Mozes                                                                                                pagina 7


opnieuw: moord, verdringing en terugkeer van het verdrongene
De schrijver keert nu weer even terug naar de vraagstelling hoe het Joodse volk aan zijn typisch eigen karakter is gekomen en vat samen: het komt door de Mozaische godsdienst, die eigenwaarde gaf en afzondering in de hand werkte, het bezit van gemeenschappelijke ideële en emotionele waarden. Mozes liet het volk deelhebben aan de grootsheid van een nieuwe godsvoorstelling, verkondigde de uitverkorenheid door deze God en daagde uit op te klimmen naar een hogere trap van vergeestelijking, wat de weg opende naar de waardering van intellectuele arbeid en verder afzien van onmiddellijke lustbevrediging.

Maar dan herneemt Freud weer een al eerder gestelde vraag: hoe kon het zuivere Mozaïsche geloof - dat eigenlijk eeuwenlang was ondergedoken en overdekt werd door Baälistische praktijken en slechts vaag herinnerd werd en in vage sporen slechts voortleefde na zo lange tijd weer geleidelijk maar met zoveel kracht de eerste plaats innemen.

Om deze vraag te behandelen doet Freud weer een beroep op zijn theorie van de terugkeer van het verdrongene. Wat is er verdrongen en wat keert terug. Net zoals het individu ooit in zijn vroegste kindsheid een overweldigende ervaring of aandrift heeft vergeten of verdrongen - die later in verdraaide en verschoven vorm zich weer aandient - heeft ook de mensheid in zijn oertijd iets dergelijks meegemaakt.
De schrijver komt nu weer met zijn in Totem en Taboe al uiteengezette op W.Robertson Smith geënte verhaal van de oerhorde, waarin de broeders de oervader doodden en een nieuwe orde vestigden waarin nochtans de herinnering aan de vader zijn vage sporen had nagelaten (b.v. als totemdier).
De concrete oervader lijkt vergeten, maar keert heel geleidelijk, zeer langzaam weer uit zijn vergetelheid terug. Eerst wordt de vader na de fase van het matriarchaat weer hoofd van de familie. Het totemdier wordt een van de goden. Dan besluit men dat er slechts een God is die alle macht toekomt.
Freud ziet dit als een triomf van de terugkeer van de toch zo gemiste en verlangde oervader en dit komt dan tot uiting in de overweldigende ervaring van de terugvinding op de Sinai. De onderwerping van het volk aan Zijn macht vergelijkt Freud met de onderwerping van de zonen in de oerhorde aan hun vader. Toch betekende dit ook de terugkeer van de ambivalentie: naast de volledige onderwerping aan de Grote Vader keerde ook het vijandig verlangen terug hem te doden. Dit bracht een verscherpte drang met zich mee zich precies aan de geboden te houden en een slepend schuldbesef, een besef dat de Joden ertoe bracht het hun vaak zo slecht gezinde lot als straf te interpreteren en dusdoende wel het idee van hun uitverkiezing te redden.

schuld en verlossing; het Christendom
Het primordiale schuldgevoel, samenhangend met de oerdoding van de vader van de horde, kwam niet alleen bij de Joden terug maar ook bij andere volken van het Middellandse Zee-gebied uit de antieke oudheid. Hun werd een oplossing van deze schuldsituatie gebracht alweer door een Jood: Paulus.
Paulus bracht - aldus Freud - de erkenning in het bewustzijn: we zijn zo ongelukkig omdat wij God de Vader hebben gedood. Deze erkenning werd echter gekleed in een blijde boodschap: alle schuld is vergeven en vergeten, omdat een mens - een van de zonen, De Zoon - zichzelf als offer heeft gebracht. Enerzijds kwam met deze erkenning een grote kracht vrij die het christendom zo'n enorme push gaf; in plaats van de uitverkiezing kwam de bevrijdende verlossing. Anderzijds kwam deze herinnering aan de vadermoord grote weerstanden tegen en onderging zij grote veranderingen om deze weerstanden te overwinnen. De onzegbare misdaad werd vervangen door de erfzonde.
Erfzonde en verlossing door de offerdood werden de pijlers van het nieuwe geloof. De paradox is dat weliswaar verzoening met de vader-god was bewerkt maar dat de zoon die de verzoening had bewerkstelligd zelf god werd naast de vader en eigenlijk in zijn plaats.

Freud ziet in de erkenning van de moord op God de Vader een positieve ontwikkeling in het bewustzijn van de mensheid, een soort therapeutische vooruitgang van de patiënt mensheid. De Joden hebben a.h.w. deze stap niet meegemaakt. Het verwijt aan de Joden zou in zijn essentie zijn: wij niet-Joden hebben deze moord bekend en wij zijn verlost van de schuld; jullie hebben evenals ons deze moord begaan, maar willen het niet toegeven. Freud ziet hier enige gerechtvaardigdheid in.

Deze, hoe subtiel en voorzichtig ook geformuleerde, stelling, waarmee Freud zijn boekje besluit, vraagt om het nodige commentaar. Dat zal ook volgen.
De essays maken de indruk van een zowel kunstig en subtiel weefsel als ook van een stoutmoedige sprong en een koene speculatie. Soms lijken de redeneringen in de buurt te komen van diepe waarheden, dan weer lijken ze geladen met de gedateerdheid van de spannende dertiger jaren of glijden ze af tegen de complexiteit van het vraagstuk. Vaak werken de redeneringen van Freud bijna hypnotisch op mij als lezer.
In ieder geval ontmoeten we in redeneringen als in deze essays de paradox, dat waar diepe psychische drijfveren worden geanalyseerd, commentaar ook door diepliggende motieven zal worden bewogen.

We zijn benieuwd naar hoe ons eigen commentaar zal luiden en ook naar wat Martin Buber in zijn boek "Mozes" over Mozes en zijn inwerking op het Joodse volk te zeggen heeft.

naar pagina 8

terug naar boven volgende home