JESAJA HOOFDSTUK 53: WIE IS DE LIJDENDE KNECHT?
*)
lezing voor het leerhuis Oosterbeek februari 2011

1. inleiding

In de middeleeuwen werden herhaaldelijk debatten georganiseerd, zg disputaties, plechtig aangeklede gebeurtenissen, waarin joden moesten verdedigen, waarom ze Jezus niet als messias wilden aanvaarden. Zo vond in 1263 de beroemde disputatie van Barcelona plaats. Tijdens dat debat riep de dominicaan Pablo Christiani (een tot het christendom bekeerde jood) tot de befaamde joodse geleerde Nachmanides uit:
"Kijk naar de passage in Jesaja, hoofdstuk 53, hoe die spreekt over de dood van de Messias en hoe hij moest vallen in de handen van zijn vijanden en hoe hij werd geplaatst naast de goddelozen, zoals dat gebeurde met Jezus. Bent u niet van mening dat dit deel spreekt van de Messias? ”
Nachmanides antwoordt onder andere: "In termen van de ware betekenis van dit hoofdstuk spreekt het alleen van het volk van Israël, dat door de profeten regelmatig wordt genoemd als 'Israël Mijn knecht' of 'Mijn knecht Jakob.'”
De koning van Arragon riep Nachmanides tot winnaar uit met de woorden, dat zelden ‘een onjuiste zaak zo nobel verdedigd was'; maar niet lang daarna werd de koning door de machtige Dominicanen gedwongen Nachmanides levenslang uit Arragon te verbannen.

Dit stukje debat tussen Cristiani en Nachmanides vat in een notedop samen waar het in deze lezing over gaat. Wat is de betekenis van mijn knecht in dit hoofdstuk 53. Is het Jezus, zoals de Christenen met vaste overtuiging vinden? Is het Israel, zoals de gangbare rabbijnse uitlegging is, of is het nog heel iemand anders? Ik zal het vanavond dus vooral over dit hoofdstuk 53 hebben. Dat bleek mij meer dan genoeg stof voor één avond op te leveren.

Jesaja 53 maakt deel uit van de zogenaamde zangen van de knecht, Zo is daar de prachtige omschrijving van de lankmoedige maar toch slagvaardige messiaanse leider in Jesaja 42: 1- 9. In de tweede zang, hoofdstuk 49:1-7, zien we een meer persoonlijke dienaar die vanaf de moederschoot is geroepen, zich vergeefs afmat, maar toch zal uitgroeien tot een licht voor alle volken. In de derde zang, Jesaja 50:4-9, voelt de vernederde en gefolterde knecht ondanks alles toch vertrouwen en bescherming.
De laatste passages van hfst 52 vanaf vers 13 tot het eind van hoofdstuk 53 vormen tezamen wat men het lied of de zang van de lijdende knecht is gaan noemen.

Centraal staat het Hebreeuwse woord “ewed” of “ewed JHWH”, dat slaaf, knecht of dienaar betekent.

Gaan we eerst eens zo neutraal mogelijk lezen wat er in deze passages wordt beschreven.

Hoofdstuk 52 eindigt met een triomfantelijke noot over de knecht. Ongekende macht zal hem onder de volkeren toekomen, tegelijk zal zijn uiterlijk huiveringwekkend (letterlijk: verdorven) zijn.
In het begin van hoofdstuk 53 komt de knecht onopvallend op. Hij was onaanzienlijk, niet mooi om te zien. Lijden was hem vertrouwd, ziekte zijn lot, men negeerde hem en verachtte hem. Er is nu steeds sprake van een ‘wij', die over de knecht sprekend zegt die knecht gemeden en veracht te hebben
Intussen bleek de knecht de wandaden, de kwalen en de ziekten van die ‘wij' te dragen en zelfs hen genezing te brengen door slagen en striemen te ondergaan, mishandelingen, die die 'wij' beschouwde als terecht toekomend aan een verworpene. Al dat lijden onderging de knecht zonder zich te verweren of te protesteren.
Ook is er sprake van onderdrukking en rechtspraak, al had de knecht niets slechts gedaan. De Eeuwige had er zelf de hand in had om de knecht te treffen en ziek te maken en hem de zonden en ellende van anderen te laten dragen. Daarnaast echter zou de knecht, als hij boete zou doen, uiteindelijk zijn nageslacht zien, een lang leven hebben en de wil van de Eeuwige met succes uitvoeren.
Dan breekt er een fase aan, dat de knecht na zijn lijdensweg wijsheid bekomt en als een rechtvaardige knecht anderen tot rechtvaardigheid brengt, terwijl hij de buit deelt met machtigen, dat alles omdat hij zijn ziel in de dood heeft uitgestort, zich onder de overtreders heeft laten rekenen, de zonden van velen droeg en zelfs voor de overtreders heeft gebeden.

De grote vraag is natuurlijk: wie is die knecht? Wat is de zin van dit alles?
We gaan eerst de vroeg-joodse traditie bekijken, dan de christelijke opvattingen over dit hoofdstuk en dan de latere joodse uitleggingen. Vervolgens gaan we de wederzijdse commentaren op elkaars opvattingen na en komen dan tot een slotbeschouwing.

2. De vroeg-joodse traditie

In de periode van zeg tot en met de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling kan je grofweg twee uitlegtradities onderscheiden, de één vat de knecht op als collectief, de andere als een al dan niet messiaans persoon.

collectieve uitleg en messiaanse uitleg

In het Helleense Jodendom overheerste de opvatting om de knecht, de “ewed”, op te vatten als een collectief. De knecht wordt gezien als een generieke typering, hij is het type van de rechtvaardige, de profeet, de schriftgeleerde en regelmatig is hem het lot beschoren bespot en onderdrukt te worden .
In de 2e of 1e eeuw voor de Chr. jaartelling is in Helleens-Joodse kringen het boek “Wijsheid van Salomon” geschreven, waarin het lot van de rechtvaardige mens (dikaios) wordt beschreven als verdrukt door de goddelozen, bijna in dezelfde termen als in Jesaja 53 (noot 1 )

In de sfeer van het Palestijnse en Rabbijnse jodendom in de eeuwen vóór en na het begin van de westerse jaartelling vatte men de knecht in hoofdstuk 53 als een persoon op. Gaandeweg werd aan dit hoofdstuk messiaanse uitleg gegeven. Het populaire beeld van de messias als een krachtige bevrijder en vredesvorst - zoals bijv. later beschreven door Maimonides ( noot 2 ) - laat zich echter moeilijk rijmen met de lijdende knecht van vers 53. Die lijdende kant heeft voor de Joodse uitleggers een probleem gevormd. Hoe die te combineren met de triomferende koning-Messias? Een bevredigende oplossing is er nooit voor gevonden, vooropgesteld dat men vers 53 per se een persoonlijke messiaanse betekenis wil geven. In de Talmoedische tijd is daar wel mee geworsteld.

is de messias een lijdende knecht?

Zo is er in de Talmoed (tractaat Sanhedrin 97, 98, noot 3 ) een passage waarin de wijzen wat schertsend speculeren over de naam van de Messias. Zo oppert er één: Zijn naam is " de melaatse geleerde”, zoals geschreven staat (en dan volgt een verwijzing naar Jes. 53:4): ‘Voorwaar, hij heeft gedragen ons verdriet, en onze smarten : wij echter hielden hem echter voor een melaatse , een door God geslagene en verdrukte' . Het Hebreeuws ‘nagoea', geraakt, getroffen, kon in die tijd ook de betekenis ‘melaats' hebben.

Dan hebben we het verhaal van Rabbi Joshua ben Levi (die leefde in de eerste helft van de derde eeuw), die tijdens het mediteren bij het graf van Rabbi Shimon Bar Yochai, werd bezocht door de profeet Elia .
"Wanneer zal de Messias komen?" vroeg Joshua. Vraag hem, antwoordde de Profeet. De Messias is te vinden aan de poorten van Rome, en zit er tussen de armen, de zieken en ellendigen. Net als zij, verwisselt hij het verband van zijn wonden, maar doet dat één wond per keer, om ieder ogenblik klaar te zijn.. Joshua ging naar Rome en ontmoette de Messias, begroette hem, en vroeg toen: "Wanneer zal u komen?" en hij kreeg te horen: "Vandaag!". Joshua ging terug naar Elia en gevraagd naar zijn belevenissen antwoordde Joshua, dat de Messias hem de waarheid niet had verteld, want hij had beloofd om vandaag te komen, maar dat was niet gebeurd. Elia verklaarde: "Dit is wat hij zei tot u, vandaag, indien gij zijn stem zult horen", en hij verwees daarmee naar Psalm 95:7, waar staat ‘Luister vandaag naar zijn stem', de komst van de messias is dus verbonden aan een voorwaarde waaraan niet is voldaan.

