaar aan een nieuwe reis begonnen?

- Wil jij nu het vliegtuigje vouwen?, vraagt M.
Het witte A-viertje dat ze me geeft scheur ik in tweeën. Van de ene helft vouw ik de voorkant van het vliegtuig, van de andere helft de staart, die je dan in de voorkant steekt (het vouwen is een techniek die je leert als jongetje en nooit meer vergeet).
Dat vliegtuigje schuift M. onder de pyamajas van haar pappa.

Het is een diep in archetypische lagen verzonken gebaar, denk ik, om de doden voertuigen mee te geven voor de reis in het hiernamaals, neem alleen al de Griekse en Egyptische mythologie. Het overstijgt de dorre rationaliteit van onze wetenschappelijke zelfbegrenzing.
Maar in het geval van de vader van M. is het nog extra toepasselijk. Hij was een hartstochtelijk zweefvlieger. Al jong, in zijn studententijd moet hij daarmee begonnen zijn, in zijn boekenkast zag ik laatst een kloek in hard kaft gebonden boek uit 1938, Grundriß des Segelfliegen. Even zie ik hem zweven, zoals hij dat vaak gedaan moet hebben, de vader van M., high in de sky, in de blauwe lucht, varend op golven van thermiek, boven poppendorpjes, miniatuurstadjes, los van het veelkoppig gezin, los van de praktijk van lastige patiënten, die hij als huisarts moest bedienen, helemaal alleen in wijde ruimte.

Genoeg gezien, we worden naar buiten geleid door de vriendelijke gastvrouw.
Het naamkaartje op haar boezem vermeldt Anna Suijs. Buiten is een collega bezig iets uit te laden uit een busje.
M. en ik krijgen opeens een fantasie van de gezusters Suijs, die een begraafplaats beheren, die niet goed loopt en economisch in het nauw gedreven gaan de zusters in het onopvallende dorp D. op het killerspad om meer omzet te genereren. Goed voor een spannend scenario. (Tot zover dit idee, graag bij overneming vermelding bij de credits).

We wandelden nog even rond op de keurige kleine begraafplaats. In het midden is het kinderveldje, kleine grafjes met liefderijke opschriftjes en bloemen, speelgoedjes, teddybeertjes die half vergaan met kraaloogjes naar de boomtoppen kijken.
- ik miste de bril op zijn neus, zei ik
- gek dat ze die niet meegeven, zei M.
En zo is het, dat soort attributen zijn zo met een persoon vergroeid, die moeten gewoon mee.
- Geef mij te zijner tijd mijn pet maar mee, zei ik.
En dat bracht ons op het eeuwige thema bij dat soort gelegenheden: wat moet je aan bij de crematie.
- Ik doe mijn hoed wel op.
- Nee liever niet, zei M.
- Waarom niet?
- Staat een beetje raar….
En dat bracht ons weer bij de actualiteit van onze relatie, maar dat is voor een andere column.

Na het bezoek aan de rouwkapel bracht ik M. naar het huis van haar vader, waar de familie zou gaan overleggen over het programma van de crematie.
Twee uur later zou ik haar daar weer ophalen en in die tijd zat ik dus op het terras van de Bourgondiër.
Intussen was de zon verdwenen en de hemel lichtgrijs geworden. Half augustus en een zweem nazomer kwam het plein opzetten. Schuin tegenover mij op het pleintje zag ik opeens het bronzen beeldje van een leerlooier, ongeveer een meter hoog; op zijn sokkel was hij op een soort staketsel een huid aan het looien. En natuurlijk: Dongen lag vroeger middenin de leerindustriestreek en het riviertje de Donge verspreidde nog niet lang geleden de vreselijke stank van geloosde zuren, zo vertelde mijn buurman, met wie ik in gesprek raakte.

