December
2005, woonde ik een symposium bij over Joden in Nederlands Indië
*).
Het leverde de eerste aanzet om mij wat verder te verdiepen
in het onderwerp. Dit resulteerde in het onderstaande verhaal,
dat een mix is van feiten, neerslag van gehouden lezingen, speurtochten
op het internet en ook herinneringen en overleveringen aangaande
mijn grootouders Cassuto en van Zuiden, die in het begin van
de twintigste eeuw naar Nederlands Indië emigreerden, alwaar
zowel mijn ouders als ook mijn persoon zijn geboren.
Waar het de periode tot en met de Tweede Wereldoorlog betreft
zal ik de toen gangbare naam gebruiken voor onze kolonie in
de Oost: Nederlands Indië. Voor de periode daarna zal ik
het hebben over: Indonesië.
Het verhaal bestaat uit twee delen:
2. Joden in Nederlands Indië tijdens
en na de Tweede Wereldoorlog
het
uitbreken van de Tweede Wereldoorlog
De
‘Joodse kolonialen’ in het Nederlands Indië
van de eerste decennia van de vorige eeuw leefden een betrekkelijk
zorgeloos en luxueus leven. Ze bewoonden mooie villa’s
met vele bedienden om zich heen. Mijn ouders hadden daar een
heerlijke jeugd. ‘Oh, Indonesië! Hoe veilig en mooi
was jij – zo vele mijlen en jaren ver weg’, verzucht
mijn vaders broer later in een autobiografisch geschrift. De
twee broers hadden daar een heerlijke jeugd gehad. Ook schrijft
hij: ‘Als Joods jongetje betekende mijn Joodse afkomst
weinig voor mij. Het idee dat het ooit voor anderen wél
iets meer zou betekenen kwam niet in mij op’.
Voorzover
er zich donkere wolken samenpakten boven het tropisch paradijs
wist men die uitstekend te negeren. Een indringend gebeuren
was natuurlijk de inval van de Duitsers in Nederland. Een brief
van mijn vader uit 1945 bevat een pakkende getuigenis van het
schokkende nieuws.
Hij zat in Batavia (Jakarta) als kersvers bestuursambtenaar
aan de telex, toen hij in mei 1940 het bericht van de Duitse
inval doorkreeg; zo beschrijft hij het:
"Op
10 Mei 1940 zat ik in Batavia op het Residentiekantoor toegevoegd
aan den Assistent Resident. Toen ik woensdag 8 Mei vroeg of
ik met het weekend naar Bandoeng mocht, zei de A.R. dat gezien
de toestand in Europa hij het denkelijk niet kon toestaan. Vrijdag
10 Mei om zowat 11 uur kregen we het bericht van den inval in
Holland. Onmiddellijk werden alle elementen, die gearresteerd
moesten worden er achtergezet, en daarna pas ongeveer 2 uur
werd het bericht aan het publiek vrijgegeven.
Wij zaten, bij toerbeurten, dag en nacht op kantoor. Op ons
kantoor stroomden de mensen binnen om hun medewerking aan te
bieden, hun gaven te storten. Een paar Arabieren kwamen ons
b.v. ƒ 5000 brengen als bijdrage in de oorlogvoering. Kleine
oude Indische mannetjes vroegen ons naar Holland gezonden te
worden om mee te vechten. Velen die geen geld konden missen
brachten gouden en zilveren voorwerpen. Groot was de woede tegen
alles wat N.S.B-er was: De Deutsche Klub in Bandoeng en 't N.S.B.
clubhuis op Naripan werden door de Bandoengsche schooljeugd
vernield."
In
Nederlands Indië ging het leven daarna voorlopig weer gewoon
door. Wel werden de Nederlandse jonge mannen in dienst opgeroepen
en kregen ze een militaire training.
Mijn ouders – beiden op Java geboren en getogen - waren
eind 1939 na een Nederlands intermezzo van een aantal studiejaren
als jonggehuwd echtpaar teruggekeerd naar Nederlands Indië;
mijn vader begon er als jong bestuursambtenaar, maar al snel
na zijn aankomst moest ook hij eraan geloven en werd in dienst
opgeroepen voor een maandenlange opleiding tot reserve-officier.