Het zou best kunnen – zo wordt wel gezegd - dat de Messias iedere generatie aanwezig is. Hij wacht op het juiste moment om te komen, op een teken dat zijn dringende stem echt wordt gehoord. Maar dat gebeurt maar niet. Zo lijdt de Messias iedere generatie, ja iedere dag, iedere minuut, aan een wereld, die nog niet bereid is of in staat is hem te ontvangen.

Rabbi Akiva (1e helft tweede eeuw) en zijn school schijnen te hebben vastgehouden aan een messiaanse exegese van Jes. 53, maar vormden een minderheid. Akiva had een leerling Aquila die een nieuwe Griekse vertaling had gemaakt van de Tanach. In die eerste eeuwen van de christelijke jaartelling stoorden de Joodse bijbelgeleerden zich namelijk aan het overvloedig gebruik door de christenen van de Septuagint. De Septuagint is de naam van de door Joden gemaakte Griekse bijbelvertaling, die stamt uit de Helleense periode. Die Septuagint vertaling werd door de vroege christenen gebruikt om daar toespelingen uit te halen naar het leven en lijden van Jezus. Vandaar de nieuwe vertaling van Aquila, en ook een andere vertaling, die van Theodotion. Beiden geven vertalingen, die indruisen tegen het beeld van de Septuagint en trachten de verzen van Jes. 53 meer in overeenstemming te brengen met een minder lijdende maar meer fors optredende messias..

Duidelijk is er in die eerste paar eeuwen van de westerse jaartelling sprake van een joods verzet tegen het gebruik van Jesaja 53 als christelijke bewijstekst voor Jezus.
Een laatste poging om Jesaja 53 af te zetten tegen de Christelijke interpretatie, maar toch een messiaanse uitleg van dat hoofdstuk te behouden is te vinden in de Aramese vertaling van de boeken der profeten, de Targoem Jonathan op de profeten. Wat betreft het nu besproken hoofdstuk 53 is het eigenlijk geen vertaling, maar meer een parafrase, een soort vertalende uitleg, je zou kunnen zeggen: een midrasj. De in de Targoem weergegeven tekst ( noot 4 ) is zodanig omgebogen, dat de lijdende messias is weggevallen ten gunste van het in Joodse kringen gehuldigde beeld van een triomferende messias, die het messiaanse rijk in Israel vestigt. Alle verwijzingen naar het lijden zijn weggepoetst.
( noot 5 )

Het beeld van een plaatsvervangend lijdende persoonlijke messias is verder in joodse kringen niet echt aangeslagen. (noot 6 ) Het beeld van de reddende messias-koning die voor Israel tussenbeide komt is altijd wel populair gebleven maar kon men toch niet goed terugvinden in de beschrijving van Jesaja 53. In de middeleeuwen heeft de uitleg dat hier het volk Israel wordt bedoeld in exoterische kring de overhand gekregen. We komen hier straks op terug.

3. hoofdstuk 53 in het christendom

Wie is de knecht in de verzen 52: 13-53:12 ? Het antwoord van de Christenen is onomwonden: Jezus, en ‘wij' in die verzen zijn dan alle zondaars van de wereld.  

Laten we eens teruggaan naar de tijd van Jezus kruisiging .

Hoe moesten de volgelingen de crisis van zijn kruisiging van hun meester Jesjoea ben Joseef, Jezus overwinnen. Het kon toch allemaal niet voor niets zijn geweest? Ze gingen terug naar hun herinneringen aan Jezus en zijn verkondiging en met grote passie ervoeren ze een wonder van opstanding. Ze gingen zoeken in Tora en Tanach naar bevestiging. De vroege christengemeente vond in de verzen van Jesaja 53 een stevig anker voor haar overtuiging dat de kruisdood van Jezus niet voor niets was. De Men zag in de diverse passages een onomstotelijke verwijzing naar een door zijn tijdgenoten verworpen plaatsvervangend lijdende Messiaanse Jezus. De zin van dit lijden was, dat hij de zonden van de wereld plaatsvervangend op zich nam en de mensen zodoende voor God verzoende: Hij stierf als zoenoffer, waarna hij uit de doden opstond en werd verheerlijkt als zoon van God. De betekenis van de Tanach werd gezien als het verhaal over de voorbereiding van dit gebeuren. Waar het om ging was te lezen in de Evangeliën en in wat later het Nieuwe Testament zou worden genoemd.

De evangelieschrijvers speurden naar ‘schriftwoorden', die in het leven van Jezus kennelijk in vervulling zijn gegaan. Er zijn heel wat van door de evangelisten gesignaleerde ‘schriftwoordvervullingen' te vinden. Jesaja is in het NT de meest geciteerde profeet. (noot 6a)
De goddelijke verhevenheid, die genoemd wordt op het laatst van hoofdstuk 52, moet toch slaan op de goddelijke kwaliteit van Jezus.
Een al die vernederingen en smarten, zijn die niet aan Jezus overkomen, inclusief de door Jesaja genoemde geselingen en bespotting, zie de passages over het proces van Jezus en de geselingen en bespotting door de Romeinse soldaten; was zijn gestalte na die martelingen niet huiveringwekkend om aan te zien? De zwijgzaamheid, die de knecht uit Jesaja kenmerkte, sloeg die niet op Jezus voor de hogepriesters en Pilatus? En werd hij niet tot de overtreders gerekend, toen hij naast twee misdadigers werd gekruisigd, zoals Marcus al signaleerde in zijn evangelie?
De knecht had niets misdaan, zegt Jesaja, evenals Jezus, die toch ook niets misdaan had, zonder zonden was hij. Maar de zonden van de wereld heeft hij door zijn lijden op zich genomen, zoals ook herhaaldelijk Jesaja over de knecht zegt.

Het meest expliciet wordt Jesaja 53 in verband gebracht met het lijden van Jezus door Lucas in het boek Handelingen. Daar wordt verhaald van Filippus die uitleg geeft aan een hoge Ethiopische ambtenaar over de bijbelpassage die de man op reis aan het lezen was, namelijk Jesaja 53, 'Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open. Hij werd vernederd en hem werd geen recht gedaan, wie zal van zijn nakomelingen verhalen? Want op aarde leeft hij niet meer.' De eunuch vroeg aan Filippus: ‘Kunt u me zeggen over wie de profeet het heeft? Over zichzelf of over een ander?' Daarop begon Filippus met hem te spreken over het evangelie van Jezus, waarbij hij deze schrifttekst als uitgangspunt nam.'

Dacht Jezus zich zelf als messias?

Een vraag, die vele onderzoekers en bijbelgeleerden van de laatste twee eeuwen zich hebben gesteld: beschouwde Jezus zichzélf als een messias, zoals die in die tijd werd opgevat? Als een verlosser van onderdrukking en als een profetische inluider van dat rijk van vrede en rechtvaardigheid, het koninkrijk Gods?
Prof. David Flusser – een joodse bijbelgeleerde en autoriteit op het gebied van analyse van het NT vanuit joodse visie – en ook Martin Buber hebben erover nagedacht en met hem denk ik dat Jezus er lang mee heeft geworsteld, dat hij heeft getwijfeld, maar dat hij tenslotte zichzelf als Messias dacht. Maar dan als een messias in het kader van de opvattingen van zijn tijd, als een verlossende vorst in de zin van Jes. 42, die een koninkrijk van vrede en rechtvaardigheid zou bewerkstelligen, niet als de Christus van de verkondiging van Paulus en de kerkvaders. Maar hij heeft zijn messias roeping niet in politieke zin opgevat maar in spirituele zin, wat tijdens zijn leven de nodige misverstanden heeft opgeleverd.

Zag Jezus zichzelf als de lijdende knecht?

Een andere vraag is: ging Jezus bewust zover, dat hij zich als de lijdende knecht beschouwde, die kennelijk geroepen was om miskend te sterven en zodoende de taak te vervullen van een verzoeningsdood te ondergaan in het levensbelang van een zondige mensheid?
Jezus was een uitstekende Tora-geleerde. Al bij zijn bar mitswa in de Tempel deed hij zijn leraren versteld staan. In het begin van zijn coming out, in Nazareth, wordt hij in de synagoge opgeroepen om uit de profeten te lezen (misschien de Haftara, Lucas 4: 14-30) en hij leest uit het boek Jesaja verzen uit hoofdstuk 42 en 61 over de gezondene, die heil, redding en genezing brengt en hij begint zijn toespraak tot het gespannen wachtend gehoor met: “ Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan ” (noot 7)

Hij kende de voorzeggingen over de knecht van de Heer heel goed.
Dus ook Jes. 53 zal hem zeer vertrouwd zijn geweest en mogelijk heeft hij zich gaande de door hem gekozen weg zich steeds meer met deze tekst geïdentificeerd. Wellicht meende hij oprecht dat het lot van de verachte, versmade lijdende knecht hem was beschoren. Hij heeft het dan als levensopdracht, je zou haast zeggen als levensscript, op zich genomen tot de dood toe. Het is dan niet zozeer zo, dat de jesajaanse profetieën a priori op Jezus hebben gedoeld, maar wel dat Jezus deze profetieën welbewust als levensontwerp op zich heeft genomen. Hij heeft dit overigens nooit publiek verkondigd, maar, als we de evangelisten als betrouwbare getuigen mogen beschouwen, alleen in de kleine kring van de discipelen besproken, je zou kunnen zeggen: als esoterische kennis met hen gedeeld (Lucas 9:18 ev). Zou het kunnen zijn dat het provocerend optreden in de tempel tegen de wisselaars en zijn tirades tegen de priesters en andere tempelautoriteiten niet alleen een verkondigende strekking hadden, maar ook mede tot doel hadden zijn gevangenneming en lijdenslot af te dwingen, zo vraag ik me af.
Jezus is gestorven als martelaar van de verkondiging van zijn boodschap, als vervuller van Jesaja's opdrachten, zoals hij die meende te begrijpen. Hij voorvoelde en bedoelde ook vermoedelijk deze afloop van zijn aardse leven. Het zijn smartelijke taferelen, de geestelijke worsteling in Gethsemane, de vertwijfeling aan het kruis, taferelen die ook mij als ik ze weer lees beroeren.