Westerbork

impressions of my visit to Westerbork, in World War II transit camp for the Dutch Jews to their destruction

'Kamp Westerbork ligt midden in een prachtig gebied waar geschiedenis, natuur en wetenschap elkaar ontmoeten' zegt de folder uitnodigend.
En zo is het ook. Je kan er echt een 'dagje' van maken met broodjes en limonade mee.
En zo deden wij ook, mijn vriendin Minke en ik.
Het was een warme zonnige zomerdag en half Nederland en zeker de helft van de babyboomers peddelden op fietsen over de paden of bevoeren de vaarwegen in files van witte boten.

En ook wij reden per auto naar het Noorden met de bedoeling om te gaan fietsen in Friesland.
Ik had net weer gelezen over Westerbork en nu moest het er maar van komen, nu we toch op weg waren naar het noorden: een bezoek aan het kamp, ik was er nog nooit geweest.

Na het bezoek aan het herinneringscentrum wandelden wij de kleine 3 kilometer naar het kamp Westerbork langs het zogenaamde 'Bospad'.
Idyllisch slingert het door de Drentse bossen, langs mosrijke boorden, die door Staatsbosbeheer voorzien zijn van educatieve panelen.
Zo worden wij voorgelicht over fauna en flora, over de kringloop van de fotosynthese, over de knaagdieren en de roofvogels en in het bijzonder blijft bij mij hangen de manier waarop de haviken, de buizerds en de kiekendieven hun prooi verschalken: eerst 'zetten zij aan', dan 'schroeven' zij , dan 'bidden' ze hangend in de lucht, 'stoten' naar beneden en 'slaan' dan hun prooi.

Zo komen we aan bij het kamp.
Het is een vriendelijk wijds veld, met aantrekkelijke boompartijen.
Voorshands doet het zich niet voor als een 'schuldig landschap' op de manier van schrijver Armando. De zon is te vriendelijk, het groen te groen en de mensen te gewoon dagjesmensen.

Het is niet voor te stellen dat op de strook gras, waar de bielzen nog zichtbaar zijn gehouden de tragiek heeft plaatsgevonden van de vertrekkende dinsdagtreinen.
De paar stukken barakwanden die overeind zijn gehouden lijken wel decorstukken die slordig op de locatie zijn achtergelaten door de film crew die hier opnames heeft gemaakt.
Door het veld heen staan op de achtergrond de radiotelescopen; ze geven deze plek een astronomische dimensie die ik nog niet kan peilen.

De 102.000 zuilachtige steentjes op de vroegere appelplaats, je gelooft bijna niet dat het er zoveel zijn. Ze staan op de straatstenen opgesteld in regimenten en eromheen is de vorm van Nederland getekend.
Ik maak een foto op de grond liggend om de steentjes zo dichtbij mogelijk te halen. Op de foto die zo ontstaat manipuleer ik - als ik weer thuis ben - een beetje het licht en zo ontstaat een bijzondere compositie: de zon werpt nu een wat onwezenlijk licht op de stenen en de radiotelescoop op de achtergrond lijkt er nu uit op te rijzen als een reuzenoor dat luistert en luistert en nog geen antwoord heeft ontvangen.



We lopen verder en komen dan bij het mooiste oorlogsmonument dat ik ken: de originele spoorstaven van de rails die naar deze onheilsplek leidden en verder naar de dood, de spoorstaven die nu zijn afgebroken en verwrongen en gerafeld naar de hemel wijzen.
Een meisje van zo'n jaar of acht huppelt er vrolijk op af en gaat erbij staan; ze roept naar vader:
'papa, wil je zo een foto van mij nemen?'
Het klopt die combinatie: volstrekte onschuld die steeds opnieuw ontluikt tegen de schuldige achtergrond.


We gaan weer terug door de bossen, nu via het zogenaamde 'melkwegpad'.
Langs dit pad van 2.7 kilometer staan educatieve panelen die ons leren over het zonnestelsel. In het begin staat een paneel met de zon, weergegeven als een oranje pingpongbal en op schaal volgen dan de planeten. Op zo tegen de honderd meter komt dan de aarde, zo groot als een grote zandkorrel. Jupiter haalt nog de grootte van een bes. En tenslotte na 2.7 lommerrijke kilometers komt Pluto, ook niet groter dan een korreltje.

