Vele moderne en oude bijbelcommentatoren hebben hun commentaren op de Tora geschreven, vaak aan de hand van het hoofdstuk, dat die week in de synagoge wordt gelezen, de 'parasja van de week'; en iedere week worden er weer nieuwe commentaren gepubliceerd. In de Tora heten die weekhoofdstukken 'parasha'; ze staan in de kolom hiernaast genoemd.
Bescheiden voeg ik mij - een beetje als goedwillende amateur - in het grote leger van deze commentatoren.
Steeds zal ik daarbij ernaar streven een eigen interpretatie of een persoonlijke noot toe te voegen. Dit alles vormt een goede aanleiding om de bijbel - speciaal dus de Tora - eindelijk eens goed, met respect voor de traditie, maar toch met nieuwe ogen te lezen. Als je wil, doe mee...

parsha of the week : Tradition is to deliver commentaries on the Tora chapter of the week and a host of ancient and modern scholars have done so. I humbly dare to add my own share. This all to give myself an occasion and create a discipline to regularly close-read the Tora, with respect for tradition as well as with new eyes. If you like join me! The language, alas, is Dutch

Parasjat Sjemot |  Sjemot/Exodus 1:1–6:1  

Vreemdelingen    


De familiekroniek van Genesis gaat in het boek Sjemot/Exodus over in de geschiedenis van een natie in wording. Al snel groeien de nakomelingen van Avraham, Isaac en Jacob, die ontkomend aan de honger en op zoek naar een beter leven zich dankzij de bemiddeling van de tot onderkoning opgeklommen Jozef in Egypte hadden mogen settelen, uit tot een talrijk volk, zo lezen we in de sidra Sjemot (1). De farao, die Joseef niet meer heeft gekend en die verontrust is geraakt door het groeiend aantal immigranten aan de grens van zijn rijk, noemt de aanvankelijk vrije immigranten aan de grens van zijn rijk een ‘ am benee jisrael' , een volk van kinderen van Israel (1:9), maar dan begint de gedwongen bouwarbeid aan steden (en misschien ook pyramiden). Even verderop in deze sidra als de onderdrukking door de Farao genocidale vormen heeft aangenomen met als doen de groei van het volk te stoppen worden de dwangarbeiders ook aangeduid als Hebreeën, ivriem , namelijk bij de episode van de ‘vroedvrouwen van de Hebreeën' Sjifra en Poea, die het bevel van de farao om na de bevalling de jongetjes te doden, trotseerden (1:15). De populaire etymologie van de term Hebreeën legt een link met avar , voorbijgaan, overtrekken (van een rivier). Avraham is op zijn weg naar Kenaän rivieren als de Eufraat overgetrokken en wordt een Ivri , een Hebreeër, ‘eentje van de overkant van de rivier', genoemd (Genesis/Beresjiet 14:13).  De bekende semiticus en commentator Umberto Cassuto († 1951) legt echter een verband met een andere woordstam die ook in Akkadische en Egyptische documenten voorkomt en die de betekenis heeft van vreemdeling of nieuwkomer in een vreemd land die harde arbeid verricht, zeg maar een antieke vorm van gastarbeider.(2)

De Hebreeën als een met harde arbeid onderdrukte minderheid van vreemdelingen ver van hun land van herkomst dat is het onderwerp van de sidra Sjemot. De Tora schrijft over hoe die Hebreeën van het juk van de farao loskomen en worden tot een vrij volk van Israëlieten, maar vraagt in haar voorschriften meermalen nadrukkelijk dit vreemdelingschap nooit te vergeten. Een markant voorbeeld: eenmaal in het beloofde land moesten de eerste opbrengsten van de oogst ( bikoeriem ) aan de Tempel worden aangeboden met de plechtige recitatie van een beknopte samenvatting van het bevrijdingsverhaal waaronder de woorden (Deuteronomium/Devariem 26:5): ‘Mijn vader was een zwervende Arameeër. Hij trok naar Egypte en woonde daar als vreemdeling met een handvol mensen etc.', zinnen die we herkennen als centraal onderdeel van de Hagada, de handleiding van teksten en liederen bij de seidermaaltijd op de eerste twee dagen van Pesach.

Vanaf het ontstaan van het Israëlitische (later Joodse) volk heeft zich in de psyche een diepgaande vertrouwdheid genesteld met het vreemdeling zijn. In Exodus lijkt wel een scenario vastgelegd dat zich talloze malen zou herhalen.
Vele exodussen zijn nog gevolgd, meestal niet vrijwillig. Vele eeuwen Joods vreemdelingschap zijn er nog gevolgd in bijna alle landen van deze wereld! En hoe vaak is het niet voorgekomen, dat net als we denken geen vreemdeling meer te zijn we er verbaal en soms hardhandig weer aan worden herinnerd.
Ergens binnenin hebben we nog voeling met het vreemdeling zijn en het verlangen naar een ooit komende veilige thuiskomst. Als Joden zijn we het prototype voor allen die zijn gedwongen huis en haard te verlaten om elders toevlucht trachten te vinden. Als minderheid in andere landen zijn we gemakkelijk de bliksemafleider geweest voor economische, psychologische en spirituele frustraties. Alertheid op mogelijke ontwikkelingen in die richting is een tweede natuur geworden. Ook in het herwonnen thuisland van de relatief nieuwe staat Israël is die alertheid te midden van een wereld met antizionistische tendensen terecht nog niet verdwenen.

Eigenlijk zijn we als archetypische vreemdelingen exemplarisch voor het existentiële vreemdelingschap van ieder mens. Israël als pilotproject voor de mensheid. Want zijn we deep down niet allemaal, Joden en niet-Joden, hoe verschillend vaak ook, vreemdelingen op deze aardbol. "… want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. ", zegt de Eeuwige (Leviticus/Wajikra 25:23 ) .
Moeten wij, zonder zin vooraf geworpen in het bestaan op aarde, zoals de existentialistische filosofen beweren, ons leven zelf ontwerpen? Wij willen er liever vanuit gaan, dat in ieder leven een zin verborgen, ontdekt en ontplooid wil worden tijdens het aards verblijf, dat ons is gegeven en dat naarmate je ouder wordt maar een korte tijd in beslag lijkt te nemen. Het besef dat we als mens het vreemdelingschap existentieel met alle andere mensen gemeen hebben kan ons helpen elkaar met nieuwe en meer liefdevolle ogen te bezien. Een gezegend en gezond 2021!

Noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Sjemot zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA  , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn   website  

(2) U. Cassuto: Commentary on the Book of Exodus, Magnum Press, Jerusalem. 1951,1967, p 13

RC jan 2021

Parasjat Wajechi Beresjiet/Genesis 47:27 – 50:26

Een leugen om wille van de vrede?

Als Jacob op zijn uitdrukkelijk verzoek met veel eerbetoon is bijgezet in de grot van Machpela, in Kena'an – mede om zijn nakomelingen te herinneren aan hun land van herkomst, zeggen de geleerden – worden de broeders van Jozef opeens bang, dat de machtige heerser hen alsnog zal straffen, nu het oog van zijn vader niet langer op hem rust. Jozef huilde toen hij de boodschap hoorde en besefte hoe bang zijn broeders waren en hoe zij dus niet door hadden, dat ondanks alle geleden misère alles nu goed was. 
Zo staat het in Genesis 50:16 ev (HSV): 16 Daarom zonden zij Jozef deze boodschap: Uw vader heeft vóór zijn sterven geboden: 17 zo moet gij tot Jozef zeggen: och, vergeef toch de overtreding uwer broeders en hun zonde, want zij hebben u kwaad aangedaan. Nu dan, vergeef toch de overtreding der dienaren van de God uws vaders. En Jozef weende, toen men zo tot hem sprak 

Die al dan niet vermeende order van de oude vader om zijn zonen te sparen heeft de nodige vragen opgeroepen. Was Jacob überhaupt wel ingelicht over de wandaden van zijn zonen ten aanzien van Jozef? De vader leefde waarschijnlijk nog steeds in het geloof dat zijn zoon verdwaald was op zijn weg en als slaaf terecht was gekomen in Egypte. Nachmanides (1) zegt, dat de broeders het niet verteld hebben uit angst voor hun vader, en Jozef niet om zijn vader geen verdriet te doen. Want had de oude man het wel geweten, dan had hij hen misschien op zijn sterfbed wel vervloekt in plaats van gezegend of dan hadden zijn zonen wel gesmeekt om zo'n bevel aan Jozef te geven. 

Heeft Jacob inderdaad dit dringende wel gedaan?
Rabbi Sjimon ben Gamliel zegt in een midrasj op Genesis (2): ‘ Groot is vrede, want zelfs de stammen brachten verzinsels te berde om de vrede tussen elkaar en Jozef te bewaren, zoals geschreven staat: “Daarom zonden zij Jozef deze boodschap: Uw vader heeft vóór zijn sterven geboden…”. Want waar staat dat hij heeft geboden? We vinden nergens dat hij aldus heeft geboden'  .   
Een latere midrasj brengt deze R. Sjimon ben Gamliel weer ten tonele (3): ‘Groot is de vrede, omdat de Heilige, Hij zij gezegend zaken in de Tora heeft geschreven, die niet waar zijn, maar daar staan om wille van de vrede. Het zijn de volgende: ‘ Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader gestorven was, zeiden zij: Als Jozef zich nu maar niet op ons gaat wreken en ons ten volle al het kwaad vergeldt, dat wij hem hebben aangedaan ' Wat deden ze? Ze gingen naar Bilha en spraken tot haar, ‘Ga naar Jozef en zeg tegen hem ‘Voordat hij stierf gaf je vader een bevel, dat inhield: dit moet jullie zeggen tegen Jozef, “Alstublieft, vergeef toch de overtreding van je broers”. Maar niets daarvan heeft Jacob bevolen; Het waren hun eigen woorden. Etc.'
Ze hebben het dus verzonnen om als het ware vaderlijke autoriteit te verlenen aan hun smeekbede niet alsnog gestraft te worden. 