Een reuzenstap verder is het latere christendom gegaan, door de dood van Jezus aan te merken als een uniek zoenoffer, dat alleen hij kon doen, en Jezus te zien als de man, die de zonden van de hele wereld op zich heeft genomen, mits men gelooft dat hij de letterlijke en enige zoon van God is en dat alleen een geloofsdaad in hem als zoon van God en opgestane messias de mens kan redden.
De vraag is of Jezus zich in die positie heeft gezien of ervaren; ik denk het niet. Ik denk, dat hij met geen mogelijkheid heeft voorzien dat hij ooit de Christus van de Rooms Katholieke Kerk zou worden. ( noot 8 )

4. joodse uitleg vanaf de Middeleeuwen

Rasji en anderen: de knecht is het volk Israel

Uiteindelijk hebben de meeste Joodse bijbelgeleerden uit de middeleeuwen de messiaanse strekking van hoofdstuk 53 geheel laten vallen. De lijdende knecht is niet een messiaanse persoon, maar het volk Israel of althans de groep rechtvaardigen onder hen, die in de ballingschap onderdrukt en gekweld werden en worden en smachten naar de tijd van verlossing, waarin algehele genoegdoening zal worden genoten.
Doorslaggevende commentatoren uit de middeleeuwen zijn Rabbi Sjlomo Jitschaki meestal aangeduid met zijn acronym Rasji , Rabbi David Kimchi, meestal aangeduid met zijn acronym Radak, Rabbi Ibn Ezra. Zij zijn het met elkaar eens:
Mijn knecht, “awdi” is het volk Israel, Rasji wijst nog op parallelle passages, waar met de knecht duidelijk het volk Israel wordt bedoeld (zoals 44:1, 44:2). (voor afwijkende mening van Maimonides zie noot 2).

In de uitleg van de rabbijnen krijgen we een heel ander verhaal dan de christelijke uitleg of sommige vroeg-joodse interpretaties. Als we de zienswijzen van Rasji en die andere rabbijnen ( noot 9 ) proberen te verwerken in een bondige parafrase, krijgen we ongeveer het volgende.

De ‘wij' in de betreffende verzen zijn dan in die uitleg de leiders van de niet-joodse volken, de gojiem. In het laatste deel van hoofdstuk 52 wordt dan het volk Israel beschreven in zijn staat van verheffing en verlossing uit zijn nederige situatie, in verbijstering gadegeslagen door die leiders van de niet-joodse volken, die dat nooit hadden verwacht.
Het grootste deel van hoofdstuk 53 is in die opvatting dan het verbaasde verslag van die niet-joodse wereldheersers, de gojiem, die nu in de eindtijd van verlossing, de messiaanse tijd, beseffen hoezeer zij eerder niet begrepen, wat zij aan het volk Israel hebben misdaan.
De joden in ballingschap hadden ze gezien als een onbetekenend, nederig volk, ze vonden het onaantrekkelijk en verachtte het. Het telde niet mee. Logisch dat ze bezocht werden door pijnen, ziekten en martelingen in hun ballingschap. Maar nu zien de volken in, dat Israel niet gepijnigd werd, omdat het minderwaardig was of omdat de Eeuwige niet meer van Israel hield. Eerst dachten de naties, dat Israel boette voor de eigen zonden en dat het volk door God werd gehaat.
Maar Israel werd gekastijd als gevolg van 'onze' misdaden en 'ónze' ongerechtigheden, die wij als Gojiem bedreven. Eigenlijk hadden de ziekten en pijnigingen op ons, vreemde naties, moeten neerkomen, maar nu komen ze neer op Israel, hoewel ze de ware Tora aanhangen. Op die manier wendde het volk van Israel de straffen van ons, vreemde naties af in het belang van ons welvaren en de vrede in de wereld. Maar nu zien wij, Gojiem, in hoe we ons vergist hebben, we dwaalden als schapen. We hebben het volk Israel onderdrukt, gehaat, uitgeperst, beledigd, gemarteld en het klaagde niet of durfde z'n mond niet open te doen.
Zo roepen die vreemde volken aan het einde der tijden uit: uit gevangenschap is het volk Israel bevrijd en van gerechtelijke vervolgingen verlost, wie had dat destijds kunnen voorzien? Want dat volk was afgesneden van het land der levenden, en dat land is dus erets Jisrael, een plaag is door de misdaden van de vreemde naties op hen, de joden, gekomen. ( noot 10 )
Wij, de gojiem, doodden de joden alsof ze misdadigers waren, of ze werden gedood zoals mensen de rijken doden om hen van hun geld te beroven. Dit alles zonder dat ze iets verkeerds hadden gedaan of gezegd.
Dan neemt kennelijk de profeet weer het woord en zegt: het is de wil van God om het volk van Israel te breken en ziek te maken. Het gaat om berouw en ommekeer, die door Israel gedaan moet worden. Radak zegt letterlijk en in zijn woorden voelen we de onmacht om alles te verklaren: ‘we zien niets anders in de pijn en de smart dan Gods wil, want Israel heeft Gods Tora aangehangen en zijn leven ervoor gegeven. Daarom kunnen we geen andere reden bedenken voor zijn lijden dan het dragen van onze ongerechtigheden of eenvoudig Gods wil, die wij niet begrijpen. ( noot 11 )
Als Israel zijn ziel als boetebetaling/ schuldoffer (asjam) stelt, ja dan zal het Joodse volk vele kinderen krijgen en een lang leven zal volgen. En de naties zullen ommekeer doen naar rechtvaardigheid (Ibn Ezra). Door wat het volk Israels geleden heeft zal het inzicht krijgen en materieel verzadigd worden. Met zijn kennis over God zal het velen tot rechtvaardigheid brengen en zal het hun ongerechtigheden verdragen. Een plaats onder de machtigen komt het toe en een aandeel in de buit.
Dit alles gebeurt zo, omdat Israel “zijn ziel heeft uitgegoten in de dood” en het leed alsof het misdaan had als misdadiger, maar het was juist zo, dat het de zonden van velen had gedragen, het lijden, dat eigenlijk de naties om wille van hun zonden had moeten treffen, kwam op Israel neer. Maar ondanks alles baden ze voor hun heidense onderdrukkers of zal het in de toekomst, in de tijden van de verlossing, voor de naties bidden.

Volgens Rasji en Ibn Ezra hebben deze passages vooral betrekking op de martelaren, op hen, die hun leven hebben geofferd voor de eenheid van Gods naam, d.w.z ze lieten zich liever doden door de Gojiem dan hun geloof te verloochenen en dat van de Gojiem te aanvaarden. Hun beloning is zoals vers 12 zegt een aandeel onder de machtigen, en dat is dan volgens die rabbijnen een plaats in de komende wereld onder de profeten of zelfs - volgens Rasji - onder de aartsvaders. ( noot 12 )

Het misschien niet toevallig, dat de belangrijkste middeleeuwse commentator Rasji (1040 – 1105) nog net het begin van de eerste kruistocht heeft meegemaakt en hij moet hebben gehoord van de rampzalige uitroeiing door kruisvaarders van de joodse gemeenschap in Worms, waar hij een paar jaar gewoond en gestudeerd heeft, en van slachtpartijen van joden in andere rijnsteden, die de voor joden catastrofale vervolgingen van de middeleeuwen inluidden.

