naar
homepage Rob Cassuto
naar de Essay pagina
JODEN
EN NEDERLANDS-INDIË
|
December
2005, woonde ik een symposium bij over Joden in Nederlands Indië
1).
Het leverde de eerste aanzet om mij wat verder te verdiepen
in het onderwerp. Dit resulteerde in het onderstaande verhaal,
dat een mix is van feiten, neerslag van gehouden lezingen, speurtochten
op het internet en ook herinneringen en overleveringen aangaande
mijn grootouders Cassuto en van Zuiden, die in het begin van
de twintigste eeuw naar Nederlands Indië emigreerden, alwaar
zowel mijn ouders als ook mijn persoon zijn geboren.
Waar het de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog betreft
zal ik de toen gangbare naam gebruiken voor onze kolonie in
de Oost: Nederlands Indië. Voor de periode daarna zal ik
het hebben over: Indonesië.
Het verhaal bestaat uit twee delen:
1. Joden in Nederlands Indië tot de Tweede Wereldoorlog
2. Joden in en na de Tweede
Wereldoorlog
Naderhand trof ik een zeer degelijk werkstuk over hetzelfde onderwerp aan. geschreven door Cedric do Passo Vaja, dat ik zo vrij ben geweest hier op te nemen
|
1.
Joden in Nederlands Indië tot de Tweede Wereldoorlog
ook de Joden komen naar Nederlands Indië
Joden zijn er in Nederlands Indië nooit in groten getale
geweest.
In de bloeitijd van de Nederlandse koloniale aanwezigheid,
in 1932, waren er zo'n 2000 op 300000 Nederlanders, die er
verbleven temidden van de toen 60 miljoen autochtonen.
Een van de eerste Joden was Leendert Miero , die aan het eind
van de 18e eeuw op Java soldaat was en daarna een handel is
begonnen. In Djakarta is nog steeds zijn graf te zien.
Mogelijk waren er al joden voor de Nederlandse aanwezigheid in Z.O. Azië. Zo waren er wellicht joodse handelaren uit Arabië, Irak of India actief op Sumatra in de late Mideleeuwen. 1a)
Een reiziger uit Jeruzalem, Rabbijn Jacob Saphir (1822-1886),
die in de vijftiger jaren van de 19e eeuw op zijn reis om
gelden te verzamelen voor de Joodse gemeenschap in Jeruzalem
ook Batavia (Jakarta) bezocht, vermeldt in zijn reisverslag
een aantal van 20 Joodse families van Nederlandse of Duitse
herkomst aldaar.
Naarmate de 19e eeuw vorderde kwamen er allengs meer Joden,
voornamelijk voor de handel. Bekend is het verblijf van de
journalist Alexander Cohen,de rebel en anarchist, die was
uitgeweken naar Indië en een aantal jaren soldaat was
in het Nederlandsch-Indisch Leger.
Rond de eeuwwisseling en ook daarna werd er in Nederland uitgebreid
reclame gemaakt om dienst te nemen in de koloniale gelederen.
Ook veel Joden gaven daar gehoor aan.
Eind 19e eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw
kwamen er meer en meer Joden naar de koloniën. Ze begonnen
een handel, namen dienst in het binnenlands bestuur van de
kolonie of in het koloniale leger, werden actief in het onderwijs
en in medische beroepen, of werden ‘planter' op de zogenaamde
‘ondernemingen' (uitgebreide plantages voor koffie,
thee of rubber).
Zo ook mijn beide grootvaders, die exemplarisch zijn voor
deze ontwikkeling.
Mijn grootvader Cassuto emigreerde in 1915 als jong jurist
naar Indië en werd leraar aan (later directeur van) scholen,
die zogenaamde ‘inlanders' opleidde voor administratieve
en bestuursfuncties.
Mijn grootvader van moederskant, van Zuiden, nam na zijn officiersopleiding
aan de Koninklijke Militaire Academie dienst in het (inmiddels
Koninklijke) Nederlandsch Indisch Leger, het KNIL. Dat was
al in 1905 of 1906. Hij bracht vele jaren door op verschillende
buitenposten van het immense koloniale rijk.
Mijn veronderstelling is dat mijn grootvaders mede gemotiveerd
werden door de grotere vrijheid in de koloniën. Er waren
daar geen knellende banden van het Joodse milieu en er was
minder sprake van grote discriminerende vooroordelen en meer
perspectief op carrière.