De
koloniale goegemeente hing aanvankelijk maar al te graag de
gedachte aan, dat de nieuwe wereldoorlog aan de Gordel van Smaragd
voorbij zou gaan. Eind 1941 werd dit ongebreideld optimisme
definitief de bodem ingeslagen. Op 7 december vond het onverhoedse
bombardement op Pearl Harbour plaats. Tegelijk vielen de Japanse
legers aan op Singapore. Op 8 december verklaarde de Nederlandse
regering de oorlog aan Japan. Het Japanse leger viel op 10 januari
1942 Ned. Indië binnen. Singapore viel. Op 8 maart werd
er gecapituleerd en begon de Japanse bezetting. Militaire krijgsgevangenen
werden voor een groot deel als dwangarbeider tewerkgesteld.
Een grote groep, waaronder mijn vader, werd onder onmenselijke
omstandigheden naar Burma en Thailand gebracht om de bevoorradingsspoorweg
door de jungle – de beruchte Burma spoorweg - aan te leggen.
Andere mannen en alle vrouwen en kinderen van Europese afkomst
werden geïnterneerd in burgerkampen verspreid over heel
Indonesië.
Hoe verging het de Joden in deze turbulente tijd?
Aanvankelijk was het voor de Japanners geen issue, Joods of
niet-Joods. Voorzover men zich tegenover de Japanners als Joods
bekend maakte was dit in het begin zelfs een voordeel. Men beschouwde
de Jood als ‘Asian’ en liet hem in het begin met
rust. Dat zal vooral voor de Baghdadi’s in Soerabaja hebben
gegolden.
M.i.
hebben vele geassimileerde Joden zich helemaal niet als zodanig
aan de Japanners bekend gemaakt, al was alleen al omdat zij
zich niet meer met Jodendom geïdentificeerd voelden of
wilden voelen. Ze voelden zich in de eerste plaats Europeanen,
gewone Nederlanders en gedroegen zich ook zo.
Dat gold ook voor mijn moeder en haar ouders, die begin1940
hun pasgehuwde dochter naar Ned. Indië achterna waren gereisd.
Door deze actie zijn mijn inmiddels al lang gepensioneerde grootvader
en zijn vrouw voor de Duitse jodenjacht met zijn fatale gevolgen
gespaard gebleven om daarna ten prooi te vallen aan de uithongering
van de blanken door de Japanners. In hun door de oosterse bezetters
uitgereikt identiteitsbewijs stond onder ‘bangsa’
(ras, nationaliteit): ‘blanda totok’ (in Nederland
geboren, zuiver Nederlands). Hoewel zij hun reis naar het toenmalig
Nederlands Indië bij mijn weten naar buiten nooit als vlucht
hebben gedefinieerd, moet dit motief toch op zijn minst door
het hoofd van mijn nuchtere en realistische grootvader van Zuiden
zijn gegaan.
identiteitskaart
mevr. B. van Zuiden-van Praag
Van
andere Joden die besloten uit Nederland - of breder: uit Europa
– te vluchten zullen een aantal eveneens naar Nederlands
Indië zijn gegaan, hetzij op een wat rustiger manier eind
dertiger jaren of in paniek rond het uitbreken van de oorlog
in Europa. Ik heb er weinig over kunnen vinden. Eén voorbeeld
is Lydia Chagoll, die beschrijft hoe ze in 1940 als jong meisje
met haar ouders en haar zusje uit Brussel vandaan via een lange
vluchtweg door Frankrijk, Portugal, Mozambique, Zuid-Afrika
in Batavia (Jakarta) belandden om daar in het Jappenkamp terecht
te komen. Op haar boek komen we nog terug.
In
de loop van 1942 rasterden de Japanners wijken af met prikkeldraad
(kawat) en gevlochten bamboemuren (bilik, gedek) tot interneringskampen
en dreven de Europese vrouwen en kinderen daarbinnen samen.