Is een leugen om bestwil af en toe geoorloofd om de vrede te bewaren?
De oude Talmoedgeleerden twijfelden (4), zoals R. Ilea die verklaarde in de naam van R. Eleazar, zoon van R. Sjimon: men mag een verklaring wijzigen in het belang van de vrede; en hij verwijst naar de onderhavige passage, ‘ Uw vader heeft vóór zijn sterven geboden, etc'. Rabbi Nathan wijst daarop op een onmiskenbare autoriteit die het verhullen van de waarheid bekrachtigt en die het verzinnen van een beetje misleiding ten behoeve van een groot belang zelf beoefent: namelijk niemand minder dan de Eeuwige zelf; kijk maar naar 1 Samuel 16:1 ev (NBG): ‘ De Eeuwige zeide tot Samuël: Ik zend u naar de Betlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht. 2 Maar Samuël zeide: Hoe zou ik kunnen gaan? Als Saul het hoort, zal hij mij doden. De Eeuwige zeide: Gij zult een jonge koe meenemen en zeggen: ik ben gekomen om de Eeuwige een slachtoffer te brengen. 3 Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik u zal aanwijzen'.  
Schiet Samuel te kort in zijn geloof in de bescherming van zijn God? Neemt de Eeuwige het ook niet zo nauw met de waarheid en suggereert hij aan zijn profeet zelfs een list of een smoesje om diens eigenlijke missie – om David tot volgende koning te zalven - te verhullen?
Diverse rabbijnse autoriteiten worstelen met de rol van de Eeuwige in deze teksten. Nechama Leibowitz (5) citeert in haar behandeling van dit vers met instemming de mening van de vroegmiddeleeuwse Bachya Ibn Pakuda die over deze passage zegt, dat de Eeuwige de voorzichtigheid van Samuel juist waardeert: ‘Hij die zijn eigen leven neemt verzaakt aan de dienst van de Eeuwige en loopt over naar de vijand. Daarom zegt Samuel: Hoe zou ik kunnen gaan? Als Saul het hoort, zal hij mij doden. Dit wordt niet gezien als het betoon van een gebrek aan geloof. Het antwoord van de Eeuwige toonde aan, dat zijn (Samuels) voorzichtigheid te prijzen was door hem te bevelen: neem een jonge koe.'
Waarmee aangegeven wil zijn, dat soms de waarheid moet wijken voor een groter belang als vrede of levensbehoud. Het gedrag van Jozefs broers kan als gerechtvaardigd gezien worden op grond van het principe, dat soms de waarheid ondergeschikt moet worden gemaakt voor een groter belang, in dit geval hun leven, dat in hun ervaring in de waagschaal stond.
 
We leven in een periode waarin desinformatie en fake news woekert in een mate die chaos, polarisatie en destabilisatie gevaarlijk bevordert. Maar in het algemeen wordt dit ook expliciet door hen die fakenews verspreiden en desinformatie de wereld insturen beoogd. De vraag die het leugentje van Jozef broers met zich meebrengt is: is fakenews ook als juist daarmee polarisatie of zelfs oorlog wordt voorkomen en de vrede -persoonlijke vrede of vrede tussen groepen en naties – wordt gediend daarentegen wel geoorloofd? De rabbijnse commentaren neigen ertoe dat dit geoorloofd is en dat de morele schade van de leugen niet opweegt tegen het kostbare goed van de vrede.

Ik kan mij een chassidische anekdote herinneren van een Oost-Europese rebbe, die bekend stond om zijn compassie. In zijn kille (gemeente) was een man stervend, die op zijn doodsbed vertwijfeld worstelde in wanhoop, dat hij geen plek zou krijgen in de komende wereld, de olam haba . Hij kon zich niet aan de dood overgeven. De Rebbe ging naar de man en zei hij dat hij zijn eigen plek in de komende wereld aan de stervende afstond en hij liet dit geschenk vastleggen in een document, dat hij samen met getuigende omstanders tekende en aan de arme man gaf, die daarop rustig heenging. Leugen om bestwil? (6)

Noten

(1) in: Nechama Leibowitz, Studies in Bereshit, WZO, p.563 ev, waaraan ook een en ander is ontleend in mijn commentaar
(2) Midrasjverzameling op Genesis uit plm 200-300 gewone jaartelling Bereshit Rabba 100,9

(3) Midrasjverzameling uit plm 700 gj Tanchuma Tzav 7
(4) in Talmoed Jevamot 65b
(5) Nechama Leibowitz, op cit
(6) Zie ook bv de anekdote rond vredebrenger Aharon in midrasjverzameling Avot de Rabbi Nathan 14b, 25a (geciteerd uit Marcus v Loopik ) ‘En evenzo, wanneer twee mensen met elkaar twistten, dan ging Aharon bij één van hen zitten en sprak tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt; terwijl hij zich op de borst [let. het hart] slaat en zijn kleren scheurt, zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld!''' Hij bleef dan bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (naijver) uit zijn hart had verdreven. Dan ging Aharon bij de ander zitten en sprak (ook) tot hem: 'Mijn zoon, let op wat jouw kameraad zegt;  terwijl hij zich op de borst slaat en zijn kleren scheurt, zegt hij: "Wee mij, hoe kan ik mijn ogen opheffen en mijn kameraad aanzien? Ik schaam mij voor hem, want ik heb verachtelijk tegenover hem gehandeld."' Hij bleef (ook) bij hem zitten totdat hij de vijandigheid (ook) uit zijn hart verdreven had. Wanneer zij elkaar (vervolgens) troffen, omarmden ze elkaar en kusten elkaar. Daarom is er gezegd:  'En zij huilden om Aharon dertig dagen (lang), het gehele huis Israëls'  (Num. 20:20). 
Maar van Mosjè   die hen met harde bewoordingen terechtwees, is gezegd: 'En de  zonen  Israëls weenden om Mosjè' (Deut. 34:8)'

RC 2018

Haftara bij de parasja Wajechi

1 Koningen 1-12

In de parasja Wajechi  (Beresjiet/Genesis 47:28-50:26) wordt beschreven hoe aartsvader Jacob op zijn sterfbed zijn elf zonen toespreekt in een vorm die soms het karakter van zegening heeft en dan weer meer op een orakel lijkt. (1) De haftara bij deze parasja is uit het eerste boek Koningen en beschrijft hoe een ander icoon uit Tanach, koning David, op zijn sterfbed zijn zoon en opvolger Salomo (Sjelomo) toesprak. De vader moedigde hem aan op om sterk en een man te zijn en in Gods wegen te wandelen. Maar dat was niet alles.

Er was nog wat ‘unfinished business' in 's konings leven. De hoogbejaarde David, keek terug op een veelbewogen leven met hoogtepunten maar ook diepe dalen. Oorlogen had hij met succes gevoerd en opstanden had hij overleefd. Hij was geen heilige geweest, maar had zijn best gedaan rechtvaardig en lankmoedig te zijn. Op kardinale momenten was hij bereid geweest fouten toe te geven en boete te doen. Weliswaar was hij nu verzadigd van dagen, rijkdom en ? eer zoals Kronieken (1:28,28) het uitdrukt, maar een aantal zaken stonden zijn gemoedsrust in de weg, zaken die te maken hadden met de grootste crisis in zijn koningschap rond de opstand van zijn geliefde zoon Absalom. Gedachten aan een aantal personen die daar een rol in hadden gespeeld maakten, dat hij niet in vrede kon gaan. In verband daarmee lag er nog een taak voor Salomo weggelegd.

In de eerste plaats was daar Joab (Joav), de trouwe legeraanvoerder van David sinds zijn jonge jaren. Joab had een aantal keren op eigen houtje bloed doen vloeien. Abner (Avner), de generaal van Davids voorganger, mentor en later vervolger koning Saul was destijds naar David overgelopen en door de laatste als zijn legeraanvoerder in genade aangenomen. Dat was niet naar de zin van Joab, die hem verraderlijk neerstak. De ontstelde koning reageerde toen aldus met een welbespraakte vervloeking (Sam 2:3,29); ‘Laat de ? bloedschuld op het hoofd van ? Joab ? blijven en op heel zijn ? familie, en laat er in het ? huis ? van ? Joab ? nooit iemand ontbreken die een ? vloeiing ? heeft, melaats is, die op een stok leunt, door het ? zwaard ? valt of gebrek aan brood heeft.' Maar Joab bleef wel als generaal gehandhaafd, zelfs ook nadat hij later nog een militaire concurrent uit de weg had geruimd, Amasa, die tijdens de opstand van Davids zoon Absalom diens generaal was geweest, maar door de koning weer in genade was aangenomen, ook weer tot ongenoegen van Joab.
Wat in de passages van deze haftara niet is vermeld is, dat Joab de opstandige Absalom toen die aan het eind van de door hem verloren slag hulpeloos met hoofd en haar in de takken van een boom bungelde hem met pijlen doorboorde en hem door zijn lijfwacht liet afmaken, ondanks dat David gesmeekt had zijn lievelingszoon te sparen. De wanhoop van de vader klinkt nog door alle eeuwen heen als we lezen hoe hij bij het doodsbericht van zijn zoon roept (2 Sam 18:33) ‘Mijn zoon Absalom, mijn zoon, mijn zoon Absalom! Och, was ík maar in jouw plaats gestorven, Absalom, mijn zoon, mijn zoon!' Ik kan mijn niet indenken dat David hier niet ook aan heeft gedacht.
Dat Joab zijn positie steeds heeft kunnen blijven houden heeft hij waarschijnlijk te danken aan zijn onverbiddelijke loyaliteit aan de koning en zijn aan zijn militaire gaven. Maar nu geeft de koning een hint aan Salomo om Joab alsnog de prijs voor zijn eigenmachtig optreden te laten betalen, door ‘zijn grijze haar niet in ? vrede ? in het ? graf ? (te laten) neerdalen'.

Toen David op de vlucht was voor Absalom, die zich tijdens zijn opstand even koning mocht wanen in Jeruzalem, bivakkeerde hij met zijn manschappen in het stadje Machana'iem ten oosten van de Jordaan. Daar werd het leger royaal gesteund door de familie Barzillaï met (2 Sam 17:28): bedden, schalen, ? aardewerk, tarwe, gerst, ? meel, geroosterd koren, bonen, linzen – ook geroosterd – honing, boter, kleinvee en kazen van koeienmelk'. Dat heeft David nooit vergeten. Barzillaï zelf sloeg als hoogbejaarde de beloning af. Maar zijn zonen reisden met de koning mee terug naar Jeruzalem en werden daar door hem levenslang onderhouden. David draagt nu op zijn sterfbed aan Salomo op goed voor Barzillaï's nakomelingen te blijven zorgen.

Toen David op de vlucht voor zijn opstandige zoon Absalom was naar Machana'iem werd hij onderweg uitgescholden door Simeï, de zoon van Gera, een aanhanger van Davids voorganger koning Saul. Al vloekend en stenen gooiend begeleidde hij een tijd lang het voortvluchtige gezelschap. (2 Sam 15:16). Op de terugweg naar Jeruzalem na de overwinning op Absalom en zijn leger kwam Simeï de triomferende koning tegemoet en smeekte David om hem zijn vervloekingen en verwensingen van destijds te vergeven. David heeft toen gezworen hem niet te doden ondanks de aansporing van zijn generaals om dit wel te doen en hij liet hem vrijuit gaan, vermoedelijk ook om de vele aanhangers van koning Saul niet van zich te vervreemden. Vergeten heeft David dit voorval niet. Salomo is niet aan de eed om Simeï niet te doden gebonden, heeft David bedacht, dus draagt hij zijn zoon op Simeï alsnog te laten boeten.

Salomo bracht de verzoeken van zijn vader ten uitvoer en wie wil weten hoe dat in zijn werk ging leze de rest van dit tweede hoofdstuk van het boek 1 Koningen.

Noot
( 1) Verschillende commentaren op Wajechi – met name op de ‘orakels' van Jacob - zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .

Parashat Wajigasj  Beresjiet/Genesis 44:18 – 47:27

De paradox van de twee lagen

Als Joseef na de emotionele pletrede van Juda de overtuiging heeft gekregen, dat zijn broeders werkelijk ten goede zijn veranderd, kan hij zich bekend maken als de broer, die zij ooit verkocht hebben aan de karavaan van de Midjanieten. De broeders zijn eerst verbijsterd en bang, maar de onderkoning Joseef stapt als het ware van zijn troon af en laat de geschrokken schare dichtbij hem komen. Hij bezweert hen niet bang of boos te zijn. Niet met zoveel woorden vergeeft hij de mannen hun schuld – maak jezelf niet langer verwijten, zegt hij – en hij plaatst de hele keten van gebeurtenissen, die hebben geleid tot de hoge en machtige positie die hij nu heeft in een ander perspectief, dat van de Goddelijke voorzienigheid:  
Beresjiet Genesis 45: 7 (NBV) ‘God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen; zo wilde hij veel levens redden'. 

Die Goddelijke voorzienigheid is in de laatste eeuwen van verlichtingsdenken en moderniteit nogal in discussie gekomen, zo niet door de meeste moderne denkers als idee verlaten.  
In de 18e eeuw deden de vaak nog christelijk georiënteerde filosofen een poging om het beeld van een God die een goede wereld heeft geschapen en een voortreffelijk plan heeft uitgestippeld te verenigen met enerzijds de onloochenbare feiten van de natuurrampen en het morele kwaad en anderzijds met de steeds verfijndere concrete wetenschappelijke feiten van een wereld die voor de verklaring van de verschijnselen geen God nodig heeft. In veel van hun redeneringen werd het kwaad gezien als een door God ingestelde onvermijdelijke omweg naar de uiteindelijke goede eindbestemming. (1)
Later werden door moderne filosofen en wetenschappers deze soort pogingen geheel gestaakt en gingen vele (existentialistische) denkers de menselijke positie zien als eenzaam in de kosmos en opgezadeld met de uitdaging het beste ervan te maken. Hij moet zijn eigen levensontwerp maken, enige vooraf gegeven zin is in de schepping niet ingebouwd. Moedig en opstandig bepaalt hij zijn eigen lot.   Sterk wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en de vrijheid om vorm te geven aan dat leven, dat in grote mate maakbaar is.

In die sfeer kan Joseef gezien worden als een schoolvoorbeeld van iemand die er het beste van heeft gemaakt. Hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn lot. Hij had een helder verstand, een prima intuïtie, een vermogen om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen. Die gaven heeft hij uitstekend gebruikt. De misdaad die zijn broers aan hem gepleegd hadden heeft hem uitgedaagd zijn talenten tot het uiterste uit te buiten. De hele reeks gebeurtenissen rond Joseef kunnen prima geduid worden als bepaald door de acties van een man, die verantwoordelijkheid neemt, zelfvertrouwen heeft en vastbesloten is. Zò is hij opgeklommen uit het dal naar de top, misschien een beetje geholpen door gelukkig toeval.   Waar is er die superviserende Voorzienigheid voor nodig?  

En bovendien: een Goddelijke voorzienigheid, die misdaden nodig heeft om zijn voorziene doelen te bereiken, is die wel te verdedigen? Het is opvallend hoe vaak de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, dwalingen, vooruit: zeggen we ‘zonden', de geschiedenis juist essentieel vooruit hebben helpen duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis van de mensen; de jaloersheid van zijn broers brengen Joseef - en uiteindelijk de Israëlieten – in Egypte; de zonde van Juda met Tamar brengt het nageslacht voort dat zal leiden tot koning David en diens zonde met Batsjeva en de moord op haar man brengen de grootste koning van Israel voort, Sjlomo ha-melech, koning Salomo.   ‘Overtredingen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israel; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn uitverkoren volk te bevorderen'. (2)

Het blijft een lastige kwestie. Hoe het ook zij, Joseef zelf had de ervaring, dat hij instrument was van een Goddelijke hand. Had hij dat verkeerd? Hoe kunnen we dat in ons hedendaags denken rijmen?
Mijn indruk is, dat in het beste van het Joods gedachtegoed de paradox geduld kan worden, dat er als het ware twee bestaanswijzen naast elkaar kunnen bestaan, twee lagen van bewustzijn, waarin de wereld en het menselijk bestaan gepercipieerd en onderzocht kan worden.  (3)

De eerste laag is de laag van het contingente en concrete gebeuren in de wereld, waarin de mens tot op grote hoogte de vrije wil ervaart om binnen gegeven voorwaarden beslissingen te nemen en zijn leven en omgeving vorm te geven. Het is goed te doen om in deze laag te leven zonder idee van voorzienigheid; er is geen vooraf ingebouwde voorzienigheid of zin.   De wetenschap is de meest rationele uitbouw van deze bestaanswijze.
De met hoe dan ook met enige reflectie (misschien mogen we zeggen met religiositeit in de meest ruime zin) behepte mens is daar toch niet tevreden mee. Hij vermoedt een tweede laag, een hogere of diepere laag, die zich stelt boven (of onder) alle contingente fenomenen en menselijke onderscheidingen zoals bijv. goed en kwaad, een laag waarin iets gewaar of vermoed kan worden omtrent onder- of bovenliggende richting, sturing, bestemming.   Wat je als mens kan doen is je daarvoor trachten open te stellen en proberen te zien of te luisteren naar wat de weg is die hem wordt aangeboden vanuit een volstrekt andere dan de vertrouwde dimensies.

In die termen is de kwaliteit van Joseef geweest om in de nood van het moment open te staan voor die diepere/hogere laag en voor de tekenen, die de noodzakelijke richting aangaven; wie weet geeft een dergelijke openstelling voor die andere dimensie (God zo je wilt, maar je mag het ook ongenoemd laten) de gelegenheid zich te openbaren met de noodzakelijke weg die te gaan is. Dat inzicht over hoe dat bij hem het geval was moet bij Joseef ten volle ingedaald zijn, toen hij zijn broeders na ruim twintig jaar weer voor zich zag. 

Haftara bij de parasja Wajigasj

Ezechiel 37:15–28

Ezechiël (Hebreeuws Jechezkel ) is de derde van de drie ‘grote' profeten naast Jesaja en Jeremia. Als jonge man werd de priesterzoon als balling weggevoerd uit Jeruzalem naar de ‘rivers of Babylon'. Daar profeteerde hij door de geest bevangen doem en retributie voor Jeruzalem, Israël en de omringende landen in het toenmalig Midden-Oosten. In het derde deel van het boek breken echter vergezichten door over de opstanding en het herstel van Israël in een verre toekomst van messiaanse allure. Ezechiëls profetieën kwamen tot hem in de vorm van een reeks wonderlijke visoenen die later grote invloed zouden hebben op meer mystieke richtingen in het Jodendom.

De haftara bij de parasja Wajigasj (Beresjiet/Genesis 44:18 - 47:27) (1) komt uit dat derde deel. Ezechiel voorziet, dat ooit de twaalf stammen van Israël weer herenigd zullen worden. We brengen in herinnering dat na de regering van koning Salomo de Israëlieten werden verdeeld in twee koninkrijken; het merendeel, tien stammen, vormden het noordelijke rijk Israel onder koning Jerobeam ( Jeravam ) en een zuidelijk deel, het koninkrijk Juda (waartoe ook de stam Benjamin hoorde) onder koning Rehabeam ( Rechavam ) uit de davidische dynastie.(2) In de 8 ste eeuw BCE waren de tien stammen die het noordelijke rijk Israël hadden gevormd, door de Assyriërs gedeporteerd naar verre streken, waar ze opgingen in de volken aldaar. De stammen Juda en Benjamin van het zuidelijke koninkrijk Juda hadden leefden nu in ballingschap in Babylonië, waar ze niet opgingen in de Babylonische bevolking maar bij elkaar bleven.
Bevangen door de geest krijgt Ezechiël van de Eeuwige de opdracht om door middel van een rituele handeling deze droom van toekomstige eenheid van alle stammen te illustreren. Hij moet twee stukken hout in de hand nemen. Het ene stuk hout symboliseert (de stam van) Juda (en Benjamin), het andere stuk hout symboliseert de andere tien stammen van het noordelijke rijk Israël. In de tekst wordt het noordelijke rijk aangeduid met Jozef, omdat de koningen van het noordelijke rijk Israël kwamen uit de stam van Efraïm, de zoon van Jozef. Ezechiël moet dan in aanwezigheid van zijn medeballingen de twee stukken hout in de hand nemen en ze als het ware tot één stuk hout maken. Hij moet dan uitleggen, dat de Eeuwige (37:21 ev)

het stuk hout van ? Jozef ? (…) bij het stuk hout van Juda voegen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden. (…) Zo zegt de Eeuwige: Zie, Ik ga de Israëlieten nemen uit de heidenvolken waarheen zij gegaan zijn. Ik zal hen van rondom bijeenbrengen en hen naar hun land brengen. Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen van Israël. Zij zullen allen één ? Koning ? als ? koning ? hebben. Zij zullen niet langer als twee volken zijn, en niet langer nog in twee koninkrijken verdeeld zijn .

Er zal weer één koning zijn, uit de dynastie van David en

Ik (de Eeuwige) zal met hen (de Israëlieten) een ? verbond ? van ? vrede ? sluiten. Het zal een eeuwig ? verbond ? met hen zijn.

Nu komt de link met de haftara in zicht. Ezechiëls droom van vereniging van het volk van Juda met het volk van Jozef (dus de tien verloren stammen) weerspiegelt de vereniging van de broeders met hun verloren gewaande broer Jozef, het thema van de parasja Wajigasj. De hoofdpersonen daar zijn Jozef, die onderkoning van Egypte is geworden en Juda, die het leiderschap over zijn broeders heeft genomen in het proces van verzoening, wanneer hij het opneemt voor zijn broertje Benjamin en zijn oude vader Jacob.

De geschiedenis heeft later een heel gedeeltelijke, grillige en schoksgewijze realisatie van Ezechiëls visioen te zien gegeven. Er is inderdaad een tweede tempel gekomen en er is zelfs een kleine tweehonderd jaar een koninkrijk Israël onder de dynastie der Makkabeeën geweest. Daarna kwamen de Romeinse overheersing en vervolgens een millennia lange ballingschap (galoet), die sinds kort na de ongeëvenaarde catastrofe van de sjoa enigszins ingelost lijkt met de democratische staat Israël; daar zijn we blij en verheugd over. Maar een ‘verbond van vrede' lijkt daar bepaald nog niet aangebroken. Wel heeft ontegenzeggelijk het Jodendom als volk, religie en gedachtegoed de eeuwen getrotseerd en een onuitwisbaar stempel gedrukt op het denken en de ethiek van de (westerse) mensheid.

De tien stammen zijn ondanks Ezechiels bezwerende handeling met de twee stukken hout niet teruggekeerd en zullen dat waarschijnlijk nooit meer doen; ze zijn 2800 jaar geleden in andere volken opgegaan.(3)

Toch mogen we misschien deze boodschap destilleren of her-vertalen uit Ezechiëls metaforen: de tien verloren stammen zijn opgegaan in niet-Joodse groepen en staan nu symbool voor alle andere volken, Juda staat voor het Jodendom. Zo mogen ook in een messiaanse toekomst de Joden en alle andere volkeren verenigd worden in een verbond van vrede ( briet sjalom ), dat wil zeggen: mogen zij ooit in vrede met en naast elkaar samenleven .