Binnen in de auto is het loeiheet geworden.
Met open portieren eten we een boterham en drinken Spa blauw.
Destijds heb ik ook in een kamp gezeten, een Jappenkamp. Ik ben dankbaar dat ik niet in Westerbork heb gezeten en dat ik op een luxezomerdag in 2004 deze absurde plek, waarvan de betekenissen nog niet zijn uitgewoed, heb kunnen gedenken.

meer foto's
website van Westerbork

4 augustus

Joop de Graaf reageerde op 5 augustus:
Onze dochter was met haar echtgenoot op Tisja be’Av ook in Westerbork.
Ik zal je column aan hen laten lezen.
Ikzelf heb nog niet de moed kunnen opbrengen erheen te gaan: zelfs versterkt door de idee dat onze goede vriendin Manja Pach de initiatiefneemster was van deze gedenkplaats, woog de mitzwe nog niet op tegen de hel van mijn andere gedachten. Één keer heb ik in een voormalig concentratiekamp Kaddisj gezegd voor mijn vermoorde grootouders en alle andere naaste familieleden; de persoonlijke gevolgen zijn me niet meegevallen.
Je afstandelijke beschrijving deed me wel goed, evenals het verhaal van onze dochter. Misschien kan het er binnenkort toch van komen.
Dank je wel, Joop

M. reageerde op 5 augustus:
Hi Rob, Mooi! Een van je betere. Toen ik in Westerbork was met Ed van Tijn en jongeren van Netzer LJG vroor het tien graden en konden we ons van alles voorstellen bij het
onheilspellende kampleven
.

Arjan Smalen reageerde op 17 augustus
Hallo Rob,
Ik ben afgelopen week met mijn twee dochters in het "voormalig kamp westerbork geweest,omdat mijn jongeste dochter 8 jaar oud erg geintreseerd is geraakt in het verhaal van Anne Frank en er alles van wil weten. Ik ben fotograaf en 25 jaar geleden had ik tijdens mijn opleiding met de academie een week waarbij we in Orvelte de gelegenheid hadden om te leren omgaan met het in die tijd nieuwe medium Video.

De radiotelescopen en het kamp westerbork hadden mijn belangstelling opdat moment. Waarom was de plek op dat moment zo moeilijk te vinden? waarom was het verborgen? Was het omdat je de telescopen kon verstoren? (in 1979 kon je het voormalig kamp nauwelijks vinden en mocht je met de auto niet eens in de buurt komen, bewegwijzering was er niet. Boomstammen versperde de weg om verder te komen"stiltegebied" )

We maakten in deze week een soort van documantaire over het kamp en hadden diverse interviews met mensen uit Westerbork die de tijd van voor en tijdens de tweede WO2 hadden meegemaakt,maar deze waren niet erg spraakzaam sommigen waren zelfs vrij aggresief, ik praat nu over het jaar 1979. we kwamen weinig te weten , mensen wilde er niet meer aan herrinnerd worden.
Toch was er een persoon een dominee kan ik me herrineren, die me vertelde dat dit alles erg gevoelig lag bij de plaatselijke bevolking.
Deze persoon vertelde ons ook dat het gemeente huis in westerbork een glas in lood gedenkteken heeft gekregen na de tweede wereld oorlog, maar dat ze dat aan de binnen kant hadden laten weghalen ,door er behang over te
plaatsen ,en dat het het glas en lood nog te zien was aan de buitenkant,maar door bosjes en struikgewas was gecamoufleerd,dat hebben we toen inderdaad met eigen ogen gezien en gefilmd.(1979).