En al vóór men gesommeerd werd zich in het kamp
te begeven ging men er al vrijwillig in, zoals mijn moeder die,
omdat ze in Nederlands Indië was geboren, er aanvankelijk
niet in hoefde, maar die toch maar liever naar het kamp –
in dit geval de Bandungse wijk Tjihapit - verhuisde, waar haar
moeder, vrienden en kennissen ook waren en waar het veiliger
was dan buiten het kamp.
de Japanse houding tegenover de Joden
De
doorsnee Japanse soldaat had er denkelijk geen benul van wat
een Jood was; misschien hadden sommige officieren er iets meer
weet van. Aanvankelijk was er geen officieel beleid om de Joden
discriminerend te behandelen. De Japanners hadden eigenlijk
niks tegen de Joden.
In
Japan zelf is zelfs een grote groep Joodse vluchtelingen opgevangen.
Het gaat om de ruim tweeduizend Joden die met behulp van papieren,
verschaft door de Nederlandse consul in Litouwen Jan Zwartendijk
en de Japanse diplomaat Chiune
Sugihara, consul generaal in Kovno, Litouwen, door Siberië
waren gereisd en in het Verre Oosten niet verder naar Amerika
konden, ze waren in Japan waren gestrand.
De Japanners waren zowel gastvrij voor als geïntrigeerd
door de vluchtelingen. Met name de rabbijnen en jesjiwa-studenten
zagen er voor hen vreemd uit. Leden van de Tanpei Fotografie
Club maakten foto’s van de schilderachtige vluchtelingen;
de foto’s exposeerden ze onder de titel: de zwervende
Jood. Een van de fotografen schreef in een fotoblad bij zijn
portret van een jesjiewa-student:
“wat de wenkbrauwen van de ontheemde man uitdrukken is
niet alleen verdriet en ellende… maar ook de vasthoudendheid
van een volk dat uitzichtloos verstrooid is over de wereld.
Toch kunnen ze hun zorgen niet verbergen. Ze vechten om niet
verslagen te worden”.
Na de oorlog herinnerden de meeste vluchtelingen hoe belangstellend
de Japanners waren en hoe ze niet behept waren met antisemitische
oordelen en hen niet antisemitisch bejegenden, zaken die ze
in het vooroorlogse Polen maar al te zeer hadden ondervonden.
Sommigen, ongeveer duizend van hen, konden vóór
de aanval op Pearl Harbour toch nog de VS en Canada bereiken.
De anderen werden in het najaar van 1941 naar Shang Hai gedeporteerd,
waar meer dan twintig duizend andere Joodse vluchtelingen hun
toevlucht hadden gezocht. In het daarna gevormde ghetto was
het leven benard, maar ondanks dat waren er meer dan 50 kranten
en tijdschriften in het Pools, Duits en Jiddisch. De geschiedenis
is te lezen op de website van het U.S. Holocaust Memorial Museum
1).
Joden
moeten zich melden
De betrekkelijk milde houding van de Japanse bezetters van Nederlands
Indië tegenover de Joden onderging in de loop van 1943
een verandering. Als gebaar naar de Duitse medestrijder tegen
de Amerikanen riep het Japans gezag de Joden op zich te melden.
1a)
Volgens Presser in zijn ‘Ondergang’ werd dit in
gang gezet na een bezoek van de Duitse adviseur dr. Wohlthat
(what’s in a name) aan Java. Deze adviseur moet geprobeerd
hebben de Japanse geallieerden klip en klaar te maken, welk
gevaar de Joden vormden en dat men hen niet langer ongemoeid
kon laten. Die Joden van wie zonder meer duidelijk was dat ze
het waren (de Irakese Joden b.v.) en zij die aan de oproep gehoor
gaven verdwenen in kampen (trouwens ook de vrijmetselaars),
voorzover ze daar al niet waren. Bij de Jappen ontbrak de Duitse
Gründlichkeit; vele ‘statenlozen’ bleven ongemoeid.