Noten
(1) Verschillende commentaren op Wajigasj zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) Opmerkelijk is dat de splitsing in twee rijken zijn oorsprong vond in een belastingconflict. Het volk vroeg om verlichting van de zware lasten die koning Salomo had opgelegd. De jonge koning Rehabeam sloeg het advies van zijn raad van oudsten om naar het volk te luisteren in de wind en volgde de raad van de zijn gevolg van fanatieke jonge mannen, die juist op extra verzwaring aandrongen: ‘1 Koningen 12 11 Welnu, mijn vader heeft een zwaar ? juk ? op u geladen, maar ik zal aan uw ? juk ?  nog meer toevoegen. Mijn vader heeft u met gesels gehoorzaamheid bijgebracht, maar ík zal u met schorpioenen gehoorzaamheid bijbrengen' .
Aldus sprak Rehabeam en tien stammen van de Israëlieten stelden toen de ex-opstandeling Jerobeam als koning aan. Alleen Juda en Benjamin bleven Rehabeam trouw. Een in overmoed genomen onverstandig besluit inzake een belastingconflict maakte, dat alleen de stammen Juda en Benjamin de voorouders van de latere Joden zouden worden!
(3) Ook de visionair Johannes uit het nieuwe testament zag in zijn Openbaringen de twaalf stammen in de eindtijd herenigd: zie hfst 7. In de talmoedische discussie wie er in de komende wereld zal komen sluit Rabbi Akiva uit, dat de tien stammen ooit zullen terugkeren ( Talmoed sanhedrin 110b ). Wie op internet ‘ten lost tribes of Israel' intypt komt een bonte verzameling groepen tegen die op een of andere manier zich beroepen

RC 2020
.

Parasjat Mikeets   Beresjiet/Genesis 41-44:18  
ommekeer  

De tien broeders van Joseef trekken naar Egypte om koren te kopen. Ze verschijnen voor de onderkoning S a fenat-Pan e ach. De broers herkennen in de oudere majestueuze gezagsdrager hun ooit door hen als slaaf verkochte broer niet, maar andersom herkent Joseef hen wel. Hij is van slaaf is opgeklommen is tot heerser over Egypte en de voorraadschuren, die dankzij zijn vooruitziende blik zijn gevuld zijn in de nu aangebroken jaren van hongersnood geopend om koren te distribueren aan de hongerende bevolking. Joseef is geschokt en weet niet zeker hoe te reageren op de mannen die voor hem staan. Zal hij de gelegenheid gebruiken om te vergelden wat ze hem hebben aangedaan of is er een mogelijkheid tot verzoening en kan hij zich aan hen bekend maken? Hij besluit ze duchtig aan de tand te voelen. 

Van sommige kanten wordt aan Joseef wel sadistisch gedrag tegenover zijn broers verweten. Hij onderwerpt hen aan allerlei beproevingen (zoals valse beschuldigingen) en maakt daarmee ook zijn oude vader Ja'akov tot het uiterste ongerust. Vele joodse commentatoren leggen liever de nadruk op het uiterst subtiele spel, dat de onderkoning van Egypte speelt om te testen of zijn plotseling uit Kena'an opgedoken broers van binnenuit zijn veranderd. Alleen dan kan hij zich veilig en gelijkwaardig aan zijn zozeer gemiste familie toevertrouwen. 

Daarom heeft Joseef een lastig parcours uitgezet voor zijn broers, waarlangs zij geleidelijk tot besef van schuld zouden kunnen komen en tot ommekeer. Immers pas dan kan hij kiezen voor het verlangen naar zijn familie, zich bekendmaken en komen verzoening. De motivatie voor het complexe gedrag van Joseef is de liefde voor zijn familie, die ondanks alles levend is gebleven. Het blijkt uit de vele tranen, die hij tijdens de confrontatie met zijn familie vergiet.
In Genesis wordt niet veel gehuild, in totaal zeven keer. Hagar huilt in de woestijn, verlaten en alleen met haar Jisjmaël. (Beresjiet/Genesis. 21:16). Esav barstte in tranen uit, tranen van woede en onmacht, toen hij van zijn vader hoorde dat de zegen al was vergeven aan Ja'akov ( Beresjiet/Genesis 27   :38). Ja'akov en Esav lieten hun tranen de vrije loop, toen ze elkaar na lange tijd weer ontmoetten (Ber/Gen:33: 4). Wel vier keer worden tranen door Joseef vergoten;.

Een bepalend moment is als de broers tijdens de driedagenlange opsluiting in de gevangenis voor de eerste keer hun schuldgevoelens over de meer dan twintig jaar geleden verkochte broer Joseef met elkaar bespreken (42: 24). Joseef luistert ze af en huilt. Zouden de mannen dan toch ten goede zijn veranderd moet hij zich hebben afgevraagd?
De tweede keer huilt Joseef als de broers de tweede keer bij hem komen en hij zijn geliefde Benjamin bij hen ziet (43,30). De derde keer als hij zich aan zijn broers bekend maakt (45,2) en de vierde keer als hij ten slotte zijn oude vader weer ontmoet (46,29). 
(Gelachen wordt er in de Tora niet veel. Het merendeel van het gelach wordt gedaan in de scenes rond Avraham, Sara, Jitschak en Jisjmaël. En dan is het vooral uit ongeloof of uit spot. Echt gelachen uit vreugde is alleen te vinden in Beresjiet 21:6 toen eindelijk de al zo lang beloofde zoon werd geboren: “‘God maakt dat ik kan lachen,' zei Sara, ‘en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen'”, en zo heet de nieuwgeborene dan ook:Jitschak, ‘hij zal lachen'of ‘hij lachte'). 

Als de broers na de tweede komst bij de onderkoning op weg naar huis weer worden gesnapt op de door Joseef bij wijze van ultieme test geënsceneerde diefstal van een bokaal, nota bene bij de jongste broer en lievelingszoon van Ja'akov, Benjamin, begrijpen de in het nauw gebrachte broers, dat het hier een beproeving betreft in verband met een grote schuld die ze op zich hebben geladen.
Ter verantwoording geroepen roept Jehoeda (Ber/Gen.44:15): 
‘Wat kunnen wij u zeggen, mijn heer? 
Welke woorden kunnen wij spreken? 
Hoe kunnen we ons rechtvaardigen?'  
Een mooie midrasj brengt deze drie zinnen van Jehoeda in verband met nu gevoelde schuld over vroeger begane wandaden en hun verlangen schoon schip maken. 
‘Wat kunnen wij u zeggen, mijn heer?' Slaat dan op de escapade van Jehoeda met Tamar (beschreven in de vorige parasja Wajesjev, Ber/Gen. 38) 
‘Welke woorden kunnen wij spreken?' Slaat op de incest van Re'oeven met Bilha, de bijvrouw van zijn vader (Ber/Gen. 35: 22). 
‘Hoe kunnen we ons rechtvaardigen?' verwijst naar de slachting gepleegd door Sjimon en Levi op de mannen van Sjechem en de plundering van de stad door de gezamenlijke broers (Ber/Gen. 34). 

De rabbijnen stellen vast, dat het ultieme bewijs van werkelijke ommekeer (t esjoeva ) wordt geleverd als de berouwvolle overtreder later na het belijden van zijn misstap en de uiting van zijn goede voornemens voor de toekomst in een identieke situatie belandt en dan de overtreding níet begaat. 
Joseef heeft nu zo'n identieke situatie gecreëerd, door – nadat de ‘gestolen bokaal' bij Benjamin was teruggevonden - te eisen, dat de broers bij hun terugkeer naar Kena'an de jongste broer Benjamin als slaaf in Egypte zouden achterlaten. Stel, dat Ja'akovs zonen hiermee zouden instemmen, dan zouden ze nog een keer een halfbroer – en nog wel een volle broer van Joseef, zijn lievelingsbroer – die nota bene ook nog een zoon van Rache was l in de steek laten. 
Maar… dat deden ze niet. In de volgende parasha Wajigasj werpt Jehoeda zich in een ontroerende pleitrede op om Benjamins plaats als slaaf in te nemen. Op dat moment kan Joseef zich als de verloren gewaande broer openbaren. Dan kan bewaarheid worden het beeld van psalm 133: Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen! 

noot
(1) vermeld door Nechama Leibowitz in haar commentaar op Mikeets, waaruit ik ook verder heb geput, Studies in Genesis, WZO

RC 2018

Over de haftara 

Het is de tijd van Chanoeka en in de Haftara : Zecharjah 3:4-7 is het thema van Chanoeka  zeer sterk aanwezig in het visioen van de gouden zevenarmige Menora. De afbeelding van dit visoen is een meditatie object geworden in de joodse spirituele praktijk, een zg "Shiviti". De zevenarmige gouden Menora wordt omgeven door twee olijfbomen, die de hogepriester Jehosjoea en de politieke leider Zerubavel representeren. Deze twee waren betrokken bij de restauratie van de tempel in 516 BCE na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De olijfbomen voorzien de Menora van een voortgaande stroom van olie. De beschrijving van de Menora uit Zacharia wordt gelezen in de Haftara van de eerste sjabbat van het Chanoekafeest en besluit met een messiaans visioen van vrede, "Niet door macht, niet door kracht maar door mijn Geest"(Zech 3:4.). Chanoeka sameach!

Parasjat Wajechi       Beresjiet/ Genesis 47:28-50:26
Woede   

In deze laatste parasja van Beresjiet/Genesis ligt Jaäkov op zijn sterfbed. Hij roept zijn zonen bij elkaar om hen te vertellen, wat in ‘ latere dagen zal gebeuren' . Meer dan voorspellingen lijken het karakterschetsen, die de door het leven getekende oude vader van zijn weerbarstige zonen geeft in een stroom van in koortsdroom voortijlende poëtische beelden.   H ij houdt de zonen als het ware een spiegel voor, een confrontatie in soms lovende, soms snijdende bewoordingen. Met name Sjimon en Levi krijgen het flink voor hun kiezen.
(HSV 49:5-7)     Sjimon en Levi zijn broers,  
hun wapens zijn werktuigen van geweld.  
Laat mijn ziel niet in hun geheim overleg komen,  
en mijn eer niet aan hun bijeenkomst deelnemen; 
want in hun woede hebben zij mannen doodgeslagen;  
en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden. 
Vervloekt zij hun woede, want die is hevig, 
en hun verbolgenheid, want die is hard.  
Ik zal hen verdelen over Jaäkov 
en hen verspreiden in Israël     .   