We hebben niks verder met deze film gedaan onze werkweek zat erop,toch is mij dit alles verder bij gebleven gedurende de jaren.
Zodoende kwam ik hier weer afgelopen week met mijn dochters,aan de ene kant opgelucht dat er na al die jaren toch noch een plaats is ontstaan van
herdenking, en naar ik heb vernomen toch met de nodige inspanning van ex."bewoners".
Aan de andere kant voelde ik ook een vreemd gevoel van wat ik nog steeds niet kan beschrijven.
Wat gebeurt hier toch, het lijkt zo normaal en"lieflijk", maar wat wordt hier nu toch eigenlijk weer verzwegen , en hoe lang zijn we daarmee nu bezig .
Wat is er verzwegen voor 1940 wat is er vezwegen tussen 1940-1945,wat is er verzwegen na 1945 . wat en waarom radiotelescopen op deze plek?
Een vreemde mengeling van recreatie, herdenking en science fiction.
Ik heb je verhaal gelezen en wilde mijn ervaring van
afgelopen week en van agelopen jaren graag kwijt.

Manja Pach reageerde op 14 september:

Beste Rob, dank voor je column over Westerbork. Iedereen die die plek bezoekt, heeft zijn eigen soms verwarrende of verwarde gevoelens daarbij, afhankelijk van je voorgeschiedenis en de manier waarop je er naar toe bent gegaan.

Ik zou wel een boek kunnen schrijven over wat deze plek opgeroepen heeft en nog oproept – en dat mag er allemaal zijn. Mijn inzet destijds (vanaf 1971) was dat op deze plek een herinnering levend zou worden gehouden, dat niet vergeten zou worden wat er daar is gebeurd. Dat ik daar in ben geslaagd, tegen de verdrukking in, stemt mij, ondanks alle vragen daarbij, die ik ook zelf heb, tevreden. Het belangrijkste is, dat je er naar toe kunt gaan. Of je dat doet of niet en hoe – dat is een persoonlijke keuze van ieder zelf en daar is geen goed of fout aan.

Dank voor je goede wensen – ook ik wens jou een goed en zoet nieuw jaar.


Mijn jeugd in Bandoeng; school

about my school memories, Bandung 1950

Het was 1949, 1950, acht, negen jaar was ik, ik woonde in Bandoeng en ik ging naar school in de Riouwstraat. Ik liep er naar toe.
Vanuit ons huis aan het Houtmanplein, aan de rand van de stad, ging ik over het erf linksaf, door de Barendszstraat, die uitkwam op het Oranjeplein. Daar ging ik rechtsaf de Riouwstraat op.
Het was zo'n tien a vijftien minuten lopen.
Naar huis had ik mijn eigen grillige route,langs de selokans (afvoersloten) die overal achter de huizen langs liepen, via allerlei doorgangetjes kuierde ik mijn geheime pad naar huis. Een avontuurlijke reis, allerlei delen van dat parcours waren voor mij landen of provincies van fantasielanden met fantasienamen.

Na een aantal maanden was dat afgelopen.
Indië was Indonesië geworden, Bandoeng werd Bandung en alle Nederlandse kinderen moesten naar één school en dat werd de school aan de Engelbert van Bevervoordeweg.
Dat was een heel stuk verder.
En ook omdat het voor Nederlandse kinderen niet meer veilig was werd ik voortaan opgehaald.
's-Ochtends reed een auto van het kantoor van mijn vader voor met chauffeur. Het was een matgroene Desoto en de chauffeur was een al wat oudere Indonesiër met een zwarte topi op zijn hoofd. We haalden ook nog de meisjes Chin op, dochters van een kantoorgenoot of kerkgemeentegenoot van mijn vader.
En na school wachten we buiten het schoolerf, vlak bij de brug over de Tjikapoendoeng, de kali (riviertje), die door heel Bandoeng loopt en daar vrij woest onder de brug doorkolkt, weer op ons vervoer.

Toen we daar een keer stonden liep er een Indonesische familie langs met een wat opgeschoten jongen.
Geheel onverwacht haalde hij naar mij uit, gaf mij een dreun in mijn gezicht en opeens lag ik op de grond.
Ik krabbelde weer overeind en gaf hem een schop.
Een voor mij waarschijnlijk kansloze vechtpartij dreigde. Maar hij werd door zijn familie - ajo, kom jij - meegeloodst en tegelijk reed de matgroene Desoto voor en werden wij in de auto geladen.

Dat was mijn kennismaking met de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs.