De Japanners bleven zich waarschijnlijk afvragen, waarom de
Duitsers toch zo door de Joden geobsedeerd waren. Presser meld,
dat men in één kamp – hij vermeld niet welk
- eens tien Joden liet aantreden, om ze met de plaatjes in de
Stürmer te vergelijken - het kwam er niet uit. Stierf daar
een Jood, dan vond zijn begrafenis wel met het vereiste ritueel
plaats. Het bleek vooral moeilijk de Japanners ervan te overtuigen
dat niet alle Amerikanen Joden waren en vooral dat Roosevelt,
wiens moeder Sarah heette, dat niet was.
In het algemeen heet de behandeling van de Joden in de kampen
weinig te hebben afgeweken van die van de anderen; alleen in
het kamp Tjimahi mochten zij minder vaak hun kleren wassen.
2)
Mijn
moeder heeft aan de oproep zich als Jodin te melden geen gevolg
gegeven. Ze heeft mij eens gezegd, dat ze voelde dat de Japanners
er weinig waarde aan hechtten en ze heeft dan ook verder niets
gemerkt van haar ongehoorzaamheid. Vele geassimileerde Europese
Joodse vrouwen (misschien ook enkele mannen in Tjimahi) zullen
dezelfde lijn hebben gevolgd.
Voor wat betreft de kampervaringen van mijn grootmoeder, mijn
moeder en mij: we zaten in hetzelfde schuitje als de andere
Europese vrouwen en kinderen. Elders heb ik daarover geschreven.
3)
het
kamp Tangerang
Wie van de Joodse vrouwen zich wél meldde als Joods kwam
terecht in het kamp Tangerang even ten westen van Batavia (Jakarta).
Een deel van het kamp was bestemd voor Joden.4)
Herinneringen aan het kamp Tangerang en ook het kamp Adek waar
op het laatst van de oorlog de bewoners van kamp Tangerang nog
naar toe werden gebracht zijn te vinden in het boekje “kampherinneringen
van Miep Bakker 5). Ze vermeldt in haar voorwoord,
dat ‘Joodse vrouwen er naar toe werden gebracht’.
Ze heeft het echter niet over een aparte afdeling. Wel vertelt
ze over een aantal gebeurtenissen, waarin Joodse vrouwen voorkomen,
zoals mevrouw Cohen die zulke mooi krullen terugkreeg na haaruitval
ten gevolge tyfus; ook verhaalt ze hoe een ‘jong Jodinnetje’
dat jaren in Japan had gewoond en nu als tolk optrad haar toefluisterde
niet in discussie te gaan met een boze Japanse commandant.
Voor
een beschrijving van het kamp vanuit Joodse beleving put ik
dankbaar uit het boek ’Zes jaren en zes maanden’
van Lydia Chagoll 6).
Zij was met haar familie uit Brussel na vele omzwervingen in
Nederlands Indië beland en haar moeder had zich na de oproep
van de Jappen als Jodin gemeld. Uit het kamp Tjideng, waar ze
eerst zat, werd ze met Lydia en haar zusje naar Tangerang overgebracht.
Er was wat Lydia noemt een ‘Christelijke afdeling’
en een ‘Joodse afdeling’; daar woonden Joden van
alle nationaliteiten, gelovig of niet, in aparte zalen; ook
vrouwen die met Joden waren getrouwd werden daar ondergebracht,
op de zalen lagen bijvoorbeeld ook een Javaanse met haar twee
dochters en een Chinese met haar kind.
Er waren ook Europese Vrijmetselaarsvrouwen.
muzikale
gevangenen
De enige man naast de dokter die een tijd lang in het kamp als
gevangene verbleef was de beroemde violist Szymon Goldberg,
die al in 1933 Nazi-Duitsland was ontvlucht. Hij was op tournee
in Nederlands Indië met zijn vrouw, die ook pianiste was,
en de eveneens beroemde pianovirtuoze Lily Kraus. Alle drie
waren zij in Tangerang geïnterneerd. Goldberg had met zijn
vrouw een apart kamertje toegewezen gekregen, tot jaloersheid
van de andere vrouwen. Af en toe moesten zij een concert geven
voor de Japanse commandant. Ook de kampbewoners mochten daarbij
zijn en konden zo even het gevangenenbestaan vergeten.