Uit deze krachtige statements blijkt, hoe Jaäkov op zijn oude dag nog allerminst is vergeten, hoe destijds onder leiding van Sjimon en Levi de inwoners van Sjechem (Sichem) zijn misleid en afgeslacht. (Beresjiet/Genesis 34) Niet alleen hebben zij daardoor het leven van hun familie in de waagschaal gesteld en blootgesteld aan de wraak van de omwonende volken, zij hebben daardoor ook de reputatie van de Eeuwige beschadigd. Ook al is hun zuster Dina door de prins van Siechem verkracht geweest – dit riep om wraak, zo verdedigden de broeders zich tegenover hun vader - , dit kan deze meedogenloze gewelddaden niet rechtvaardigen. Op zijn sterfbed vervloekt de oude vader dit nietsontziende fanatisme; ‘ hij zal hen (dwz de stammen van Sjimon en Levi) verdelen over Jaäkov (d.i. de andere stammen) en hen verstrooien in Israël' .

Inderdaad schijnt in de loop van geschiedenis van de twaalf stammen in het land Kenaän de stam van Sjimon betrekkelijk gauw verdwenen te zijn, opgegaan in de stam van Juda.
De middeleeuwse meester Rabbi David Kimchi (Radak) brengt dit in zijn commentaar op deze passage in verband met de 24.000 mannelijke slachtoffers die het gevolg waren van de verboden seksuele gemeenschap van de Sjimonitische prins Zimri met de Midjanitische prinses (1). De weduwen uit de stam van Sjimon werden verdeeld over de andere stammen, waar zij bedelend rondgingen, zo vermeldt Radak . Een andere lezing - vermeld door Rasji ad loc - vermeldt dat de Sjimonieten arme schrijvers werden, die de voor hun brood het hele land moesten rondreizen. Hoe het ook zij, wat we hier gedemonstreerd zien is hoe van fanatisme en extremisme over lange perioden hun negatieve doorwerking hebben,
De afstammelingen van Levi, de Levieten, kwamen er beter af. Dat zij zulke vrome dienaren van de heilige ark en de tempel zouden worden is uit Jaäkovs woorden niet af te leiden.   Maar ook hun lot was toch ook niet te benijden, zegt Rasji; weliswaar hadden ze recht op tienden van de oogst,maar daarvoor moesten ook zij het hele land rondreizen, van dorsvloer tot dorsvloer. Zo werden ook zij verstrooid.

Een meer morele draai aan deze voorspelling van Jaäkov geeft de laatmiddeleeuwse Isaac ben Arama (2): De fanatieke woede van de twee broers is zeker te laken, maar in gedoseerde hoeveelheid stimuleert de eigenschap van woede ( af ) de mensen om hen uit apathie te wekken en te brengen tot noodzakelijke actie. Daarom had het zin om de passies van Sjimon en Levi te als het ware te ‘verdunnen' door deze stammen te verspreiden over heel het volk van Israel. We naderen hier de inzichten van de Mussar om in alle karaktereigenschappen de extremen te vermijden en het uitgebalanceerde midden te zoeken.

noten

(1) Bemidbar/Numeri 25:4 ev. Zie ook Talmoed Sanhedrin 82a en b en mijn commentaar op de parasja Pinchas
(2) in zijn Akedat Jitschak, gate 33, waarin hij refereert aan de Ethica van Aristoteles, die op vele middeleeuwse rabbijnen – ook Maimonides – veel invloed had

Het sterfbed van Jaäkov
Parasjat Wajechi   Beresjiet/ Genesis 47:28-50:26 

De parasja Wajechi (Hij leefde) verhaalt over het sterfbed van Ja'akov, die nog 17 jaar in Egypte heeft geleefd. Als zijn einde nadert, bezweert hij Joseef zijn lichaam te begraven in het land Kena ä n in de grot Machpela, waar zijn voorvaderen liggen. Hij zegent de twee zonen van Josef, Efrajim en Menasje en roept zijn zonen bij elkaar. Voor ieder heeft hij speciale uitspraak. Na zijn laatste woorden tot hen sterft hij, 147 jaar oud. Een grote stoet begeleidt zijn gebalsemde lichaam naar de grot Machpela. Na de dood van hun vader zijn de broers van Joseef alsnog bang voor de wraak van Joseef, ze sturen een bode met de melding, dat Jaäkov op zijn sterfbed heeft geboden, dat Joseef hen zal vergeven (1), maar deze stelt hen gerust. Ze mogen in alle vrede in Egypte blijven wonen in de landstreek Gosjen. De dood van Joseef, 110 jaar oud, besluit het eerste boek van de Tora, Beresjjiet/Genesis. Ook zijn lichaam wordt gebalsemd. Josef heeft nog voorspeld dat ooit het volk van Israel zal terugkeren naar het land van herkomst en hij laat beloven zijn lichaam dan mee te nemen. 
De familiekroniek is afgesloten en in het volgende boek Sjemot/Exodus zal een natie geboren worden. 

Het sterfbed van Jaäkov.  

Jaäkov roept zijn zonen bij elkaar om hen te vertellen, wat in ‘ latere dagen zal gebeuren' . Voorspellingen zijn het maar ten dele. Het lijken eerder karakterschetsen, die de door het leven getekende oude vader zijn weerbarstige zonen voorhoudt in een stroom van in koortsdroom voortijlende beelden. 
Bijbelwetenschappers kenmerken deze verzen als een zang, die gecomponeerd is in de tijd van de Sjoftiem (Rechters), verzen die een epische schets geven van de situatie van de stammen in het toenmalige Kenaän. De zang zou later ingevoegd zijn in het verhaal van Jaäkov (2) 
Los van de bijbelwetenschappelijke filologie en meer in de sfeer van tekstcommentaar lopen de meningen over de intentie van Jaäkovs zwanenzang uiteen. Sommigen zien deze laatste woorden van Jaäkov in de educatieve sfeer; hij houdt de zonen als het ware een spiegel voor, een confrontatie in soms lovende, soms snijdende bewoordingen. Met deze confrontatie moeten sommige zonen het doen. Sjimon en Levi bijvoorbeeld krijgen het flink voor hun kiezen. Wat moeten de mannen met deze woorden: 

(HSV)   Sjimon en Levi zijn broers, 
hun wapens zijn werktuigen van geweld. 
Laat mijn ziel niet in hun geheim overleg komen, 
en mijn eer niet aan hun bijeenkomst deelnemen; 
want in hun woede hebben zij mannen doodgeslagen; 
en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden.
Vervloekt zij hun woede, want die is hevig,
en hun verbolgenheid, want die is hard. 
Ik zal hen verdelen over Jakob 
en hen verspreiden in Israël 


Duidelijk klinkt hier de verbittering bij Jaäkov door over de wrede en gevaarlijke wraakneming van de twee broers op de bewoners van Shechem. De vader neemt afstand van de twee mannen en wil niets meer met hun plannen te maken hebben. 
Inderdaad schijnt in de loop van geschiedenis van de twaalf stammen in het land Kenaän de stam van Sjimon betrekkelijk gauw verdwenen te zijn, opgegaan in de stam van Juda. 
Dat de afstammelingen van Levi, de Leviten, zulke vrome dienaren van de ark en de tempel zouden worden is uit deze woorden niet af te leiden. 
Andere commentatoren leggen het accent op de uitverkiezing van Juda als de nieuwe leider onder zijn broeders. Duidelijk komt dat tot uiting in Jaäkovs woorden:‘  voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen  '. Nog niet lang geleden had Juda leiderschap getoond door zich als woordvoerder op te werpen voor zijn broeders met zijn indringende pleidooi tegenover de onderkoning voor het sparen van zijn jongste broer Benjamin. Jaäkovs woorden zouden volgens deze commentatoren dan een soort verantwoording zijn van zijn keuze voor Juda tegenover zijn andere zonen. Hij is ook de enige, die direct wordt toegesproken: 
Juda, jij bent het,
jou zullen je broers loven! 
Je hand zal rusten op de nek van je vijanden; 
voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen.
Juda is een leeuwenwelp; 
van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon, 
en zo verder 

Naast Juda is het Joseef, over wie de meest lovende en zegenrijke woorden worden uitgestort. Ook Joseef krijgt zijn deel. Jaäkov erkent de beproevingen die zijn zoon doorstaan heeft: 
Boogschutters hebben hem verbitterd, 
beschoten en hem gehaat, 
maar zijn boog bleef gespannen; 
zijn armen en handen bleven soepel 
door de handen van de Machtige van Jakob,
– vandaar dat Hij de Herder is, de rots van Israël – 

Zo gaat verder de stortvloed van zegeningen voor Joseef, lees zelf verder in uw Tenach of bijbel. Als we deze zegenspreuken annex orakels verder trekken, voorbij aan de historische vertelling, dan zijn ze welhaast te zien als archetypen, oerkarakters van mannen in hun gemeenschap:
Re'oeven , hartstochtelijk, onstuimig, fier, impulsief, immoreel. “Hij heeft mijn bed beslapen! “ hoor ik Ja'akov nog steeds verbijsterd roepen.
Shim'on en Levi , eeuwige samenspanners, oorlogshitsers, die geen geweld schuwen.
Jehoeda , schoon, trots, gracieus, de man met gezag, echte leider.
Zwoeloen , de man van het geld en de materie, de vervoerder, de handelaar. 
Jissachar  , de noeste arbeider, de ijverige dienaar, de toegewijde volgeling.
Dan,  de onbetrouwbare regelaar. 
Gad , de politie-agent. 
Asjer , de genieter, fijnproever, restaurateur. 
Naftali , de ongebondene, de kunstenaar. 
Joseef , degeen die alle tegenslagen overwint, zijn kompas trouw blijft, de rechtvaardige, de ‘tsadiek'.
Benjamin , de egoist, die leeft bij de dag. 
Tot wie hoor jij, lezer?

Eigenlijk is het merkwaardig, dat Joseef niet als de leider wordt aangewezen. In de eerste plaats was hij feitelijk al de leider en de meest machtige van zijn broeders. 
Maar ook Joseefs levensloop en karakterontwikkeling zouden er alle reden toe hebben kunnen geven. Van verwende arrogante jongen met vele talenten, een dromer, ontwikkelt hij zich in een grillige levensloop vol tegenslagen tot een man, die zich zelf niet meer centraal stelt, maar zich een instrument weet in dienst van een hoger doel. Een man, die door zijn broeders is verraden, tot slavernij is gebracht en in de gevangenis is terecht gekomen, maar die zich niet door wraak laat leiden, maar de stap doet naar vergevingsgezindheid. Hij redt niet alleen zijn eigen volk van de catastrofe, maar ook het volk van Egypte door transformatie van zijn visionaire gaven in vooruitziendheid en wijze strategie. 
Ondanks dat voorvoelde Jaäkov, ergens voorbij de muren van de tijd, dat op Juda de bestemming rustte van de continuïteit van het Joodse volk. Alleen zijn stam zou uiteindelijk (met die van Benjamien) de geschiedenis overleven tot in de moderne tijden en zijn naam zou de naam worden van dat volk, het Joodse volk. Niettemin blijft Joseef in de Joodse traditie in wijsheid en deugd boven allen uitsteken, een unieke figuur. Hij wordt een tsaddik genoemd.
Niet onderschat mag worden de enorme overgang die met Joseef wordt ingeluid, Joseef, die als eerste in de familiegeschiedenis de sprong heeft gemaakt van herdersjongen naar een nieuw sociaal niveau, naar een functie waarin politiek, vooruitzien, beleid op lange termijn, centraal stond, anders gezegd: naar een positie binnen de toenmalige ‘moderniteit' van de georganiseerde naties van het Midden-Oosten. Vanuit die positie leidde hij als het ware de familie van Jaäkov uit de anonimiteit van de steppen binnen in de politieke geschiedenis, die met het boek Sjemot/Exodus in volle omvang wordt voortgezet.

noten
(1) Heeft Ja'akov inderdaad dit dringende verzoek doen zenden via de boodschapper? Nechama Leibowitz beschrijft hoe de rabbijnen betwijfelen of Jaäkov zo' n bevel heeft gegeven. De meeste geleerden (zoals Rasji) denken dat de broeders dit hebben verzonnen om als het ware de autoriteit van een vaderlijk verzoek te geven aan hun smeekbede niet alsnog gestraft te worden. Een leugentje om bestwil is daarom niet altijd verkeerd concluderen zij. Een aantal geleerden meent, dat Jaäkov helemaal niet ingelicht was over de wandaden van zijn zonen tegen de jonge knaap Joseef. De vader leefde in het geloof dat zijn zoon verdwaald was op zijn weg en gevonden en verkocht door slavenhandelaren. Nachmanides zegt, dat de broeders het niet verteld hebben uit angst voor woede en vervloeking, en Joseef niet om zijn vader geen verdriet te doen.