Intussen werd de duiding van de lijdende knecht als Israel of althans de rechtvaardigen onder hen – als een contrapunt tegen de christelijke duiding van de lijdende knecht als Jezus de messias – de officiële rabbijnse lijn tot op heden. ( noot 13 )

5. aantekeningen bij de christelijke en joodse duidingen

Rabbijns commentaar op de christelijke interpretatie

Het werd nu een vaak opgedrongen taak van de rabbijnen om de christelijke duiding van Jesaja 53 als een voorzegging van het leven en het plaatsvervangend lijden van Jezus te ontzenuwen.
Zo kon de Spaanse rabbi en polemist Jacob ben Rueben ( noot 14 ) er in de twaalfde eeuw niet over uit, dat de christenen aan de ene kant hun Jezus als god beschouwden, schoon van uiterlijk, en aan de andere kant omschrijven als gruwelijk en onmenselijk van uiterlijk, onaanzienlijk en veracht, dat past toch niet bij een god. Ook hoef je niet verheven te worden, zoals in vers 52:13; als je god bent, dan ben je al verheven. Hoe kan God zijn eigen dienstknecht zijn? En hoe kan je als je al god bent door God worden geslagen en vernederd? Een dan nog dit: de knecht wordt beschreven als een man vertrouwd met ziekten en Jezus was een toonbeeld van gezondheid en leed zelfs niet aan een spatje hoofdpijn. Het lijden en de doodsnood voor en tijdens de kruisiging kan toch geen ziekte worden genoemd, aldus de Spaanse rabbi.

We stuitten bij deze bezwaren van Rabbi ben Rueben op het fenomeen, dat Joden nu eenmaal het concept van een god, die zich incarneert in één mens, maar op een of andere manier toch god blijft en dan plaatsvervangend lijdt en sterft niet kunnen begrijpen, laat staan accepteren, zoals de Christenen niet kunnen begrijpen dat de joden in hun relatie met de Ene geen middelaar als Jezus nodig hebben. zoals Franz Rosenzweig signaleert. Never the twain shall meet.

Met name de katholieke clerus kon of wilde maar niet begrijpen, dat de joden in hoofdstuk 53 de messias Jezus niet met absolute zekerheid voorspeld zien. Dan moeten ze maar gedwongen worden om Jezus als de gestorven en wederopgestane messias te erkennen en te accepteren, vonden de middeleeuwse geestelijken en vorsten.
We noemden al de beroemde disputatie van Barcelona in 1263 (noot 15 ). Nachmanides noemt daar nog een bezwaar: de messias in joodse zin wordt niet gedood. “Want u vindt in geen enkel boek van de joden, noch in de Talmoed, noch in de Midrasj, dat de Messias, de afstammeling van David, gedood zou worden of zou worden overgedragen aan zijn vijanden of zou worden begraven onder de goddelozen. Ja zelfs de messias die u voor u zelf gemaakt hebt werd niet begraven. (...) Er is geen aanwijzing dat de Messias zou worden gedood, zoals dat uw messias is overkomen.” ( noot 16 )
Zij echter wilden niet horen, concludeert Nachmanides.

In de loop der eeuwen is enorme druk op de joden uitgeoefend om zich tot het christendom te bekeren. Nog steeds zijn joden bedacht op openlijke of verborgen missionaire druk van christelijke kant, vooral van orthodoxe en evangelicale christenen. In het kader daarvan zijn en worden nog steeds door vele joodse commentatoren punten tegen de christelijke uitleg van hoofdstuk 53 gezocht, zoals ook de contramissionaire Rabbijn Bentzion Kravitz doet op zijn website Jews for Judaism ( noot 17 ). We laten een aantal de revue passeren.

N.a.v. 53:2 wordt naar voren gebracht, dat Jezus er helemaal niet afzichtelijk of onaantrekkelijk uitzag. In het NT wordt niets over het uiterlijk van Jezus gezegd; we mogen aannemen dat hij er alledaags uitzag, niet opvallend mooier of lelijker dan de anderen. Later is zijn uiterlijk in christelijke kringen zelfs geïdealiseerd tot een meestal langlokkige dertiger met knappe harmonische trekken.

Ook verborg Jezus zijn gelaat niet, integendeel hij exponeerde zich aan het volk voor zijn onderwijs en prediking. Ook werd hij niet , zoals vers 3 suggereert, verguisd of geminacht door het volk, dat zich juist graag om hem heen verzamelde en vaak met sympathie naar hem luisterde, hij werd ‘door allen geprezen' (lucas 4:14-15), door velen gevolgd (Matt.4:25), toegejuicht bij zijn intocht in Jeruzalem en door een menigte beklaagd op zijn weg naar de kruisheuvel. Verguisd en gehaat werd hij eigenlijk alleen door de aartsconservatieve Sadduceesche priesterhiërarchie rond de tempel, die vreesde voor een opstand van het volk als ze Jezus openlijk zouden arresteren (Marcus 14: 1-2). Men wijst er ook op, dat de verzen 53: 2 en 3 niet betrekking hebben op een enkel incident, zoals het Jezusproces en de kruisiging, maar op levensloopomspannende eigenschappen.

We komen dan op het voor de christelijke theologie wezenlijk vers 5: (HSV) “Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.”.
Op dit punt wijst Rabbi Bentzion Kravitz op wat een belangrijke vertaalfout lijkt, het gaat maar om twee letters: ‘we-hoe mecholal mi-pesja'enoe, medoeka mi-avonotenoe' staat er in het Hebreeuws. ‘Mi' is in de christelijke vertalingen weergegeven als ‘om' in de betekenis van ‘om wille van' (zo ook de Luthervertaling en ook de LJG Tanach heeft dit overgenomen!). Volgens Kravitz en anderen is de juiste vertaling ‘vanwege' of ‘als gevolg van'. Zo luidt ook de Engelse vertaling in de Tanach-uitgave van de Judaïca Press en de in de Art Scroll Tanach gebruikte vertaling: ‘because of'. Dat rijmt dan met de rabbijnse interpretatie, dat de naties opeens beseffen, het joodse volk niet lijdt als gevolg van eigen zonden, maar als gevolg van hún misdaden. Ook het plaatsvervangend karakter van het lijden wordt gerelativeerd. Het volk Israel lijdt niet bewust om nobele plaastvervangende motieven, maar louter omdat de wandaden van vreemde volken het op hem gemunt hebben.

Zo vertaald en opgevat haalt de zin de grond weg onder het idee, dat de joden terecht het leed van de vervolgingen, de plunderingen en de moorden moesten ondergaan. Dat het joodse volk collectief en individueel gedoemd was tot een marginaal bestaan, bezocht door ellende, vervolging en dood als uitboeting van grote zonden uit het verleden.
Vanuit christelijke invalshoek zijn die grote zonden de fundamentele ontkenning van Jezus als verlosser en messias tot en met de door theoloog en jan en alleman aan hen toegeschreven moord op Jezus.
Maar ook in ultraorthodox joodse kring worden grote zonden van het volk in verband gebracht met de van generatie op generatie ervaren vervolgingen. Shas leider Rabbi Ovadiah Yosef heeft de perverse opvatting verkondigd, dat de vermoorden in de Shoa – hoe onschuldig ook - reïncarnaties waren van de zondaars uit vorige generaties. Schandalig! ( noot 18 )
In een wereld waar veel kwaad heerst is lijden vaak het lot van de onschuldige. Er is lijden dat niet het gevolg is van goddelijk oordeel, maar van door mensen begaan kwaad. We zien dat het lijden van het joodse volk niet een weerspiegeling is van zijn tekortkomingen, maar van de tekortkomingen en wandaden van het mensdom. Men kan trouw zijn aan de Eeuwige en toch worden vervolgd, aldus ongeveer Kravitz.

Het is een goed joodse opvatting door alle lagen heen, dat ieder verantwoording heeft voor eigen daden en niemand hoeft te boeten voor de wandaden van een ander; “een zoon hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn vader, en een vader hoeft niet te boeten voor de schuld van zijn zoon” (Ezechiel 18:20).

Nog een aantal andere problematische inconsistenties zijn te noemen.
Op deze plaats vermeld ik alleen nog deze (zie voor nog andere de noot 19 ): in vers 10 wordt gesproken over nageslacht en verlenging van dagen; Jezus had geen nageslacht, ‘zer'a' (=zaad) betekent altijd zeer letterlijk nageslacht. Ook werden zijn dagen niet verlengd, was hem geen lang leven beschoren.

christelijk commentaar op de Rabbijnse uitleg

Sterk heb ik de indruk dat de christelijke theologen en bijbeluitleggers zich meer bezig hebben gehouden met het staven van hun gelijk t.a.v. hoofdstuk 53 dan met het becommentariëren van de mainstream joodse uitleg, dat het bij de knecht gaat om het volk Israel of wel de kerngroep van rechtvaardigen onder hen. Een enkel punt.
Wanneer men uitgaat van de uitleg dat het volk Israel is bedoeld vervuld, dan zou het dus moeten voldoen aan de omschrijving van vers 9, dat zegt, dat (de knecht=Israel) nooit enig onrecht heeft begaan, nooit bedrieglijke taal heeft gesproken (NBV). Men kan toch moeilijk volhouden, dat Israel nooit enig onrecht heeft begaan. Op vele plaatsen in de bijbel is juist te lezen is dat de Israëlieten voortdurend in zonden en overtredingen vervallen. Duidelijk is dat Israel moet boeten voor eigen zonden en niet plaatsvervangend moet lijden zoals de knecht in Jesaja 53.
Ook is het volk van Israel niet collectief ‘afgesneden uit het land der levenden'(53:8), het volk bestaat ondanks vervolging en onderdrukking nog steeds en zal volgens de schrift altijd bestaan.