Na enkele maanden werd Szymon Goldberg overgeplaatst naar een
ander kamp. Zijn vrouw moest uit het kamertje weg en werd op
zaal geplaatst; haar brits lag tegenover die van Lily Kraus.
Lily
Kraus hield zich volkomen afzijdig van de andere vrouwen. De
andere vrouwen vonden haar volslagen gek, omdat ze aan yoga
deed, zo meldt Lydia Chagoll.
Miep Bakker verhaalt hoe op een zeker moment in de loods die
als gymnastiekruimte had gediend een grote zwarte piano werd
neergezet. Lily Kraus werd verplicht daar iedere dag op te studeren.
Eens per maand moest ze dan een concert geven, wat inderdaad
dus een paar keer gebeurd is. Miep Bakker vertelt hoe ze in
verloren uurtjes om het hoekje van de ingang naar de loods zittend
vol verrukking luistert naar de pianosonates van Mozart, waarvoor
deze pianiste wereldberoemd was.
Szymon Goldberg en Lily Kraus hebben de oorlog overleefd en
hebben hun carrière voortgezet, Kraus ondanks de beschadiging
van haar handen.
de ‘Irakers’
Eén
barak in de Joodse afdeling was bevolkt met uitsluitend Irakese
Joden uit Surabaya, de ‘Baghdadi’s’ die we
al eerder tegenkwamen.
Graag citeer ik Lydia Chagoll in haar levendige beschrijving
van deze bijzondere kampbewoners:
‘Irakers! Temperamentvolle mensen, een beetje zoals zigeuners
gekleed. Niemand waagde een stap in de Iraakse barak, die trouwens
ook overdag geheimzinnig in het donker gehuld bleef. Het was
er altijd rumoerig. Er was altijd iets gaande. Luidruchtig gaven
zij uiting aan al hun gemoedstoestanden. Zij kwamen onderling
regelmatig tot handgemeen. Met een hels lawaai, jankend en krijsend,
rosten zij elkaar vurig af met wat er ook voor de hand lag.
Lag er niets, dan gingen zij elkaar te lijf met de blote vuist,
zelfs met de tanden. Als één van hen echter werd
aangevallen door een andere kampbewoonster dan vormden zij één
blok, één sterke macht, één eensgezinde
groep. Op die ogenblikken was het verstandiger er zich niet
mee te bemoeien, was het verstandiger niet toe te kijken; er
vielen nogal gemakkelijk verloren slagen. Neen, het beste was
dan zo ver mogelijk uit hun buurt te blijven.
De Irakers gaven er de voorkeur aan met niemand anders dan met
hun eigen groep wat te maken te hebben, en ze handelden er ook
naar. Een enkeling poogde hun vriend te worden maar iedereen
vermeed hun vijand te Zijn.’
De Japanners wisten niet zo goed wat ze aan de Irakese Joden
hadden. Chagoll:
‘Het was op aanraden van de Duitsers dat de Irakers uit
Soerabaja naar Tangerang, het kamp met een joodse afdeling,
waren overgebracht. Maar de Japanners konden er niet goed aan
uit. De lrakers zagen er fysisch zo anders uit en gedroegen
zich zo verschillend in vergelijking met de andere kampbewoners.
De Irakers waren geen westerlingen, geen Europeanen,
geen blanken. De Europeanen, die withuiden waren hun verachting
waard, de Irakers niet.
Niet zo !’
