Mozes                                                                                                pagina 6


Mozes de vader
In het laatste deel van zijn verhandeling gaat Freud nog eens uitgebreid in op wat het Joodse volk door alle tijden en noodlottige gebeurtenissen heen zo'n taai gevoel van superioriteit heeft gegeven.
Door andere volken is die superioriteit eigenlijk ook bevestigd maar dan negatief: zij is de voedingsbodem voor naijver en haat geweest. Toen ook nog de Verlosser Jezus uit hun midden geboren werd, zouden de volken hebben kunnen zeggen: ze hebben gelijk, zij zijn door God uitverkoren. Maar het bracht slechts de verscherping van de haat.

Het is niet verrassend als Freud nu stelt, dat één man, Mozes, deze uitverkorenheid in het volk heeft ingebrand en vooral heeft verstekt en bestendigt door verankering in de godsdienst.
Hoe kan nu één man zo'n macht hebben? Zo'n man moet een "groot man"zijn , maar wat betekent dat: dat hij moet beantwoorden aan het beeld van de vader, waarnaar het uit de kinderjaren meegenomen verlangen van de massa uitgaat; dus zal hij dienovereenkomstige eigenschappen moeten hebben: vastberadenheid, een sterke wil, daadkracht, zelfstandigheid en onafhankelijkheid en hij zal naast bewondering en vertrouwen ook een zekere vrees moeten inboezemen. Duidelijk heeft Mozes deze eigenschappen, die hij ook wel zal hebben overgedragen op zijn God.
De religieuze grondidee van Mozes, zijn vermaningen en eisen, zijn later in tijden dat het volk de veeleisende God van Mozes weer had afgezworen, steeds weer opgenomen en vernieuwd door de profeten en bestendigd en verankerd in latere hervormingen. Het idee van uitverkorenheid moet daarbij een belangrijke rol hebben gespeeld.

vergeestelijking en verzaking
Maar het kan toch niet de enige factor van belang zijn geweest. Een andere zoekt de schrijver in het geestelijke, abstracte karakter van de God, gesymboliseerd in het verbod een beeld te maken. Het is een achterstelling van de zintuiglijke waarneming ten gunste van een abstracte voorstelling, een lustverzaking ("Triebversicht"); dit gaf een aura van grootsheid aan deze God en aan hen die hem aanhingen.
Freud associeert dit met een aantal door hem beschreven stappen in de ontwikkeling van de mensheid: het ontdekken en magisch uitbouwen van de macht van gedachten; de ontdekking van de voor de zintuiglijke waarneming verborgen rol van de vader bij het nakomelingschap, ook een overwinning van de geest op de zinnen, wat tot uiting kwam in de overgang van matriarchaat naar patriarchaat; de - via het beeld van de in- en uitgeademde lucht, animus, spiritus, ruach - ontdekking van de niet zichtbare essentie van de mens: de ziel. De Mozaische opvatting van God ging als het ware mee in deze trend tot vergeestelijking en zo'n proces versterkt het gevoel van eigenwaarde bij het individu en tezamen met de uitverkorenheid waarborgde dit in het verder zo beproefde volk de koestering van haar geestelijke schatten en met name de bijbel en haar bestudering.

het Super-ik en de vader
Maar waar komt dat gevoel van verhoogde zelfbewustheid bij dat proces van vergeestelijking en lustverzaking nu vandaan? Hoe kan het afzien van onmiddellijke bevrediging van een seksuele of agressieve aandrift - wat juist tot een onaangename spanning zou leiden - toch een gevoel van waarde geven?
Dit komt omdat in de persoon zich nog een andere instantie heeft ontwikkeld: het Super-ik, dat de lustverzaking ziet als een verdienstelijke prestatie waar je trots op mag zijn. Het Super-Ik is het verinnerlijkt gezag van de ouders. voor wier liefde de lustverzaking als offer gebracht werd.
Maar hoe speelt dit nu op het gebied van de godsdienst? Er is sprake van lustverzaking in de vorm van een aseksuele God, die tot ideaal van ethische volmaaktheid geldt en sowieso impliceert ethiek lustverzaking.
Voor wie pleegt men nu echter die lustverzaking? Deels is zij ontstaan als gevolg van het sociaal contract van de oerbroeders (zie eerder)
Voor een ander deel is het een offer voor de oervader - in iedere individuele ontwikkeling terugkerend als de echte vader die lustverzaking eist en die gecontinueerd wordt in het Super-ik met zijn Goed en Kwaad. Kern zijn de heiligste geboden tot lustverzaking (zoals incest) een nasleep van de wil van de oervader, die geen geweld en rivaliteit in de stam duldde. Uit huiver voor hem bracht men het offer van een smartelijke lustverzaking. Zo ziet Freud de besnijdenis als een symbolische vervanging van de castratie, waarmee de oervader in zijn almacht eens de zonen had gestraft; wie dit symbool aanvaardde, gaf daarmee te kennen dat hij bereid was zich aan de wil van de vader te onderwerpen, ook al zou die hem het smartelijkste offer opleggen.

naar pagina 7

terug naar boven volgende home