Parasha Wajechi Bereshiet/ Genesis 47:28-50:26
Een leugen om bestwil

Beknopte inhoud

Deze parasha verhaalt het sterfbed van Ja'akov, die nog 17 jaar in Egypte heeft geleefd, als zijn einde nadert. Hij bezweert Jozef zijn lichaam te begraven in het land Kena'an in de grot Machpela, waar zijn voorvaderen liggen. Hij zegent de twee zonen van Jozef, Efrajim en Menashe en roept zijn zonen bij elkaar. Na zijn laatste visionaire woorden tot hen sterft hij, 147 jaar oud. Een grote stoet begeleidt zijn gebalsemde lichaam naar de grot Machpela in het land Kena'an, waar zijn voorouders zijn begraven. Na de dood van hun vader zijn de broers van Jozef alsnog bang voor de wraak van Joseef, maar deze stelt hen gerust. Ze mogen in alle vrede in Egypte blijven wonen in de landstreek Goshen. De dood van Jozef, 110 jaar oud, besluit het eerste boek van de Tora, Bereshiet/Genesis. Ook zijn lichaam wordt gebalsemd. Joseef heeft nog voorspeld dat ooit het volk van Israel zal terugkeren naar het land van herkomst en hij laat beloven zijn lichaam dan mee te nemen.
De familiekroniek is afgesloten en in het volgende boek Shemot/Exodus zal een natie geboren worden.

Het bevel van Ja'akov verzonnen?

Als Ja'akov op zijn uitdrukkelijk verzoek met veel eerbetoon is bijgezet in de grot van Machpela, in Kena'an – om zijn nakonelingen te herinneren aan hun land van herkomst, zeggen de geleerden – worden de broeders van Joseef opeens bang, dat de machtige heerser hen alsnog zal straffen, nu het oog van zijn vader niet meer op hem rust.
Toen Joseefs broeders zagen, dat hun vader gestorven was, zeiden zij: Als Joseef zich nu maar niet op ons gaat wreken en ons ten volle al het kwaad vergeldt, dat wij hem hebben aangedaan. 16 Daarom zonden zij Jozef deze boodschap: Uw vader heeft vóór zijn sterven geboden: 17 zo moet gij tot Joseef zeggen: och, vergeef toch de overtreding uwer broeders en hun zonde, want zij hebben u kwaad aangedaan. Nu dan, vergeef toch de overtreding der dienaren van de God uws vaders. En Joseef weende, toen men zo tot hem sprak (Ber/Gen 50:15 ev)
Eerder ben ik ingegaan op het vergevingselement in dit gebeuren. Nu weid ik verder uit op de vragen, die de commentatoren hebben gesteld rond de vermeende order van de oude vader om zijn zonen te sparen.
Heeft Ja'akov inderdaad dit dringende verzoek doen zenden via de boodschapper?
De meeste geleerden denken van niet. De broeders hebbe dit verzonnen om als het ware nog de autoriteit van een vaderlijk verzoek te geven aan hun smeekbede niet alsnog gestraft te worden.
Rashi zegt: de broeders weken van de waarheid af in het belang van de vrede; want Ja'akov had een dergelijk bevel niet gegeven, omdat hij van Joseef niet verwacht te dat deze hen enig geweld zou aandoen.
Sterker nog, een aantal geleerden meent, dat Ja'akov helemaal niet ingelicht was over de wandaden van zijn zonen ten aanzien van Joseef. De vader leefde in het geloof dat zijn zoon verdwaald was op zijn weg en gevonden en verkocht door slavenhandelaren. Nachmanides zegt, dat de broeders het niet verteld hebben uit angst voor woede en vervloeking, en Joseef niet om zijn vader geen verdriet te doen. Want had de oude man het op zijn sterfbed wel geweten, dan hadden zijn zonen tijdens de laatste woorden hem wel gesmeekt zo'n bevel aan Joseef te geven.
Joseef huilde toen hij de boodschap hoorde en besefte hoe bang zijn broeders waren en hoe zij niet door hadden, dat ondanks alle geleden misère alles nu goed was.

Is de waarheid een absoluut principe?

Afgezien van de al dan niet terechte angst van Joseefs broeders, kan de vraag gesteld worden of een leugen om bestwil af en toe geoorloofd is om de vrede te bewaren. Die vraag stelt de 20 ste -eeuwse leraar Nechama Leibowitz en ze haalt een passage aan uit Bereshiet Rabba (Midrash verzameling), waarin een oude wijze zegt: Groot is vrede, want zelfs de stammen brachten verzinsels te berde om de vrede tussen elkaar en Joseef te bewaren, zoals geschreven staat: “Daarom zonden zij Joseef deze boodschap: Uw vader heeft vóór zijn sterven geboden…”. Want waar staat dat hij heeft geboden? We vinden nergens dat hij aldus heeft geboden' .
De oude Talmoedgeleerden wijzen op een autoriteit die het verhullen van de waarheid bekrachtigt en diehet verzinnen van een beetje misleiding ten behoeve van een groot belang zelf beoefent, de Eeuwige, zie 1 Shmoeël 16:1 ev (NBG): ‘ De Eeuwige zeide tot Samuël: Hoelang zult gij nog leed dragen over Saul, en Ik heb hem toch verworpen, dat hij geen koning meer over Israël zal zijn? Vul uw hoorn met olie en ga heen: Ik zend u naar de Betlehemiet Isaï, want onder zijn zonen heb Ik Mij een koning uitgezocht. 2 Maar Samuël zeide: Hoe zou ik kunnen gaan? Als Saul het hoort, zal hij mij doden. De Eeuwige zeide: Gij zult een jonge koe meenemen en zeggen: ik ben gekomen om de Eeuwige een slachtoffer te brengen. 3 Dan zult gij Isaï tot dit offer nodigen, en Ik zal u te kennen geven wat gij doen moet; gij zult voor Mij zalven wie Ik u zal aanwijzen' .
Wat hebben we nu? Schiet Shmoeël te kort in zijn geloof in de bescherming van zijn God? Neemt de Eeuwige het ook niet zo nauw en suggereert hij zelfs een list om de waarheid over de missie van zijn profeet te verhullen? De diverse rabbijnse wijzen worstelen met deze teksten.
Nechama kiest de mening van de vroegmiddeleeuwse Bachya Ibn Pakuda die over deze passage zegt, dat de Eeuwige de voorzichtigheid van Shmoeël juist waardeert. Daarom ordonneert Hij, neem een jonge koe etc. Waarmee aangegeven wil zijn, dat soms de waarheid moet wijken voor een groter belang als vrede of levensbehoud.
De broers voelden zich doodsbang omdat ze wel zagen, dat ze objectief wel voor hun daden de dood verdienden door de machtige heerser, in wiens vergevingsgezindheid ze nog niet zomaar geloofden.
De oude wijzen zagen daarom hun gedrag als gerechtvaardigd op grond van het principe, dat soms de waarheid ondergeschikt moet worden gemaakt voor een groter belang, in dit geval hun leven.
Bent u het daarmee eens, lezer?*)**)

noten

*) Dit commentaar is grotendeels gebaseerd op een commentaar van Nechama Leibowitz op deze parasha (Studies in Bereshit/Genesis).
**) Ik kan mij een chassidische anekdote herinneren van een Oost-Europese rebbe, die bekend stond om zijn compassie. In zijn kille (gemeente) was een man stervend, die op zijn doodsbed vertwijfeld worstelde in wanhoop, dat hij geen plek zou krijgen in de komende wereld, de ‘olam haba'. Hij kon zich niet aan de dood overgeven. De Rebbe ging naar de man en zei hij dat hij zijn eigen plek in de komende wereld aan de stervende afstond en hij liet dit geschenk vastleggen in een document, dat hij samen met getuigende omstanders tekende en aan de arme man gaf, die daarop rustig heenging. Leugen om bestwil?

RC dec 2014

Parashat Wajechi, Bereshiet/Genesis 47:27 – 50:26
ga naar ander commentaar

Deze parasha verhaalt het sterfbed van Ja’akov en besluit het hele eerste boek Bereshiet/Genesis met de dood van Joseef.
De familiekroniek is afgesloten en in het volgende boek Shemot/Exodus zal een natie geboren worden.

Het levenseinde van Ja’akov roept vraagtekens op.
Hoewel de voorwaarden voor een rustig einde daar lijken te zijn zegt hij toch tegen Far’o als hij wordt geïntroduceerd (47: 9):

‘Honderddertig jaar heb ik nu op aarde rondgezworven. Mijn leven, dat ellendig is geweest, heeft nog maar kort geduurd, ik heb nog niet zo lang op aarde rondgezworven als mijn voorouders.’


Inderdaad, Awraham werd honderdenvijfenzeventig en Jitschak zelfs honderdentachtig.
En we moeten oppassen en Ja’akovs uiting inpassen in het kader van misschien vereiste beleefdheidvoorschriften; dan was het geen klacht, maar een soort hoffelijkheid om jezelf niet al te gelukkig aan te prijzen.
Een midrash zegt niettemin dat Ja’akov om deze woorden ‘niet zo oud’ als zijn vader en grootvader is geworden:
‘maar’ honderd en zevenveertig.

Poetisch en raadselachtig zijn de spreuken die Ja’akov in zijn laatste momenten over zijn zonen uitspreekt.
Het lijken wel orakelachtige, deels in nevelen van ijlkoorts geziene , half visioenachtige beelden.
Pinchas Peli (vermeld in Harvey Fields) meent dat het hier een soort feedback met educatieve bedoelingen betreft.
De vader die zijn zonen een pedagogische spiegel voorhoudt.
Abravanel (eveneens vermeld in Harvey Fields) vertegenwoordigt de visie dat het hier om een soort verantwoording aan de zonen van Ja’akov gaat door hun vader over waarom Jehoeda als de leider van de familie het meest geschikt was en de anderen niet.