Met dat al was de Iraakse afdeling waarschijnlijkst het vroomste
plekje in de hele bezette archipel. Er was zelfs een kosjere
keuken! In de markante beschrijving van Chagoll:
‘Misschien omdat de Japanners de Irakers aanvaardden als
niet Europeanen, of om de overige blanken te pesten, of omdat
er niet genoeg bewakers waren om de Iraakse furies in bedwang
te houden, of om de Duitsers die toch ook withuiden waren te
dwarsbomen, of zomaar om toch vooral geen soesa (zorgen) te
hebben, maar hoe dan ook, de Irakers hebben van de Japanners
gedaan gekregen dat er een koosjere keuken kwam.
Alleen de Iraakse commune volgde stipt getrouw de joodse godsdienstige
wetten. Er naar leven was nog iets anders. Dat werd eerder met
een korreltje zout genomen, en een korreltje zout van zeer grove
kwaliteit. De overige joodse kampbevolking, op een enkele uitzondering
na, was vrijzinnig.
Dus de Irakers wensten een koosjere keuken. De Irakers waren
zo overtuigd van hun goed recht dat zij er de nodige kracht
konden uit putten om bergen te verzetten. Er kwam een koosjere
keuken. Een totaal afzonderlijke keukendienst, alleen door hen
gecontroleerd, vanaf het beginstadium tot en met de uitdeling.’
Lydia vermoedt waarschijnlijk niet ten onrechte dat de kosjere
keuken ook goede gelegenheid bood om gesmokkelde etenswaren
te verwerken.
het kamp Adek en de capitulatie
In de lente van 1945 werd het hele kamp nog verplaatst naar
Adek, een gebouwencomplex in Batavia (Djakarta). Lydia Chagoll
schildert in een bondige alinea de bewoners van haar barak:
‘Een deel van de joodse diaspora was verenigd in onze
Adekse barak. Een klein Palestina zonder mannen. Er waren negen
landen vertegenwoordigd: Nederland -België- Oostenrijk
-Duitsland -Frankrijk -Engeland - Roemenië- Irak -China
en natuurlijk Nederlandsch-lndië. Alles bijeen een vijftigtal
vrouwen, met of zonder kinderen. Huismoeders, advocaten, verpleegsters,
schoonheidsspecialisten, prostituees, kantoorbedienden, verkoopsters,
naaisters, zakenvrouwen. Samen deelden wij één
doorlopende brits. Iedereen had recht op vijftig centimeter.
Het was een kleine barak, circa 9 bij 5 meter. De groep kwam
goed overeen. Ik kan mij geen ruzies herinneren, wel kleine
wrijvingen. Gezamenlijk probeerden wij er het beste van te maken
door ons zo min mogelijk met elkaar te bemoeien.’
Verder gaat Chagoll dan met haar persoonlijk verhaal van uitputting,
honger, ziekte en apathie en tenslotte de bevrijding in augustus
1945, die geen bevrijding was, de repatriëring in april
1946 en de moeizame aanpassing aan het Nederlandse leven. Het
verhaal van vele kinderen, ook het mijne; daarvan is elders
verslag gedaan.
Samenvattend kunnen we zeggen dat een klein deel van de Joden
in Nederlands Indië apart is geïnterneerd geweest
en daar even slecht – niet apert slechter – is behandeld
als de overige in vele kampen geïnterneerde gevangenen,
waaronder het grootste deel van de geassimileerde Joodse vrouwen,
kinderen en enkele mannen zich zal hebben bevonden.
Wat er met de Irakese Joodse mannen uit Surabaya na de capitulatie
is gebeurd is mij niet bekend en het zou de moeite waard zijn
na te speuren hoe het hen verder is gegaan en hoe zij zich tijdens
de roerige naoorlogse jaren hebben gehouden.
Onder de krijsgevangen militairen, die dwangarbeid hebben verricht,
zoals aan de Burma spoorweg, zullen ook een aantal Joodse mannen
zijn geweest, mijn vader was er één van.
Bij mijn weten hebben de Japanners op dit gebied geen werk gemaakt
van speciale selectie van Joden.
Indonesië
Na de oorlog deelden de meeste Joden het lot van de Europese
ingezetenen: ze moesten de naoorlogse woelingen doorstaan; de
onafhankelijkheidstrijd van de Indonesiërs en de anarchie
met zijn roversbenden (de z.g. Bersiap periode) maakten nog
vele slachtoffers.