Maar nog een politieke gebeurtenis raakte mijn jongensleven.
's-Ochtends word ik op een keer blij verrast met de mededeling dat ik die dag niet naar school hoef.
Wat is eraan de hand.
Westerling is met zijn legertje Bandoeng binnengereden, kapitein Raymond Westerling, bijgenaamd 'de Turk' is in opstand gekomen en wil Indie weer voor de Hollanders heroveren. Dat heeft een dag geduurd, die bezetting. In mijn herinnering of fantasie hoor ik nog geweerschoten in de verte. Het speelde zich af op 23 januari 1950, heb ik even opgezocht.

De school aan de Engelbert van Bevervoordeweg was een typische Indische school, alle klassen aan een galerij, hoog pannendak en een overloop leidde naar de achterbouw van het gymnastieklokaal, eigenlijk alleen maar een open vloer met klimrekken eromheen en een dak erboven.

De vierde klas, daar zat ik in en ik heb flinke gaten in mijn herinnering. Er staan mij nog maar vier mensen bij uit die vierde klas.
De eerste is de juf, juffrouw Heyligers. Ze was in de veertig met al grijzend haar, tanig bruine huid, onmiskenbaar Indisch. Ze kon boeiend vertellen en een keer onthulde ze, dat het heelal bestond uit louter trillingen. Dat heeft een diepe indruk op mij gemaakt. Wat een mysterie! Ik trilde zelf ook mee, ik voelde dat het op een of andere manier waar was.
Merkwaardigerwijs herinner ik mij ook haar schoenen; het waren bruine, dichte, wat mannelijke schoenen. Zonder twijfel was juffrouw Heyligers de antroposofie of de theosofie toegedaan.
De tweede is klasgenoot Ferry. Ik zie maar één plaatje met Ferry: met kastie, een soort vereenvoudigd honkbal, sloeg hij de bal enorm ver, helemaal over de overloop heen. Precies het tegendeel van mijn prestaties, ik kon met mijn knuppel die verrekte bal maar niet raken. Jaloers was ik op die lenige Indische jongen en sportfiguur van een Ferry.
Dan is er nog een vage herinnering aan Charles.
Hij was wel een soort vriendje. Ik zie zijn gezicht nog haarscherp, donkere bruine ogen, bleke huid met lichtbruine sproeten en ravenzwart haar, beetje Belgisch type en hij had ook een reuze Belgisch adellijk aandoende achternaam, zoiets als 'de Savigny de Froideville'. Wat we nou samen deden mag Joost weten maar ik ben wel eens bij hem gaan spelen, zijn vader was directeur van het deftigste hotel van Bandoeng, Grand Hotel Preanger, en daar woonde hij dus.
En dan is er Carla.
Op haar was ik in stilte smoorverliefd.
Ik was klein van stuk en stond met gym bijna achteraan, er was er één nog kleiner en dat was Carla. Carla had slimme heldere blauwe ogen, sproeten op haar neusje en bronsblonde vlechtjes. Ze was de dochter van een tandarts en toen ik een keer onder schooltijd bij de tandarts in de wachtkamer zat werd mijn angst overstemd door de gespannen verwachting dat Carla van school komend door de wachtkamer moest (zo zat de tandartsenwoning in elkaar) en met kloppend hart zag ik haar inderdaad in een flits passeren.
Onderschat de verliefdheid van kinderen nooit, grote passies kunnen in die kleine lijven en zielen woeden.

28 juli 2004

Vic B. reageerde op 4 oktober '04:
Bij het lezen herkende ik meteen alles uit mijn Bandoengse schooltijd. Ook Carla, een leuk meisje met wie wij een toneelstukje opvoerden tijdens een klassenavond bij dhr. Olivier thuis, klas 1a van het Christelijk Lyceum, ik was toen 11 jaar. Op de van Bevervoorde lagere school kregen wij les van juffrouw Valois. Ze was streng maar rechtvaardig en serieus katholiek. Mijn vader vroeg ik altijd de auto een eind van de school te parkeren als hij mij haalde, uit compassie met klasgenoten die moesten lopen.
Those were the days! De impact daarvan is groter dan ik ooit had gedacht.