Romantischer uitgedrukt: het avontuur dat lokte werd minder
begrensd door barrières vanuit de Joodse afkomst.
Daarnaast was er nog een zekere trek van Joden uit het Ottomaanse
rijk naar Zuidoost-Azië en een aantal kwam terecht op
Sumatra en Java. In Surabaya was er zelfs een kleine Sefardische
gemeente ontstaan van Joden uit vooral Irak. Ze werden Baghdadi’s
genoemd en hadden een bescheiden synagoge, de enige in heel
toenmalig Nederlands Indië. Later in dit verhaal zullen
we ze weer tegenkomen.
Bij Banda Aceh ligt de joodse begraafplaats Pocut, wat wijst op een joodse aanwezigheid in Aceh. 1b)
In hoeverre was er sprake van Joods leven in die ‘groene
gordel van smaragd'?
Genoemde rabbijn Jacob Saphir die in de 19 e eeuw Indië
bezocht verzuchtte in zijn verslag, dat de Joden daar nog
amper iets deden aan hun religie. Men besneed de zonen niet
meer en deed nauwelijks nog aan de Joodse feestdagen. Dat
was in de twintigste eeuw nog steeds zo.
Er was in heel Nederlands Indië geen rabbijn. Als men
per se een besnijdenis (brit mila) wilde laten uitvoeren moest
men de rabbijn van Singapore laten overkomen.
Er was ook geen synagoge, behalve die in Surabaya, waar de
paar honderd Baghdadi's nog wel praktiserend Joods leefden.
Er waren Joden in wat grotere aantallen van om en bij de honderd
in Batavia, Bandung en Semarang, maar die vormden geen echte
religieuze gemeenschap.
Men kan zich afvragen of die aantallen kloppen, want ik vermoed
dat vele Joden zich niet als zodanig profileerden. In dat
geval is het aantal van die genoemde 2000 Joden in de dertiger
jaren aan de lage kant.
Ook mijn grootouders leefden op dezelfde wijze als alle andere
Nederlandse ‘kolonialen'.
Ze waren lid van de ‘Sociëteit' (de gezelligheidsvereniging
van de Nederlandse gemeenschap, bijgenaamd ‘de Soos').
Ze waren actief in toneelclubs; een overgeleverd krantenknipsel
recenseert een succesvolle toneeluitvoering, waarin mijn grootmoeder
figureert als gangmaakster.
En een beruchte foto van mijn anders zo ingetogen grootvader
Cassuto uit zijn jonge Indische jaren toont hem verkleed als
vrouw in het toneelstuk ‘De tante van Charley'; het
laat een glimp zien van onbezorgde deelneming aan het gezelligheidsleven.
Ze vierden Kerstmis en Sinterklaas en waren betrokken in allerlei
feestelijkheden rond het Koninklijk Huis of goede doelen.
Mijn grootvader van Zuiden is op een reeks foto's van feestelijke
bijeenkomsten te zien zittend aan lange en welvoorziene tafels
temidden van vele verder anonieme kompanen.

Cassuto's
en vrienden met kerstmis, Probolinggo 1923
De
jongere broer van mijn vader – evenals hij op Java geboren
- heeft later in zijn leven in een autobiografische terugblik
2) iets gezegd over zijn beleving als Joodse
jongen:
’Als Joods jongetje betekende mijn Joodse afkomst weinig
voor mij. Het idee dat het ooit voor anderen wél van
enorm belang zou zijn kwam niet in mij op … Het feit
dat ik Joods was maakte niet meer indruk op mij dan het feit
dat ik twee handen had, twee benen en een neus. Het was maar
een klein onderdeeltje, dat niet opviel temidden van de rest’.
Verderop schrijft hij over de verloftijd van het gezin in
Nederland (het was 1929 en hij was toen tien jaar oud): ‘In
Holland ontmoette ik mijn Joodse familie en ik ontdekte, dat
ze volkomen anders waren dan de Hollandse kolonialen. Intuïtief
begon ik te beseffen dat Jood zijn betekende “een beetje
anders zijn”’.