Ook vele Joodse families hadden hun huizen en bezittingen verloren
en keerden terug naar Europa en Nederland.
Een aantal bleven er toch.
In de vijftiger jaren leken er toch nog mogelijkheden te zijn
en begon er toch weer perspectief te gloren voor Joodse aanwezigheid.
Volgens Beth Ha-Tefoetsot waren er in 1957 450 Joden in Indonesië,
in Jakarta Asjkenazische Joden en in Surabaya Sefardische (Irakese)
Joden.
Speciaal de Sefardische gemeenschap in Surabaya begon weer te
bloeien.
Mondelinge getuigen 7) geven hoog op over die
vijftiger jaren.
Ze zeggen date er duizenden Joden in Surabaya woonden, en dat
ze het centrum van de stad domineerden zoals de Chinezen heden
ten dage. De gemeenschap had een nieuwe synagoge verworven en
daarachter een badminton court gemaakt. De jeugd deed aan sport,
studeerde de geschriften en Hebreeuws en vierde de feestdagen
en de plechtigheden van de levenscyclus samen met hun familie.
Maar die glorietijd zou niet lang duren.
Toen in het begin van de 60-er jaren rond de Nieuw-Guinea affaire
de nationalistische sentimenten en de anti-Nederlandse gevoelens
hoog oplaaiden zijn alsnog velen uit Indonesië vertrokken.
Vele Joden emigreerden naar de Verenigde Staten, Australië
en Israël. In 1969 waren er nog 20 Joden in Jakarta en
in Surabaya 25.
Sommigen gingen naar Israël en vormen daar een wat verloren
groep. “De Nederlandse gemeenschap hier be¬grijpt
niets van Indische Nederlanders en heeft er ook geen drang toe”,
vertelt Shoshanna Lehrer 10), de initiatiefneemster
van de vereniging van Israëli met een Indisch verleden
‘Tempo Dulu’ (‘tijden van weleer’).
Men komt 4 à 5 keer per jaar bijeen; er is elke keer
een programma met iets over Indonesië en iedereen brengt
wat mee voor de rijsttafel. De leden vallen grofweg in drie
groepen uiteen: Nederlandse Joden, Bagdadjoden uit Surabaya
en voormalig vluchtelingen met name uit Duitsland en Oostenrijk.
Nu zijn er alleen nog een paar Joden over: 20 in Surabaya, het
restant van de Irakese gemeenschap, en misschien een paar individuen
in Jakarta.
synagoge
Surabaya
De synagoge in Surabaya staat er nog. 8)
In de koloniale tijd woonde een Nederlandse arts daar. Zijn
huis is in 1950 aangekocht en verbouwd. Van buiten is de synagoge
wit. Van binnen is het een onmiskenbare orthodoxe sefardische
synagoge.
De eenvoudige Heilige Arke is leeg nu en de Tora rol is verhuisd
naar de grotere gemeente in Singapore.
Een rabbijn of onderwijzer is er niet meer.
In de kast van de lessenaar is een warboel van boeken te vinden,
waaronder vooroorlogse Nederlandse boeken, gebedenboeken van
het leger uit de Tweede Wereldoorlog, en glimmende nieuwere
gebedenboeken, opgezonden door een Sefardische instelling in
New York.
antisemitisme
In het verdere verleden heeft antisemitisme onder de Indonesische
bevolking geen grote rol gespeeld.
Dat is in de laatste jaren anders geworden.
Jodendom is momenteel geen erkende godsdienst in Indonesië.
Er zijn zes erkende godsdiensten: Islam, Protestantisme, Katholicisme,
Hindoeïsme, Boeddhisme and Confucianisme. De verplichte
identiteitskaart moet één van die religies vermelden.
Interreligieuze huwelijken zijn verboden.