De tweede wereldoorlog en zijn verschrikkingen voor het joodse volk hebben vele christenen niet onberoerd gelaten. De shoa hebben hen opgeschrikt en wakker geschud. Een intense dialoog is op gang is gekomen tussen goedwillende christenen en joden. Vele christenen van allerlei pluimage en ook andere geïnteresseerden hebben zich verdiept in het joods gedachtegoed en de joodse uitlegtraditie. Vele leerhuizen zoals deze houden zich met oprechte belangstelling bezig met kennisneming over de joodse benadering van de Tanach. Ik wijs ook op de B. Folkertsmastichting voor Talmudica, die zich al decennia lang inzet voor educatie van niet-joodse geinteresseerden in de rabbijnse traditie van Talmoed-Tora.
Het besef is bij velen doorgedrongen, in welke mate de christenen de Tanach voor eigen doeleinden hebben geüsurpeerd.
George Cassuto z.l. – een levenlang dominee en toen teruggekeerd naar zijn jodendom – zegt in zijn spiritueel testament: “wat werkt het verhelderend, wanneer we de bijbelse geschriften, van Oude en Nieuwe Testament bedoel ik, leren lezen, zonder de 'christelijke brillen' die de bijbellezers van christelijken huize nu eenmaal vele eeuwen op hebben!” En even verder zegt hij: “(...)nog één ding moet mij van het hart: het is noodzaak voor christenen, wanneer ze de joodse Bijbel lezen, om die te lezen als joodse Bijbel, met haar eigen gezag, haar eigen betekenis, haar eigen schoonheid. Dat leerlingen van Jezus, christenen zogezegd, deze Bijbel ook in hun eigen geloofsleven een bepaalde plaats geven, is een goede zaak, maar niét als vindplaats van bewijzen van eigen 'christelijk gelijk'!”.

6. slot

plaatsvervangend lijden in christendom en jodendom

Het christendom heeft in hfst 53 en zijn lijdende knecht een bevestiging gezocht en gezien voor het plaatsvervangend lijden van één man, Jezus. De meeste gangbare commentatoren als Rasji en anderen zien in de lijdende knecht van hfst 53 Israel bedoeld en ook zij zien in het lijden van Israel een mate van plaatsvervangend lijden. ( noot 20 )

Er zijn echter grote verschillen met het plaatsvervangend lijden van Jezus.
Aan het lijden van Jezus werd een intentioneel karakter toegekend. Hij wilde dit lijden, aldus de christelijke overtuiging, en offerde zich welbewust op met een verzoenende bedoeling.
Het lijden van Israel is nooit door het volk Israel of de rechtvaardigen onder hen zo gewild, zo lees ik de commentaren. De joden hebben dit lijden gedragen in de zin van verdragen, geduld. De rabbijnen signaleren, dat dit de onderdrukkers vrede heeft gebracht. In die zin is er sprake van een plaatsvervangend lijden. ( noot 21 )
Het lijden van het volk van Israel werkt niet verzoenend voor de wandaden van de onderdrukkers.
Het is een centraal punt in het joodse denken, dat niemand de wandaden of de schuld van een ander op zich kan nemen. Rasji citeert in zijn commentaar op 53:4: de profeet Ezechiël (18:20): ‘”Een zoon zal de ongerechtigheid van zijn vader niet dragen, noch zal de vader de ongerechtigheid van de zoon dragen”' en voegt daaraan toe: ‘de ene zal zeker niet de zonden van een ander dragen en het ene volk zeker niet de zonden van een ander volk'.
Dat één mens de schulden van heel Israel of zelfs van de hele wereld op zich heeft genomen, maar dan weer alleen voor wie in dit schuldoffer onvoorwaardelijk geloven, is voor de jood onbegrijpelijk.
Lijden is a priori al niet als zingevend of zinvol gebeuren aan te merken, volgens mij en volgens mij ook volgens het joodse denken. Het niet specifiek gezochte lijden heeft op zich geen zin. Als het lijden als lot of door de omstandigheden aan de ontvanger overkomt is het aan hem of haar om er een zinvol gebeuren van te maken, om er al gaande de weg een betekenis aan te geven, het is een vitaal en creatief proces ter plekke. Maar soms is het lijden zo groot en zo massaal en/of zo doordrongen van het kwade, dat alleen stilte past. We begrijpen het niet, of ...misschien nu nog niet. Ons creatief zingevingsproces geeft het dan op.

gesprek

We hebben de verschillende benaderingen nu uitgebreid besproken. Rijst de vraag, kunnen christenen – in hun vele varianten – en joden – in hun vele varianten - nog met elkaar spreken over deze intrigerende passages van Jesaja, deze zang van de lijdende dienstknecht?
Misschien ligt een pad in de richting van het loslaten van de polemische verkramping en superioriteitsgevoelens. Dat is een lang, moeitevol, maar waardevol proces is gebleken en zal nog blijken (noot 22): laten de Joden de geloofswaarheden rond Jezus rustig aan christenen over maar wel met het dringend verzoek om teksten uit de Tanach en die uit Jesaja in het bijzonder niet te gebruiken voor het bewijzen van het eigen gelijk. Laten de christenen accepteren, dat de Joden hun eigen discours rond hun eigen teksten hebben opgebouwd en ophouden hun geloofswaarheden rond het door hun genoemde Oude Testament aan de Joden op te dringen.
Dit gesprek is op enkele plekken – van de christenen uit meer dan vanuit joodse hoek – al lang aan de gang en is vruchtbaar gebleken. Laat in ook nu in veranderende sociale en globale omstandigheden niet verzwakken, maar bloeien en zich uitbreiden!

Wat christenen zouden overhouden als ze zich los zouden maken van het bezien van het Oude Testament/Tanach als voorbereiding van het Nieuwe Testament en als louter voorbereiding van het Christusgebeuren, is kennismaking met de ongelooflijke rijke schat aan joods gedachtegoed over spirituele zaken en praktische levenswandel.
Wat Joden overhouden als ze erin zouden slagen – wetenschappelijk maar zeker ook psychisch - Jezus los te maken uit het keurslijf van de latere Christologie, die hun met woord en daad heeft achtervolgd en vervolgd, en wanneer de evangeliën gezuiverd zouden worden van het parti -pris van de na zijn dood ontstane fracties en polemische intenties, onthult zich misschien voor de joden een belangwekkende en controversiële leraar van bijzondere statuur, die met een passionele en urgente eschatologische intentie predikte voor terugkeer naar de essentie van de Tora en tegen het formalisme van overvrome praktijken en tegen de hypocrisie van vele functionarissen van de religieuze toplagen.

Jesaja, profeet en mysticus

Terug tenslotte naar die zang over de lijdende knecht.
We hebben een massa uitleggingen en duidingen door de geschiedenis heen de revue laten passeren.
Hoofdstuk 53 is het object geweest van theologische duiding, speculatie, disputatie en polemiek.
We zouden haast vergeten, dat Jesaja een dichter was, een geroepene, een profeet, een met zijn tijd intens geëngageerde man, geen schriftgeleerde of theoloog.
Hij was letterlijk bezield en gegrepen.
De verzen over Babel in hoofdstuk 21 brengen dat krachtig in beeld (HSV):
‘Een hard visioen is mij bekendgemaakt (...)
Daarom zijn mijn lendenen vol pijnscheuten.
Weeën hebben mij aangegrepen
als de weeën van een barende vrouw.'

Hij was een mysticus met een vurige ziel, die door alle weerstand van zijn dagelijkse ik heen geroepen werd zich open te stellen voor de stem van de openbaring. En met dat alles heeft hij die openbaringen poëtisch onder weten te brengen in krachtige beelden en onovertroffen allegorieën in een prachtige associatieve taal.
Abraham Joshua Heschel citeert in zijn betoog over de profeten een passage van Maimonides:
“Weet dat er een niveau van kennis bestaat dat hoger is dan alle filosofie, namelijk de profetie. Profetie is een andere bron en soort kennis. Bewijs en onderzoek zijn op haar niet toepasbaar.”.
Het roept het verlangen op om de verzen van hoofdstuk 53 even los te pellen uit de geschiedenis en uit het theologisch debat en polemisch steekspel, om even alle onderzoeken, duidingen. hypothesen van het bord te vegen en met frisse oren in een subtiele leegte en een blanke geest naar de woorden te luisteren. De gedachten, mijmeringen, overdenkingen die dat oplevert vormt stof voor een volgende lezing, die er waarschijnlijk heel anders uit zal zien.
Maar wat denkelijk zal blijven staan is de zin of het doel van de lange en zo vaak smartelijke weg die een knecht te gaan heeft. Of die knecht nu een persoon is, al dan niet joods, een archetypische figuur van een profetische allure, een Mandela of een Martin Luther King, of een groep strijders voor een aan de meesten nog niet onthulde waarheid, wat blijft staan is het doel en de zin, zoals die staat in vers 11: mijn knecht, de rechtvaardige, zal rechtvaardigheid brengen aan velen, hitsdiek tsadiek avdi la-rabiem.
Misschien is het wel een oproep aan mij, aan u, aan onze kinderen.

noten

noot 1 : zie W.Zimmerli en J. Jeremias: The Servant of God, SCM Press, London, 1957, waar ik verder ook passim gebruik van heb gemaakt.