Deels
uit bronnen, deels uit overlevering, mag ik aannemen dat de
Joden in Nederlands Indië hun vrienden zochten in Joodse
kring. In de tijd dat mijn grootvader Cassuto met zijn gezin
woonde in Bandung maakten ze vele uitstapjes naar de onderneming
Tjigombong, die in de buurt van Bandung op de hoogvlakte van
Preanger lag en die werd gerund door hun goede vriend, de
Joodse planter Albert Zeehandelaar.
Ook andere vermoedelijk Joodse families komen in de fotoalbums
voor.
Zo liep zeer waarschijnlijk grootvader Cassuto ook mijn andere
grootvader van Zuiden tegen het lijf, toen de laatste na vele
omzwervingen op militaire posten in de buitengewesten in Bandung
werd gestationeerd in een administratieve functie.
Ze werden goede vrienden.
Beiden waren ze lid van de vrijmetselaarsloge van Bandung.
Vele Joodse ingezetenen van grotere steden in Nederlands Indië
waren lid van een vrijmetselaarsloge. Dat zou verder moeten
worden onderzocht. Weliswaar waren verreweg de meeste Joden
niet meer praktiserend Joods, ze hadden wel de behoefte om
de diepere zaken des levens te bespreken, te filosoferen en
vieringen te doen. De vrijmetselaarsloge bood daarvoor de
gelegenheid, overigens niet alleen aan Joden maar natuurlijk
ook aan anderen, die in een vrije spirituele omgeving geestverwanten
konden ontmoeten. In bijeenkomsten van die loges werden vele
contacten gelegd, ook dus tussen Joden onderling. Soms werden
er zelfs Joodse vieringen gehouden. Ik ontmoette op het symposium
een man, die evenals ik als Joods jongetje in Bandung had
gewoond. Hij was een paar jaar ouder dan ik en kon zich herinneren
dat op de Vrijmetselaarsloge net zo goed Kerstmis als Chanoeka
werd gevierd.
Zonder twijfel gaf de loge ook veel gelegenheid tot wat we
tegenwoordig ‘netwerken' noemen.
Ook
het zionisme mocht zich in de aandacht verheugen van de Joodse
ingezetenen van de Oost. Er schijnt een blaadje te hebben
bestaan vanaf 1926 tot de Japanse bezetting, genaamd ‘Erets
Israël’. De moeite waard om verder te onderzoeken.
1) Symposium op 1 dec. 2005 over joden
en antisemitisme in Nederlands Indië en in Indonesië,
georganiseerd door de Stichting Bijzondere Leerstoel Joodse
Studiën (Universiteit van Amsterdam) op initiatief van
Evelien Gans, bijzonder hoogleraar Hedendaags Jodendom, in
samenwerking met het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie
en met de Vrije Universiteit.
1a) zie ook het artikel van prof. Rotem Kowner in het kader van het syposium in Haifa in 2010.
1b)
Een Aceh'se kennis vertelde mij:"in the Jewish History Museum in Amsterdam are photographs of the Jewish cemetary of Pocut, at Banda Aceh (the collection of Clara Brakel of 1979). This is very interested. I remembered when I was still child. I and my friends often went there and looked for Jangkrik. I ever also saw several Dutch who went there.
The photographs of the Jewish cemetery of Pocut (the collection of Clara Brakel) are difference with the photographs that I took pictures in 2004. In 1970s the condition of the cemetery was still good and different with the condition of the Jewish cemetery in 2005. The names of several graves have lose, and the stones of the graves have broken.
The area of the Dutch cemetery, including the Jewish cemetery located in the Desa (Village) of Blower, Banda Aceh. I was born and lived in Blower. The name of Blower derived from a name of Tuan Tanah (absentee landlord), Mr Bolchover. He was a Dutch Jew. He died in Netherlands. When I conducted research there in 2004 and 2005, I did not find the name of Bolchover at that Jewish cemetery."
2) Ernest Cassutto, The last Jew of Rotterdam,
Whitaker House, 1974. Het is overigens een pamflettistisch
en evangelisch getuigend geschrift over de bekering van de
schrijver tot het Christendom in de Tweede Wereldoorlog. Het
is later bewerkt door een van zijn zonen, maar ik citeer de
oorspronkelijke versie.
>>>
2. Joden in en na de Tweede Wereldoorlog

|
|
|