De radicalisering van de Islam en de verscherping van de politieke
tegenstellingen tussen west en oost hebben bij een toenemend
aantal Indonesiërs een nieuw soort antisemitisme verwekt,
waarin Jodendom, Israël en Amerika op één
hoop worden gegooid als de grote duivelse tegenstander met als
naam: Yahudi, Jood.
De mythe van de Joodse mondiale samenzwering vindt in Indonesië
weer ingang en het archetypische antisemitische geschrift de
‘Protocollen van de Wijzen van Sion’ is vrijelijk
verkrijgbaar 9) Ik mag alleen maar hopen dat
dit virulente antisemitisme maar een kleine minderheid van de
bevolking betreft.
Leah Zahavi, één van de overgebleven Irakese Joden
in Surabaya, die de synagoge onderhoudt en gasten ontvangt,
houdt haar hart vast: ze is bang dat - in deze tijd na Soeharto
en zijn Orde Baroe - met het verbrokkelen van de maatschappelijke
orde en de opkomst van de militante Islam de situatie voor haar
en haar paar mede-Joden zal verslechteren. Voor vrienden en
buren verbergt ze haar Jood zijn niet, maar in de verdere dagelijkse
omgang en als het spannend wordt doet zij zich liever als Arabisch
voor.
RC 22 febr. 2007
naschrift okt. 2010
Het volgende bericht over een recent onderzoek (uit de Jakarta Post van 4 okt. 2010) bevestigt de toenemende intoleratie voor andere religies in Indonesië: "The survey showed that non-acceptance levels among the surveyed Muslims toward the construction of churches and other non-Muslim religious buildings in 2010 was 57.8 percent, the highest ever recorded since 2001 (40.5 percent)."
Naderhand trof ik een zeer degelijk werkstuk over Joden in Ned. Indië aan. geschreven door Cedric do Passo Vaja, dat ik zo vrij ben geweest hier op te nemen
Zie ook deze uitzending in de rubriek Inside van Metro TV Indonesia:
noten
1)
de hele geschiedenis is zeer boeiend samengevat op de
website van het United States Holocaust Memorial Museum 1a) uitgebreid over japans antisemitisme in de tweede wereldoorog in Indonesie en de invloed van de Duitsers daarop in artikel van prof. Rotem Kovner,
The Japanese internment of Jews in wartime Indonesia and its causes, 2010 2) Dr. J. Presser, Ondergang, Staatsuitgeverij,
1965, p. 451-452; het
hele boek is op internet te vinden inclusief de
vermelde passage 3) Bijvoorbeeld heb ik het jappenkamp Moentilan
op Midden-Java en mijn verblijf aldaar gereconstrueerd in het
artikel 'Moentilan' 4 )Feitelijk waren er in en bij het plaatsje
Tangerang drie oorden, die een tijd lang als kamp hebben gediend,
de gevangenis, de jeugdgevangenis en het Lands Opvoedingsgesticht.
Waarschijnlijk heeft Lydia Chagoll het over laatsgenoemde plek;
zie Geïllustreerde Atlas van de Japanse Kampen 1942-145,
Asia Maior, 2000. 5) Miep Bakker, Kampherinneringen, het leven
in de jappenkampen Tangerang en Adek, eigen uitgave 6)Lydia Chagoll, Zes jaren en zes
maanden, Standaarduitgeverij, Antwerpen, 1981 7) Een beschrijving van geschiedenis
en situatie nu van de Joden in Surabaya vond ik op internet
in een artikel The
Jews of Surabaya door Jessica Champagne and Teuku Cut Mahmud
Aziz in het Latitudes Magazine 8) op de site
van Beth HaTefoetsot staan nog 2 foto's, van de begraafplaats
in Surabaya en van de Heilige Arke (Aron ha-Kodesh) 9 )Zie over de Protocollen
de Wikipedia website, waar tot mijn verbazing ook een Nederlander
een verdediging van dit schandelijke geschrift heeft weten te
plaatsen.. 10
)in: ‘Hollands Glorie in het Heilig Land’ door Willem
Dercksen in Joods Journaal, winter 06