Boek 2 van de Wijsheid van Salomo (apocrief volgens de protestanten, deel van de canon volgens de RK) http://nl.wikisource.org/wiki/Apocriefe_boeken/Het_boek_der_wijsheid_2 vermeldt na een omschrijving van de ‘goddelozen' en hun opvatting dat het leven eenmalig, kort is en vluchtig en derhalve iedere dag rücksichtloos met wijn en genot vervuld moet zijn, hun voornemen t.a.v. de rechtvaardigen:
“Laat ons dan op den rechtvaardige loeren;
want hij doet ons veel verdriet aan en stelt zich tegen ons doen, en ver-
wijt ons, dat wij tegen de wet zondigen, en krijt ons bedrijf uit als zonde.
(...)Met versmaadheid en kwelling willen wij hem pijnigen; opdat wij zien hoe vroom hij is,
en erkennen hoeveel hij verdragen kan. Wij willen hem tot een schande-
lijken dood verdoemen; want hij zal immers geholpen worden, gelijk hij zegt!”

noot 2 : Messiaanse verwachtingen hebben wel altijd een grote rol gespeeld in de joodse spirituele en actuele geschiedenis. De verwoesting van de tempel, de mislukkingen van Bar Kochba en verdere steeds ervaren katers en terugslagen hadden wel hun invloed op het beeld van de messias. Men kan een ontwikkeling zien van de aardse militante actualiserende kenmerken van de messias naar meer geestelijke en utopische kanten en een projectie in de verdere toekomst. De messias krijgt naast de aardse en immanente kanten een transcendent aspect. Het beeld van een krachtige bevrijder en vredesvorst blijft bestaan en wordt als het ware later bekrachtigd door hoe Maimonides hem beschrijft, bij voorbeeld in zijn introductie op zijn commentaar op het tiende hoofdstuk van het Talmoed Tractaat Sanhedrin: (zie Appendix B. Rambams introduction to Perek Chelek, uit:
Maimonides, Pirkei Avot, Moznaim Publishing Corporation, New York/Jerusalem, 1994.)
Het tijdperk van de Masjiach, daarentegen, is een tijd waarin het koningschap zal terugkeren naar Israël, en [de Joden] zullen terugkeren naar Eretz Yisrael. De koning die opstaat zal regeren vanuit Tsion, en zijn reputatie zal groot geworden, en zich uit breiden tot de uiteinden van de aarde, en die van koning Salomo nog overtreffen. De volken zullen een verbond van vrede met hem sluiten, en alle landen zullen Hem dienen vanwege zijn grote gerechtigheid. Wonderen zullen door hem onthuld worden. Wie tegen hem opstaat zal worden geveld door God en overgegeven aan zijn hand. Zeer vele verzen in de Schrift getuigen van het succes dat hij zal vinden, en het succes dat hij ons zal schenken”

Zie echter ook de brief van Maimonides aan Yemen, waarin hij verband legt met hoofdstuk 53: "What is to be the manner of Messiah's advent, and where will be the place of his appearance? . . . And Isaiah speaks similarly of the time when he will appear, without his father or mother of family being known, He came up as a sucker before him, and as a root out of the dry earth, etc. But the unique phenomenon attending his manifestation is, that all the kings of the earth will be thrown into terror at the fame of him -- their kingdoms will be in consternation, and they themselves will be devising whether to oppose him with arms, or to adopt some different course, confessing, in fact, their inability to contend with him or ignore his presence, and so confounded at the wonders which they will see him work, that they will lay their hands upon their mouth; in the words of Isaiah, when describing the manner in which the kings will hearken to him, At him kings will shut their mouth; for that which had not been told them have they seen, and that which they had not heard they have perceived."
op www.iclnet.org overgenomen uit: Driver and Neubauer vol 1: p. 322. Edition is Abraham S. Halkin, ed., Igeret Teman (NY: American Academy for Jewish Research, 1952).

noot 3 : zie de engelse vertaling van het tractaat op www.halacha.com
Sanhedrin b: Rab said: The world was created only on David's account .24 Samuel said: On Moses account;25 R. Johanan said: For the sake of the Messiah. What is his [the Messiah's] name? — The School of R. Shila said: His name is Shiloh, for it is written, until Shiloh come.26 The School of R. Yannai said: His name is Yinnon, for it is written, His name shall endure for ever:27 e'er the sun was, his name is Yinnon.28 The School of R. Haninah maintained: His name is Haninah, as it is written, Where I will not give you Haninah.29 Others say: His name is Menahem the son of Hezekiah, for it is written, Because Menahem ['the comforter'], that would relieve my soul, is far.30 The Rabbis said: His name is 'the leper scholar,' (Chivra, Chulya?) as it is written, Surely he hath borne our griefs, and carried our sorrows: yet we did esteem him a leper, smitten of God, and afflicted .

noot 4 : Targum Isaiah (Eng. vertaling uit Aramees):
52:13. Behold my servant Messiah shall prosper; he shall be high, and increase, and be exceeding strong:
52:14. as the house of Israel looked to him during many days, because their countenance was darkened among the peoples, and their complexion beyond the sons of men,

52:15. so will he scatter many peoples; at him kings shall be silent, and put their hands upon their mouth, because that which was not told them have they seen, and that which they had not heard they have observed.
53:1. Who hath believed this our glad tidings? and the strength of the mighty arm of the Lord, upon whom as thus hath it been revealed? 53:2. The righteous will grow up before him, yeah, like blooming shoots, and like a tree which sends forth its roots to streams of water will they increase - a holy generation in the land that was in need of him; his countenance no profane countenance, and the terror at him not the terror at an ordinary man; his complexion shall be a holy complexion, and all who see him will look wistfully upon him. 53:3. Then he will become despised, and will cut off the glory of all the kingdoms; they will be prostrate and mourning, like a man of pains and like one destined for sicknesses; and as though the presence of the Shekhinah had been withdrawn from us, they will be despised, and esteemed not.
53:4. Then for our sins he will pray, and our iniquities will for his sake be forgiven, although we were accounted stricken, smitten from before the Lord, and afflicted.
53:5. But he will build up the Holy Place, which has been polluted for our sins, and delivered to the enemy for our iniquities; and by his instruction peace shall be increased upon us, and by devotion to his words, our sins will be forgiven us.

53:6. All we like sheep had been scattered, we had each wandered off on his own way; but it was the Lord's good pleasure to forgive the sins of all of us for his sake.
53:7. He prayed, and he was answered, and ere even he had opened his mouth he was accepted; the mighty of the peoples he will deliver up like a sheep to the slaughter and like a lamb dumb before her shearers; there shall be none before him opening his mouth or saying a word
53:8. Out of chastisements and punishment he will bring our captives near; the wondrous things done to us in his days who shall be able to tell? For he will cause the dominion of the Gentiles to pass away from the land of Israel and transfer to them the sins which my people have committed.

53:9. He will deliver the wicked into Gehinnom, and those that are rich in possessions into the death of utter destruction, in order that those who commit sin may not be established, nor speak deceits with their mouth.
53:10. But it is the Lord's good pleasure to try and to purify the remnant of his people, so as to cleanse their souls from sin; these shall look on the Kingdom of their Messiah, their sons and their daughters shall be multiplied, they shall prolong their days, and those who perform the Law of the Lord shall prosper in his good pleasure.
53:11. From the subjection of the nations he will deliver their souls, they shall look upon the punishment of those that hate them, and be satisfied with the spoil of their kings; by his wisdom he will hold the guiltless free from guilt, in order to bring many into subjection to the law; and for their sins he will intercede.