De woorden van Ja’akov zijn maar heel gedeeltelijk de voorzeggingen voor wat in de toekomst te wachten staat (dat wordt wel in het vooruitzicht gesteld in 49:1), en maar heel gedeeltelijk de zegeningen voor voorspoed die je ook zou verwachten (tenzij je in 48: 29 – ‘met deze woorden gaf hun vader elk van hen een eigen zegen’ - leest, dat naast de weergegeven woorden de vader ook nog een hier niet woordelijk vermelde zegen uitsprak).
Misschien kunnen de woorden en beelden van de stervende vader het best in hun waarde gelaten worden als de orakels die zij waren, poëtische kenschetsen vanuit hart en visie van de vader, metaforen die de neerslag vormden van een langlevenlange ervaring met deze weerbarstige mannenzonen.
En in deze krachtige poezie is menige vlaag vreugde en scheut bitterheid geslopen die Ja’akov aan zijn zonen heeft opgedaan.

Als we deze zegenspreuken annex orakels verder trekken, voorbij aan de historische vertelling, dan zijn ze welhaast te zien als archetypen, oerkarakters van mannen in hun gemeenschap.
Re'oeven, hartstochtelijk, onstuimig, fier, impulsief, immoreel. “Hij heeft mijn bed beslapen! “ hoor ik Ja’akov nog steeds verbijsterd roepen.
Shim’on en Levi, eeuwige samenspanners, oorlogshitsers, die geen geweld schuwen.
Jehoeda, schoon, trots, gracieus, de man met gezag, echte leider. (in 49: 10 staat “Totdat Shilo komt” ; die vertaling is onzeker, vele andere varianten doen de ronde)
Zwoeloen, de man van het geld en de materie, de vervoerder, de handelaar.
Jissachar , de noeste arbeider, de ijverige dienaar, de toegewijde volgeling.
Dan, de onbetrouwbare regelaar.
Gad, de politie-agent.
Asjer, de genieter, fijnproever, restaurateur.
Naftali, de ongebondene, de kunstenaar.
Joseef, degeen die alle tegenslagen overwint, zijn kompas trouw blijft, de rechtvaardige, de ‘tsadiek’.
Benjamin, de egoist, die leeft bij de dag.

Tot wie hoor jij, lezer?

R. Simon Jacobson ziet er twaalf levenspaden in beschreven.
gepublceerd op zijn website en ik ben zo vrij het hier als PDF bij te voegen.

Parasha Wajechi Bereshiet/ Genesis 47:28-50:26
Een tsaddik onder de broeders



Deze parasha verhaalt het sterfbed van Ja'akov, die nog 17 jaar in Egypte heeft geleefd, als zijn einde nadert. Hij bezweert Jozef zijn lichaam te begraven in het land Kena'an in de grot Machpela, waar zijn voorvaderen liggen.. Hij zegent de twee zonen van Jozef, Efrajim en Menashe en roept zijn zonen bij elkaar. Na zijn laatste woorden tot hen sterft hij, 147 jaar oud. Een grote stoet begeleidt zijn gebalsemde lichaam naar de grot Machpela. Na de dood van hun vader zijn de broers van Jozef alsnog bang voor de wraak van Jozef, maar deze stelt hen gerust. Ze mogen in alle vrede in Egypte blijven wonen in de landstreek Goshen. De dood van Jozef, 110 jaar oud, besluit het eerste boek van de Tora, Bereshiet/Genesis. Ook zijn lichaam wordt gebalsemd. Josef heeft nog voorspeld dat ooit het volk van Israel zal terugkeren naar het land van herkomst en hij laat beloven zijn lichaam dan mee te nemen.
De familiekroniek is afgesloten en in het volgende boek Shemot/Exodus zal een natie geboren worden.

Terug naar het sterfbed van Jacob.
Jacob roept zijn zonen bij elkaar om hen te vertellen, wat in ‘latere dagen zal gebeuren'.
Voorspellingen zijn het maar ten dele. Het lijken eerder karakterschetsen, die de door het leven getekende oude vader zijn weerbarstige zonen voorhoudt in een stroom van in koortsdroom voortijlende beelden.

Bijbelwetenschappers kenmerken deze verzen als een zang, die gecomponeerd is in de tijd van de richteren en die een epische schets geven van de situatie van de stammen in het toenmalige Kena'an, een zang die later is ingevoegd in het verhaal van Jacob (vermeld in G. Plauts Tora uitgave))

Los van de filologie en meer in de sfeer van tekstcommentaar lopen de meningen over de intentie van Jacobs zwanenzang uiteen. Sommigen zien deze laatste woorden van Jacob in de educatieve sfeer; hij houdt de zonen als het ware een spiegel voor, een confrontatie in soms lovende, soms snijdende bewoordingen. Met deze confrontatie moeten sommige zonen het doen. Shimon en Levi bijvoorbeeld krijgen het flink voor hun kiezen. Wat moeten de mannen met deze woorden:

(HSV)  Shimon en Levi zijn broers,
hun wapens zijn werktuigen van geweld.
Laat mijn ziel niet in hun geheim overleg komen,
en mijn eer niet aan hun bijeenkomst deelnemen;
want in hun woede hebben zij mannen doodgeslagen;
en in hun moedwil hebben zij runderen de pezen doorgesneden.
Vervloekt zij hun woede, want die is hevig,
en hun verbolgenheid, want die is hard.
Ik zal hen verdelen over Jakob
en hen verspreiden in Israël .

Duidelijk klinkt hier de verbittering bij Jacob door over de wrede en gevaarlijke wraakneming van de twee broers op de bewoners van Shechem. De vader neemt afstand van de twee mannen en wil niets meer met hun plannen te maken hebben.
Inderdaad schijnt in de loop van geschiedenis van de twaalf stammen in het land Kena'an de stam van Shimon betrekkelijk gauw verdwenen te zijn, opgegaan in de stam van Juda.
Dat de afstammelingen van Levi, de Leviten, zulke vrome dienaren van de ark en de tempel zouden worden is uit deze woorden niet af te leiden.

Andere commentatoren leggen het accent op de uitverkiezing van Juda als de nieuwe leider onder zijn broeders. Duidelijk komt dat tot uiting in Jacobs woorden:‘ voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen '. Nog niet lang geleden had Juda leiderschap getoond door zich als woordvoerder op te werpen voor zijn broeders met zijn indringende pleidooi tegenover de onderkoning voor het sparen van zijn jongste broer Benjamin. Jacobs woorden zouden volgens deze commentatoren dan een soort verantwoording zijn van zijn keuze voor Juda tegenover de zijn andere zonen. Hij is ook de enige, die direct wordt toegesproken:

Juda, jij bent het,
jou zullen je broers loven!
Je hand zal rusten op de nek van je vijanden;
voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen.
Juda is een leeuwenwelp;
van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon, en zo verder

Naast Juda is het Jozef, over wie de meest lovende en zegenrijke woorden worden uitgestort. Ook Jozef krijgt zijn deel. Jacob erkent de beproevingen die zijn zoon doorstaan heeft:

Boogschutters hebben hem verbitterd,
beschoten en hem gehaat,
maar zijn boog bleef gespannen;
zijn armen en handen bleven soepel
door de handen van de Machtige van Jakob,
– vandaar dat Hij de Herder is, de rots van Israël –

Zo gaat verder de stortvloed van zegeningen voor Jozef, lees zelf verder in uw Tenach of bijbel..

Eigenlijk is het merkwaardig, dat Jozef niet als de leider wordt aangewezen. In de eerste plaats was hij feitelijk al de leider en de meest machtige van zijn broeders.
Maar ook Jozefs levensloop en karakterontwikkeling zouden er alle reden toe hebben kunnen geven. Van verwende arrogante jongen met vele talenten, een dromer, ontwikkelt hij zich in een grillige levensloop vol tegenslagen tot een man, die zich zelf niet meer centraal stelt, maar zich een instrument weet in dienst van een hoger doel. Een man, die door zijn broeders is verraden, tot slavernij is gebracht en in de gevangenis is terecht gekomen, maar die zich niet door wraak laat leiden, maar de stap doet naar vergevingsgezindheid. Hij redt niet alleen zijn eigen volk van de catastrofe, maar ook het volk van Egypte door transformatie van zijn visionaire gaven in vooruitziendheid en wijze strategie.

Ondanks dat voorvoelde Jacob, ergens voorbij de muren van de tijd, dat op Juda de bestemming rustte van de continuïteit van het Joodse volk. Alleen zijn stam zou uiteindelijk (met die van Benjamin) de geschiedenis overleven tot in de moderne tijden en zijn naam zou de naam worden van dat volk, het Joodse volk.

Niettemin blijft Jozef in de Joodse traditie in wijsheid en deugd boven allen uitsteken, een unieke figuur. Hij wordt een tsaddik genoemd..
Op de dag, dat ik dit schrijf wordt een andere tsaddik, die vorige week is overleden, herdacht in het stadion van Soweto in Zuid-Afrika, Nelson Mandela. Ik ontkom niet aan de parallellen tussen zijn leven en dat van Joseef ha-tsaddik.
De nagedachtenis van Nelson Mandela moge tot zegen strekken voor Zuid-Afrika en de huidige en komende generaties van de hele wereld

RC dec. 2013

Parasjat Wajigasj     Beresjiet/Genesis 44:18 - 47:27) 

Voorzienigheid   

Joseef is zeker na de emotionele pletrede van Juda overtuigd, dat zijn broeders werkelijk ten goede zijn veranderd. 1 Nu kan hij zich bekend maken als de broer, die zij ooit verkocht hebben aan de karavaan van de Midjanieten. De broeders zijn eerst verbijsterd en bang, maar de onderkoning Joseef stapt van zijn troon af en laat de geschrokken schare dichtbij hem komen. Hij bezweert hen niet bang of boos te zijn. Uit zijn woorden blijkt, dat hij de mannen hun schuld vergeeft – maak jezelf niet langer verwijten, zegt hij – en hij plaatst de hele keten van gebeurtenissen, die hebben geleid tot de hoge en machtige positie die hij nu heeft in een ander perspectief, dat van de Goddelijke voorzienigheid, Beresjiet Genesis 45: 7 (NBV): ‘God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen; zo wilde hij veel levens redden'. 

Een voorzienigheid die overtredingen nodig heeft?

Een Goddelijke voorzienigheid, die misdaden nodig heeft om zijn voorziene doelen te bereiken, is die wel te verdedigen? Het is opvallend hoe vaak de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, dwalingen, vooruit: zeggen we ‘zonden', de geschiedenis juist essentieel vooruit hebben helpen duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis van de mensen; de jaloersheid van zijn broers brengen Joseef - en uiteindelijk de Israëlieten – in Egypte; de zonde van Juda met Tamar brengt het nageslacht voort dat zal leiden tot koning David en diens zonde met Batsjeva en de moord op haar man brengen de grootste koning van Israel voort, Sjlomo ha-melech, koning Salomo.   ‘Overtredingen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israël; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn uitverkoren volk te bevorderen'. 2


Is Voorzienigheid wel nodig als verklaringsmodel?