Masja D. reageerde op een gedrukte publikatie van dit verhaal:
Daarnet heb ik met belangstelling Uw verhaal over Bandoeng/Bandung. Het is mij allemaal zo bekend - de Turk, het schieten..
als kind, ik was nog geen 14, vond je dat best spannend.
En wie ik ook meen te herkennen: Carla!
Ik kén Carla - haar moeder was tandarts en klein van stuk. Carla ook - ze zat een paar klassen lager dan ik en was heel populair. Ik heb haar, ik geloof vorig jaar nog,
gezien op een kumpulan. Tegenwoordig woont ze in B .......
Ze ziet er nog steeds leuk uit!!

Ferry reageerde eveneens op de publicatie en een mailtje van mij beantwoordde hij aldus (fragmenten):
Ik ben geen gym.leraar geworden. Had altijd wel
tegen de 10 aan voor gym op de HBS. Later ben ik voor bedrijfs administrateur gaan leren en heb bij banken te Rotterdam gewerkt als controleur en arbitrageant. Aankopen van geld over de hele wereld per telefoon en telex.
Hiertussen nog vele bazen gehad.
Kon nooit langer dan 3 a 4 jaar bij 1 baas volhouden. Ik kwam vaak om problemen op te lossen en als dat gebeurd was, had ik er genoeg van.
De laaste 7 jaar ben ik bedrijfs-administrateur geweest bij een Grijperfabriek te ---- met levering over de hele wereld en die zelfde baas had ook een lierenfabriek te ------------.
Die maken lieren voor oorlogschepen en visserschepen te Scheveningen. Ook had hij een aardappel-sorteermachine fabriek in --------. Dus ik reed van hot naar her. Leuke km-vergoeding.

Hierdoor kon ik met mijn 60ste in vut. Ben nu 68.
Groetjes Fer



En deze foto stuurde hij op!!

Louis bericht 7 sept. '06:
ik woonde in jouw tijd aan de Brabantiastraat, een zijstraat van de Heetjansweg. Juffrouw Heyligers heb ik ook gekend, dat was een collega van mijn moeder, die ook op de EvB les gaf. Op een middag op weg naar huis heb ik in de slokan voor de apotheek bij het begin van de Dagoweg onder mitrailleurvuur gelegen. Die Apradag heeft me jaren later nog eens opgebroken trouwens. Dat onmens Westerling blijkt nog altijd door vele Indo's bewonderd te worden. Afijn, ik was in mijn hart eigenlijk van kleins af aan al een foute Indo.
Louis Indrasurya von Stralendorff.
www.spiritualia.nl

Mijn jeugd in Bandoeng;Sjarl

going back to Bandung (Ind.) 1950 when I was a boy and had a friend called Sjors

Bepaalde geuren brengen mij bij oude tijden: Bandoeng 1950.Ik was toen acht jaar.
De geur van paarden zet me weer in zo'n Indisch huurrijtuigje, zo'n karretje getrokken door een paard, je zat er rug aan rug in met de voerman; we noemden zo'n karretje een 'sadootje', van het Franse "dos a dos" , rug aan rug.

Dan de geur van plaatstaal waar de zon op heeft gebrand. Dat heb je vooral als de auto een tijd in de brandende zomerzon heeft gestaan. Als ik dat ruik ben ik weer acht en zit ik in onze auto, een Ford uit de veertiger jaren met zo'n gebogen rug. Hij was bordeaux rood en ons onmisbare vervoermiddel in Bandung en omstreken.

Ook de geur van een brandend vuurtje wekt een intens oergevoel. Het heeft te maken met de kooltjes die brandden in de kleine aardewerken oventjes, waarop werd gekookt. 'Arang-arang' heetten die kooltjes en je joeg het vuur aan met een waaier van gevlochten bamboe repen, een 'kipas' heette dat en ik mocht soms van de kokkie, de bediende die belast was met het kookgebeuren, de kipas hanteren, ik mocht 'kipassen'.