53:12. Then will I divide for him the spoil of many peoples, and the possessions of strong cities shall he divide as prey, because he delivered up his soul to death, and made the rebellious subject to the Law: he shall intercede for many sins, and the rebellious for his sake shall be forgiven
Bron: http://www.messiahtruth.com/targum.html , waarin uitgebreid betoogd wordt, dat het hier meer een midrash betreft dan een vertaling.

noot 5 : Een poging de twee kwaliteiten van de messias met elkaar te verzoenen zie we bij R. Alexandri ( Sanhedrin 98 ) die uit naam van R. Joshua twee verzen tegenover elkaar zet : enerzijds de glorieuze komst van de messias zoals voorspeld door Daniel: "En ziet, één zoals de zoon der mensen kwam op de wolken des hemels" (Daniël 7:13), en anderzijds de nederige komst uit het bekende vers uit Zacharia,: "zie, uw koning komt naar u toe (...) nederig en rijdend op een ezel "(Zacharia 9:9). Dat vers is niet meteen het portret van een lijdende knecht, maar het beeld van een bescheiden en nederig mens, maar Rabbijn Alexandri verbindt er konsekwenties aan: Als Israël het verdient, zal hij glorieus en imperiaal komen "op de wolken des hemels", maar als Israel het niet verdient, dan komt de messias onspectaculair "nederig en rijdend op een ezel".
Daniel 7:13 In mijn nachtelijke visioenen zag ik dat er met de wolken van de hemel iemand kwam die eruitzag als een mens. Hij naderde de oude wijze en werd voor hem geleid. 13 Verder zag ik in de nachtgezichten, en ziet, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. 14 Hem werden macht, eer en het koningschap verleend, en alle volken en naties, welke taal zij ook spraken, dienden hem. Zijn heerschappij was een eeuwige heerschappij die nooit ten einde zou komen, zijn koningschap zou nooit te gronde gaan.

noot 6a: Zie b.v. Vers 1: Johannes 12:38: 38 Zo gingen de woorden van de profeet Jesaja in vervulling, die zei: ‘Heer, wie heeft onze boodschap geloofd? Aan wie is de macht van de Heer geopenbaard?'
vers 3: Marcus 9:12: Hij antwoordde: ‘Elia komt inderdaad eerst en herstelt alles, maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat hij veel moet lijden en met verachting behandeld zal worden?
Vers 4: Mattheus 8:17: opdat in vervulling ging wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.'
Vers 7: Mattheus 26: 63: Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of u de messias bent, de Zoon van God.'
Matt 27:12,14: Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen hem inbrachten, antwoordde hij niet één keer.
Marcus 14:61: Maar hij bleef zwijgen en antwoordde niet. Toen vroeg de hogepriester hem: ‘Bent u de messias, de Zoon van de Gezegende?'
Marcus 15:5: Maar Jezus zei helemaal niets meer, tot verwondering van Pilatus.
Handelingen 8:32: Dit was het schriftgedeelte dat hij las:
‘Als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open.'
Vers 12: Lucas 22:37:   Want Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, nog in Mij volbracht moet worden, namelijk : En Hij is tot de misdadigers gerekend. Ook wat er over Mij geschreven is, heeft immers een einddoel.
Mark 15:28: En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend.
Lucas 23:34: En Jezus zei: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En ze verdeelden Zijn kleren en wierpen het lot .

noot 6 : een keur aan verdere Joodse citaten m.b.t. het knechtschap annex messiasschap in hoofdstuk 53 is te vinden op www.iclnet.org , op welke site vooral geput wordt uit de bundeling van Driver en Neubauer (op cit)

noot 7 : Lucas 4: 16  En Hij kwam in Nazareth, waar Hij opgevoed was, en ging naar Zijn gewoonte op de dag van de sabbat naar de synagoge, en Hij stond op om te lezen. 17 En aan Hem werd het boek van de profeet Jesaja gegeven, en toen Hij het boek opengedaan had, vond Hij de plaats waar geschreven stond: 18  De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft; Hij heeft Mij gezonden om aan armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken van hart zijn, 19   om aan gevangenen vrijlating te prediken en aan blinden het gezichtsvermogen, om verslagenen weg te zenden in vrijheid, om het jaar van het welbehagen van de Heere te prediken. 20 En toen Hij het boek dichtgedaan en aan de dienaar teruggegeven had, ging Hij zitten, en de ogen van allen in de synagoge waren op Hem gevestigd. 21 Hij begon tegen hen te zeggen: Heden is deze Schrift in uw oren in vervulling gegaan.

noot 8 : uitgebreider ben ik ingegaan op deze materie in mijn stuk:
Joodse gedachten over Jezus , zie aldaar ook voor de vermelde literatuur.

noot 9 : de parafrase put voornamelijk uit de vertaling en commentaren in:
Isaiah Vol two, ed. Rabbi A.J. Rosenberg, The Judaica Press, New York, 1983

noot 10 : alternatief vertaald door R. Bentzion Kravitz: 'volk Israel is heerschappij en rechtspraak ontnomen'

noot 11 : In deze teksten van Jesaja 53 resoneren de woorden uit psalm 44: 16 Heel de dag moet ik mijn schande dragen, het schaamrood bedekt mijn gezicht 16 De hele dag zie ik mijn schande voor mij en schaamte bedekt mijn gezicht, 17 als ik de vijand hoor spotten en sarren, hem vol wraakzucht zie staan. 17 vanwege de stem van wie mij hoont en lastert, vanwege de vijand en de wraakzuchtige. 18 Dit is ons overkomen, maar wij zijn u niet vergeten, uw verbond verloochenden wij niet, 19 Ons hart is niet teruggeweken en onze schreden zijn niet van Uw pad geweken, 20 Toch hebt u ons naar de jakhalzen verbannen en ons met diepe duisternis bedekt.

noot 12 : zie Appendix in de Judaica Press vertaling, p. 539

noot 13 : zie echter de afwijkende ideeën in Driver and Neubauer (op cit)

noot 14 : Een betreffend citaat van hem is opgenomen in de Judaica Press uitgave van het boek Jesaja. Uit Wikipedia: Jacob ben Reuben was een Spaanse rabbijn and polemist uit de twaalfde eeuw, schrijver van Sefer Milhamot Adonai ("Boek van de oorlogen van Hashem "). Het werk was verdeeld in twaalf hoofdstukken en bevatte behalve weerleggingen van christelijke argumenten, onrleend aan Tanach een degelijke kritiek op de Evangeliën en de Handelingen der Apostelen, waarin hij vele tegenspraken aantoonde.  

noot 15 : de disputatie is op internet te lezen: http://israel613.com/books/RAMBAN_DISPUTE_E.pdf

noot 16 : in de midrasj is sprake van een tweede messias aan wie de dood wel wordt toegeschreven; het is de zg Masjieach ben Joseef. Het zou een figuur zijn die vooraf gaat aan de Masjieach ben David. Hij doet a.h.w. voorbereidend werk door oorlogen te voeren tegen de legers van Gog en Magog en de ballingen terug brengen; hij sneuvelt echter op het slagveld. Overigens meent Maimonides, dat ook de Masjieach ben David een gewoon mens is die niet het eeuwig leven heeft (Perek Chelek, inl. tot het 10 e hoofdstuk van het tractaat Sanhedrin)

noot 17 : zie de uitgebreide weerleggingen die Kravitz wijdt aan hfst 53 van Jesaja op Jews for Judaism , waaruit wij deels putten.

noot 18 : (bericht Jerusalem Post 7 mei 2009)
Shas leider Rabbi Ovaduah Yosef heeft beweerd, dat de vermoorden in de Holocaust reïncarnaties waren van de zondaars uit vorige generaties, (...) In zijn wekelijkse zaterdagavond preek, met als onderwerp de periode tussen de 17e Tammoez en het vasten opTisha Be'av, verklaarde de rabbi dat op 17 Tammoez, een aantal rampen hebben plaatsgevonden, zoals de doorbraak van de muren van Jeruzalem, die leidde tot de vernietiging van de Tempel op Tisha Be'av, en ook de zonde van het gouden kalf hetgeen heeft geleid tot het verbrijzelen van de stenen tafelen. "Er is geen ramp dat het volk van Israël heeft geleden, dat geen deel uitmaakt van de straf voor de zonde van het gouden kalf. De tragedies die we hebben meegemaakt gedurende generaties - de Inquisitie, de Holocaust - ze zijn allemaal onderdeel van de zonde van het gouden kalf, " lichtte Rabbi Yosef toe. "Immers, mensen zijn boos en vragen waarom was er een Holocaust? Wee ons, want wij hebben gezondigd. Wee ons, want er is niets dat we kunnen zeggen om het te rechtvaardigen,” zei hij. "Het spreekt vanzelf dat wij geloven in reïncarnatie," vervolgde Yosef. "Het is reïncarnatie van die zielen. Onze leraar De Ari zei, dat er geen nieuwe zielen in onze generatie zijn. Alle zielen zijn al ooit in de wereld geweest en zijn teruggekeerd. Al die arme mensen in de Holocaust; we vragen ons af waarom het werd gedaan. Er waren rechtschapen mensen onder hen. Toch werden ze gestraft omwille van zonden van vorige generaties”.

noot 19 : Ik beperk me tot de volgende.

Ook in het achtste vers van hoofdstuk 53 doen zich vertaalproblemen voor. We nemen alleen de zin onder de loupe: “Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest”. In het Hebreeuws: ‘mi-pesja ami nèga lamo'. Ook hier is de christelijke vertaling van ‘mi' = om wille van en de rabbijnse vertaling = ten gevolge van. En het laatste woord ‘lamo' wordt in de rabbijnse versie niet betrokken op een enkelvoud ‘hij' of ‘hem', zoals de christen-vertalers hebben gedaan, wellicht om het te laten sporen met hun op Jezus gerichte uitleg; de correcte vertaling van ‘lamo' is op hen, een meervoud dus. Dan wordt de hele zin dus: “ten gevolge van de overtredingen van mijn volk is er een plaag op hen gekomen.” Vanuit de joodse optiek dat de machtigen van de gojiem hier spreken over Israel of de vrome kern der rechtvaardigen onder hen klopt dat veel beter.