Bandoeng ligt op een hoogvlakte, omringd door bergen. Wij woonden aan de toenmalige rand van de stad en we keken uit op de berg 'Tangkoeban Prahoe', wat betekent omgekeerde boot en daar leek hij ook op, een sloep met zijn kiel naar boven.
Ons huis, groot helder en wit, stond samen met andere huizen in een halve cirkel om een groot grasveld, waar de karbouwen graasden. Dat was het Houtmanplein, in de zeevaardersbuurt, die door de Indonesiërs onmiddellijk na hun onafhankelijkheid omgedoopt werd tot rivierenbuurt en toen heette het plein voortaan Lapangan Tjiudjung naar de Udjung rivier.
(Die zeeheldenbuurt had trouwens tijdens de Japanse bezetting gediend als interneringskamp voor Nederlandse vrouwen en kinderen en met mijn moeder en grootmoeder had ik er in die oorlogsjaren ook al gewoond )

Naast ons woonde de familie G. Vader G. was adjudant bij het KNIL of de politie dat weet ik niet meer. Onder de vele kinderen was de twee-eiige tweeling Frank en Sjarl, mijn leeftijdgenoten.
Met Frank had ik niets, maar Sjarl was mijn dierbare boezemvriend. Blond sprietig haar, bruine ogen en altijd had hij hetzelfde aan, een blauw hansopje, 'tjelana monjet' genoemd, wat betekent: apenpakje.
In de katholieke familie G. was Sjarl kennelijk bestemd voor het priesterschap want zijn favoriete spel was het maken van een altaartje. Ik vond het ook wel geinig, het had iets magisch en ik ging er graag in mee; wij maakten in de tuin dan een "heilige plek", zo'n vierkante meter groot, en versierden die dan met bloemen en andere zaken en vrijwel zeker ook met kruisen en dergelijke, ik weet het niet meer precies, maar wel kan ik mij een gefronste blik van mijn toegewijd Nederlands Hervormd geworden vader herinneren, die uit zijn studeerkamer op onze heilige Roomse plek neerkeek.

Sjarl was een pacifist avant la lettre; een van mijn favoriete spelletjes was het maken van een pistool uit de klei van de 'selokan', sloot, die voor het huis liep, meestal droog behalve na zware regenval. Het was soepel grijs spul, die klei, en je kon er heerlijk mee kneden. Maar Sjarl was het niet eens met de pistolen en wilde niet in dergelijk spel meegaan; ik weet het niet zeker meer, maar van die klei hebben wij waarschijnlijk samen wel Jezussen en Maria's gemaakt, die wij dan op onze heilige altaarplek posteerden.
Na de onafhankelijkheid van Indonesië had pa G. niets meer in dat land te zoeken en de familie ging terug naar Nederland en dus ook Sjarl. Sjarl was eigenlijk mijn enige vriendje, zijn vertrek betekende een smartelijk verlies. Onherstelbaar bleek.

Er was nog een buurjongetje aan de andere kant van ons huis, Richard.
Wat ik mij van hem herinner is dat hij voor ons huis langs rende, met een van zijn armen rondwiekend. Zijn arm was een propeller en hij was dan een vliegtuig. Al wiekend riep hij mij uitnodigend: "Kom dan, kom dan". Maar ik kwam niet.
Niet dat ik iets had tegen vliegtuig zijn. Ook kan het niet het statusverschil zijn geweest, - Richards moeder was een Indische naaister en mijn vader was een vrij hoge ambtenaar - ; mijn ouders waren wat dat betreft redelijk verlicht. Ik weet niet meer waarom, maar Richard was van af het begin kansloos als opvolger van Sjarl.