53:7; ook Jezus deed, net als het lam en het schaap, zijn mond niet open tijdens het proces en de kruisiging. Lees echter de betreffende evangelische passages en je komt herhaaldelijk uitingen van Jezus tegen.
53:9; lastige zinnen. In ieder geval werd Jezus niet begraven met de criminelen, maar in een ordentelijk rotsgraf door Jozef van Arimatea ter beschikking gesteld. Let ook op het problematische meervoud ‘met zijn doden' (hebreeuws: ‘be-motav') wat op een collectief wijst.
Over de geweldloosheid van Jezus is het mogelijk twijfel te zaaien. Zie bijv. zijn uitspraken in Mattheus 10:34 e.v. 34 “Denk niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard” en zijn resolute verjaging van de wisselaars uit de tempel.
53:10; letterlijk vertaald staat er: ‘als zijn ziel (zich) schuld(offer) zal stellen, zal hij zaad zien en dagen verlengen'. (iem-tasiem asjam nafsjo jir'è zer'a ja'arich jamiem etc)
Het hebreeuwse ‘asjam' betekent schuld. Rasji zegt: hier in de betekenis van ‘schadeloosstelling, restitutie, Ofr. amende'. In die zin is de Herziene Statenvertaling veel nauwkeuriger – ‘Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben' - dan de veel te vrije of zelfs foute NBV, die door de LJG Tanach klakkeloos is overgenomen: “Hij offerde zijn leven voor hun schuld” (dat ‘hun' is er gewoon bij verzonnen). De Art Scroll vertaling zegt: ‘als zijn ziel schuld zal bekennen, zal hij nageslacht zien'. Als dat laatste correct is, kan dat zeker niet op Jezus slaan, die immers in de christelijke visie zonder zonde was. Het slaat dan op de zonden, die het volk wél heeft begaan en waarvoor zij verantwoording draagt.

53:12 over de te verdelen buit: of nu aan de knecht veel (machtigen) tot buit wordt gegeven (ene vertaling) of dat hij met machtigen de buit zal delen (andere variant in de vertalingen), het spoort niet goed met een divine Jezus, die toch voor zijn lijden geen materiële beloningen behoeft c.q. geen machtigen met wie hij moet delen naast zich hoeft te dulden.

noot 20: Helemaal duidelijk en eensluidend klinkt het in mijn ogen niet. Misschien komt het ongeveer op het volgende neer. Het leed dat terecht de vreemde naties getroffen zou moeten hebben voor hun zonden, kwam nu op Israel (Radak). Als gevolg van het lijden van Israel genoten de volken van de wereld vrede, want het lijden dat de die volken gedragen zou moeten hebben om hun zonden, werd gedragen door Israel (Ibn Ezra).

noot 21 : (zie ook Rasji vs Radak p. 425 Isaiah Judaica Press) Het is goed te passen in het zondebok-mechanisme: de agressieve ongenoegens of de opgeladen begeerten richtten zich gewelddadig op de joden onder het roepen van antisemitische beschuldigingen en dat gaf tijdelijke opluchting. Het is goed te rijmen met de theorie van René Girard over de agressie-oplossende functie van de zondebok . Waar de menigte bij het zondebok ritueel gelooft in de leugen over de schuld van de zondebok, signaleert Richard dat het een stap vooruit voor de mensheid is te realiseren, dat de zondebok onschuldig is, zoals hij dit van toepassing acht bij de figuur van Jezus, waar het zondebok is geritualiseerd in b.v. de eucharistie. Frappant is het dan, dat in de rabbijnse opvattingen omtrent hfst 53 de naties later realiseren, dat het door hen onderdrukte, vervolgde en gekwelde volk van Israel onschuldig is.
Het lijden van het volk van Israel werkt dan ook op zich niet verzoenend voor de wandaden van de onderdrukkers. Wel zal Israel in de rabbijnse opvatting in de tijd van de verlossing bidden voor de naties, die het volk onderdrukt hebben. Maar deze zullen moeten omkeren of de prijs voor hun wandaden moeten betalen.

noot 22 : moeitevol inderdaad, waar de substitutietheorie (de kerk is ware Israel, supersessionism) en de inferioriteit van het jodendom diep in de christelijke theorie en misschien ook christelijke boezem is ingebakken.
Simon Schoon over kerkvaderlijk protestant theoloog Karl Barth: Toch blijft het uiterst bedenkelijk, dat Barth vele passages schreef over het `schaduwbestaan van de synagoge' en over Israël als `uitbeelding van het gericht van God'.

*)
Jesaja 53 speelt een belangrijke rol in mijn eigen familie Cassuto. Eind 1941 bevond de broer van mijn vader zich in een diepgaande geestelijke crisis, die natuurlijk toegespitst was door de toenemende jodenvervolging. Mijn zich volstrekt geassimileerd achtende en al lang niet meer religieuze familie was na de inval van de Duisers in 1940 tot haar verbijstering in korte tijd gedegradeerd tot een levensgevaarlijk opgejaagde minderheid. Mijn oom ging de bijbel lezen en raakte in gesprek met christenen van de Duinoordgemeente in Den Haag en bijvoorbeeld ook met de tot het christendom bekeerde en later vermoorde joodse dominee Rottenberg. (http://www.dewoesteweg.nl/bijzondere-verhalen/ds-rottenberg/) Men raadde hem aan o.a. Jesaja 53 te bestuderen en dat trok hem – als ik dat kortweg zo oneerbiedig mag zeggen – over de streep. Dat was het begin van de bekering tot het christendom na de oorlog van mijn hele kernfamilie. Het hele verhaal is te lezen in het boekje dat hij later over zijn leven heeft gepubliceerd.
Het is verre van mij een oordeel te vellen over het levenslot van mijn oom en zijn in existentieel barre tijden gemaakte keuzen, die hem naar zijn getuigenis tot grote steun zijn geweest.

geraadpleegde literatuur

Bijbel in de Herziene Statenvertaling, Stichting HSV, 2010
Tanach, Uitgeverij NBG, Herenveen, Stichting Sja'ar Amsterdam, 2007
Tanach, ed. Rabbi Nosson Sherman, The Art Scroll Series, Mesorah   Publications, 1996
The Book of Isaiah, Vol. Two, a new English Translation of the text, Rashi   and a commentary digest, The Judaica Press, 1983
Zimmerli en J. Jeremias: The Servant of God, SCM Press, London, 1957
Appendix B. Rambams introduction to Perek Chelek, uit:
Maimonides, Pirkei Avot, Moznaim Publishing Corporation, New   York/Jerusalem, 1994
dr. M. van Loopik, Terugblijk op de toekomst, Messiaanisme, een joodse   visie op tijd en geschiedenis, B.Folkertsmastichting voor Talmudica,   Hilversum, 1993, Hfst I en II
Abraham Joshua Heschel, God zoekt de mens, Uitgeverij Abraxas,   Amsterdam, 2005, Hfst. 24
George Cassuto, Eindelijk opgedoken, eigen beheer, Bunnik 1995, epiloog,   Bunnik 1996
www.halacha.com teksten uit Talmoed
http://www.biblija.net / vele bijbelvertalingen met ideale zoekfunctie
www.jewsforjudaism.org
zie ook literatuurlijst bij mijn artikel ‘Joodse gedachten over Jezus', http://www.robcassuto.com/jezus.html

 


inleiding

de vroeg-joodse traditie


hoofdstuk 53 in het christendom


joodse uitleg vanaf de Middeleeuwen

aantekeningen bij de christelijke en joodse uitleg

slot

noten

literatuur

Jesaja 53
(Herziene Statenvertaling)

53 1  Wie heeft onze prediking geloofd, en aan wie is de arm van de HEERE geopenbaard?
2  Want Hij is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben.
3  Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.
4  Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt.
5  Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen.
6  Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen.
7  Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open.
8  Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen, en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land van de levenden. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op Hem geweest.
9  Men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij de rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in Zijn mond geweest is.
10  Maar het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen, Hij heeft Hem ziek gemaakt. Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nageslacht zien, Hij zal de dagen verlengen; het welbehagen van de HEERE zal door Zijn hand voorspoedig zijn.
11  Om de moeitevolle inspanning van Zijn ziel zal Hij het zien, Hij zal verzadigd worden. Door de kennis van Hem zal de Rechtvaardige, Mijn Knecht, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
12  Daarom zal Ik Hem veel toedelen, en machtigen zal Hij verdelen als buit, omdat Hij Zijn ziel heeft uitgestort in de dood, onder de overtreders is geteld, omdat Hij de zonden van velen gedragen heeft en voor de overtreders gebeden heeft.