Mijn ouders charterde af en toe het zoontje van één van de leden van de Hervormde Gemeente, de Chinese familie T. Stanley werd langs gebracht en met hem speelde ik dan het typische Indische spel 'katriek': je legde een klein stokje overdwars op twee bakstenen met kleine tussenruimte en met een grote stok wipte je het kleine stokje zo ver mogelijk weg en dan mat je de afstand dan met de grote stok. In de volgende ronden van het spel werd het wegwippen steeds meer gecompliceerd met handicaps; zo moest je in de tweede ronde het kleine stokje eerst met de grote stok een eindje in de hoogte opwippen en dan pas met de grote stok wegmeppen, waarna de afstand gemeten werd met als maat het kleine stokje. In de daaropvolgende ronde, moest je het kleine stokje met de grote stok twee keer in de lucht optikken alvorens hem zo ver mogelijk weg te meppen, en zo verder. Het vereiste behoorlijk wat behendigheid. Stanley was hier een meester in en ik verloor dan ook vrijwel altijd, maar ik denk dat dat niet de enige reden was dat het niet echt klikte.

Ook zelf deed ik nog een poging tot het winnen van een nieuwe vriend.
Tegenover ons op het plein, in het witte tweelinghuis van ons huis woonde de familie K. en het jongetje Bartje.
Bartje was een of twee jaar jonger dan ik, dat wilde ik wel op de koop toe nemen.
Toch vergde het moed om hem te vragen of hij met mij wilde spelen; zal ik hem vragen, zal ik hem vragen, zo kwelde ik me een tijd lang, als hij voorbij kwam.
Ik was doodsbang voor afwijzing.
Maar toen eenmaal de stap genomen was bleek Bartje een enorme teleurstelling; wanneer ik in de kersenboom klom durfde hij mij niet achterna te komen.
Ook verder vond ik hem saai en kinderachtig en ten enenmale ontbrak het grote vriendschapsgevoel dat ik met Sjors had gehad.
Een eenzame tijd brak voor mij aan.



rob (links) met ouders, broer en zus in Bandung 1950 met op de achtergrond de Ford

25 Juli 2004

Hanne H.reageerde op 29 september '04:
Rob, hoewel ik wat jonger ben dan jij en mijn jeugd begon in 1947 op Halmaheira, herken ik veel in je verhaal. Mijn lagereschooltijd lag in Soerabaja. De grote waringin op het stoffige plein voor school, de titjaks op de witte muren, de kretek, de nassi-tim die mijn broertje niet lustte en ik dus altijd maar op at, de avonden op het platje, het mandiën met de gajong, naar school gebracht worden door Siti, de kali waarin iedereen zich waste. 25 jaar later was alles kleiner dan ik altijd had gedacht ! Bij het lezen van je verhalen krijg ik weer heimwee naar dingen die ik me, vaak nog maar vaag, herinner maar toch een zekere weemoed oproepen. Was het nou leuk en onbezorgd of toch eigenlijk niet ? Wil ik het weten? Nee ik geloof het niet. Het is goed zo als ik het me herinner en jou verhaaltje helpt daar bij. Bedankt Hanne


Hein V. reageerde op 23 juli '05
Erg interessant vond ik de eerder verschenen verhalen over Bandoeng en dan vooral de omgeving waarin dit zich allemaal afspeelde. Ikzelf woonde tot en met mijn elfde jaar in De Rijpwijk, dat is een straat (wijk) grenzend aan
de Houtmanstraat. De Rijpwijk heet nu Jalan Salem en ik heb goede herinneringen aan mijn jeugd (school)jaren gehad.
De lagere school heette de Augustinusschool en dat behoorde
(waarschijnlijk) tot het daaraan grenzende Mariaklooster, waar de meisjesschool was gevestigd.
Zelf ben ik samen met mijn broer ook nog misdienaar geweest van de kerk, die tussen de Mariaklooster en de Augustinusschool stond.


 

 

wil je regelmatig een nieuwe column opgestuurd krijgen
klik dan op  ››


 

columns p.2

columns p.1
column p. 1a
columns p. 2a
columns p.3
column p.4

 

Overlever

Niemandsland van Harold Pinter

Een reünie op Bronbeek (deel 2.)

Een reünie op Bronbeek (deel 1.)

Dongen

Westerbork

Mijn jeugd in Bandoeng; school

sjarl




 

naar columns p. 1

naar het column-archief p.3


naar de Engelse columns