Die Goddelijke voorzienigheid is in de laatste eeuwen van verlichtingsdenken en moderniteit nogal in discussie gekomen, zo niet door de meeste moderne denkers als idee verlaten.  
In de 18e eeuw deden de vaak nog christelijk georiënteerde filosofen een poging om het beeld van een God die een goede wereld heeft geschapen en een voortreffelijk plan heeft uitgestippeld te verenigen met enerzijds de onloochenbare feiten van de natuurrampen en het morele kwaad en anderzijds met de steeds verfijndere concrete wetenschappelijke feiten van een wereld die voor de verklaring van de verschijnselen geen God nodig heeft. In veel van hun redeneringen werd het kwaad gezien als een door God ingestelde onvermijdelijke omweg naar de uiteindelijke goede eindbestemming. 3
Later werden door moderne filosofen en wetenschappers deze soort pogingen geheel gestaakt en gingen vele (existentialistische) denkers de menselijke positie zien als eenzaam in de kosmos en opgezadeld met de uitdaging het beste ervan te maken. Hij moet zijn eigen levensontwerp maken, enige vooraf gegeven zin is in de schepping niet ingebouwd. Moedig en opstandig bepaalt hij zijn eigen lot.  Sterk wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en de vrijheid om vorm te geven aan dat leven, dat in grote mate maakbaar is.
In die sfeer kan Joseef gezien worden als een schoolvoorbeeld van iemand die er het beste van heeft gemaakt. Hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn lot. Hij had een helder verstand, een prima intuïtie, een vermogen om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen. Die gaven heeft hij uitstekend gebruikt. De misdaad die zijn broers aan hem gepleegd hadden heeft hem uitgedaagd zijn talenten tot het uiterste uit te buiten. De hele reeks gebeurtenissen rond Joseef kunnen prima geduid worden als bepaald door de acties van een man, die verantwoordelijkheid neemt, zelfvertrouwen heeft en vastbesloten is. Zò is hij opgeklommen uit het dal naar de top, misschien een beetje geholpen door gelukkig toeval.  Waar is er die superviserende Voorzienigheid voor nodig?  

Twee lagen van bewustzijn

Het blijft een lastige kwestie. Hoe het ook zij, Joseef zelf had de ervaring, dat hij instrument was van een Goddelijke hand. Had hij dat verkeerd? Hoe kunnen we dat in ons hedendaags denken rijmen? Mijn indruk is, dat in het beste van het Joods gedachtegoed het paradox geduld kan worden, dat er als het ware twee bestaanswijzen naast elkaar kunnen bestaan, twee lagen van bewustzijn, waarin de wereld en het menselijk bestaan gepercipieerd en onderzocht kan worden.   4
De eerste laag is de laag van het contingente en concrete gebeuren in de wereld, waarin de mens tot op grote hoogte de vrije wil ervaart om binnen gegeven voorwaarden beslissingen te nemen en zijn leven en omgeving vorm te geven. Het is goed te doen om in deze laag te leven zonder idee van voorzienigheid; De wetenschap is de meest rationele uitbouw van deze bestaanswijze.
De met enige reflectie of religieus besef behepte mens beseft dat de geschiedenis niet volgens rationele en logische paden verloopt en vermoedt een tweede hogere/diepere laag, die zich stelt boven (of onder) alle fenomenen en onderscheidingen zoals bijv. goed en slecht, een laag waarin je iets gewaar kan worden van richting, sturing, bestemming.   Het is mogelijk om je open te stellen om te luisteren naar welke onverwachte weg vanuit een andere dan de vertrouwde dimensie wordt aangeboden. Plotseling kan je weten wat je te doen staat. De kwaliteit van Joseef was om in kritieke situaties op het juiste moment open te staan voor de tekenen, die de noodzakelijke weg aangaven. Dat culmineerde in het moment dat Joseef zijn broers weer voor zich zag; hij ging ondanks alles de ongemakkelijke weg van liefde en vergeving.

Noten

1 . Meer commentaren op Wajigasj in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Citaat uit David Biale's boek,  Eros and the Jews,  Basic Books, Harper Collins, 1992

3. Een overzicht in Susan Neiman,  Evil in modern thought  , Princeton University Press, 2002

4. Verwante opvatting kwam ik tegen in Andreas Burnier, Ruiter in de Wolken, uitgeverij Augustus, 1955, p. 275 ev

dec 2021

Parasjat Wajigash  
In de parasja Wajigash (Hij naderde) vindt dan eindelijk de verzoening plaats tussen Joseef en zijn broers. Het hele verhaal wordt in geuren en kleuren, met veel detail en dialoog verteld. Ook verhaaltechnisch zit het goed in elkaar en is het boeiende lectuur.
De machtige onderkoning eist als sanctie op de zogenaamde diefstal door Binjamien van een kostbare bokaal (zie vorige parasja) de jongen als slaaf op; benieuwd is de nog niet als zodanig herkende Joseef over wat de reactie van de broers zal zijn. Jehoeda neemt het woord. In een lang betoog om Binjamien vrij te pleiten bespeelt hij alle snaren van Joseefs gemoed, als hij de vader Jaäkov beschrijft als een wanhopige oude man, die oit de oudste zoon van zijn geliefde Rachel heeft verloren en nu ook de jongste lievelingszoon, het enige wat hem nog aan het leven bindt, niet zal terugzien; de grijsaard zal dan prompt van verdriet sterven. Jehoeda smeekt om hèm als slaaf te houden en Bijamien te laten gaan. Als de man zich zo laat kennen als redder en beschermer van de jonge knaap en als ook de andere broeders Binjamien niet laten vallen - zoals ze ooit met hem, Joseef, hebben gedaan - , maakt de machtige geagsdrager een eind aan de beproeving; hij laat de tranen eindelijk gaan en maakt zich bekend als hun doodgewaande broeder, Joseef; een emotionele ontmoeting en verzoening vindt plaats. Joseef laat ook Jaäkov en zijn huishouding en vee uit Kenaän halen; de hele familie van zeventig personen wordt hartelijk en feestelijk binnengehaald en krijgt van Paro een woonplaats in Egypte, in de vruchtbare streek Chosjen.
Er volgden nog een aantal jaren van hongersnood en de onderkoning Joseef verkocht het in pakhuizen opgespaarde koren aan de bevolking. Straf en streng ging hij te werk,hij redde het land, maar haalde tegelijk ook al het geld, vee, land van de wanhopige kopers voor zijn heerser binnen; tenslotte gaf hij de boeren zaaigoed en voerde een pittige oogstbelasting in ten gunste van Paro' s kas.

Vergeving, een revolutionaire uitvinding
 

Vergeving is beter mogelijk als de aangedane partij tekenen zie van een veranderde houding en ten goede gekeerde daden bij de tegenpartij. Een veranderde houding van schuldgevoel en berouw bleek al uit het gesprek van de broers tijdens hun driedaagse gevangenschap (zie vorige parasja); veranderd gedrag bleek uit de heftige pleitrede van Jehoeda voor zijn jongste broer Benjami. Jehoeda, die nota bene hem, Joseef, ooit als slaaf had verkocht, kwam nu op voor het heil van de andere zoon van Rachel. Ook een duit in het zakje deed Jehoeda's begaanheid met het welzijn van zijn vader, die hij ooit zo'n verdriet had gedaan en had bedrogen. Dat lange hartstochtelijke blijk van familieliefde – contrast met het vroegere onderlinge ‘kinnesinne'– bracht Joseef tot de onthulling van zijn identiteit als hun broeder. Tegelijk deed hij aan iets, dat daarvoor nog nooit zo duidelijk in de Tora was beschreven: vergeving.
Rabbijn Jonathan Sacks (1) merkt dit aan als een revolutionaire daad in de geschiedenis van de mensheid, te vergelijken met de uitvinding van de boekdrukkunst, de elektrische motor en internet! In de evolutie van het ethisch bewustzijn van de mensheid is het een essentiële sprong. 
Er zijn in de Tora vòòr de geschiedenis van Joseef wel bewegingen in de richting van vergeving geweest. Avraham beweegt Hashem de inwoners van Sedom en Amora te sparen, maar hij dringt niet aan op vergeving van deze zondaren. Jaäkov nadert zijn boze broer Esav met zeven buigingen een grote geschenken; hij probeert zijn broer te kalmeren en gunstig te stemmen om af te zien van wraak en geweld; ze begraven de strijdbijl, maar Jaäkov vraagt niet om vergeving en Esav geeft die ook niet
Joseef vergeeft wel, als hij zegt: ‘  Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden  ' (Ber/Gen 45: 5). Het dringt nog niet echt door tot de mannen, dat hiermee vergiffenis is geschonken voor de mishandeling van hun broer. In de volgende parasja Wajechi willen ze zekerheid daarover hebben, beangst als ze nog zijn om na de dood van hun vader Jaäkov alsnog het voorwerp van wraak te worden. Daarom vragen ze aan hun machtige broer nog een keer om vergeving: ‘ Nu dan, vergeef toch de overtreding der dienaren van de God uws vaders  ' (Ber/Gen 50:17) . 
Wat is er zo revolutionair aan het fenomeen van vergeving? Rabbijn Jonathan Sacks signaleert, dat in vele culturen, bv ook in de oude Griekse, geen vergeving bestaat; wel zijn er verwante mechanismen, rituelen van kalmering en zelfvernedering, om wraak, geweld en straf te voorkomen. Een voorbeeld in de Tora hebben we juist genoemd: de benadering van Jaäkov van zijn broer Esav. Het gaat om culturen, waarin schaamte en eer de hoofdrol spelen. In het Jodendom overheerst een cultuur van schuld, schuld die vergeven kan worden. 
We citeren uit het diepzinnig commentaar van R. Sacks: ‘Binnen het jodendom werd een nieuwe vorm van moraal geboren. Jodendom is (hoofdzakelijk) een ethiek van schuld, in tegenstelling tot de meeste andere systemen, die een ethiek van schaamte zijn. Een van de fundamentele verschillen tussen hen is dat schaamte en schande zich hechten aan de persoon. Schuldgevoel hecht zich aan de handeling. In schaamte-culturen is een persoon die verkeerd doet als het ware, besmeurd, getekend, verontreinigd. In schuld-culturen is niet de dader fout, maar de daad, niet de zondaar, maar de zonde. De persoon behoudt zijn of haar fundamentele waarde ("de ziel die u me gaf is zuiver," zeggen wij in onze ochtendgebeden). Het is de daad die op een of andere manier moet worden rechtgezet. Dat is de reden waarom in schuld-culturen er processen zijn van berouw, vergeving en verzoening'. 
Dat maakt mogelijk, dat de vicieuze cirkel doorbroken kan worden, de cirkel van actie en tegenactie, van wraak en weerwraak. We hoeven het verleden niet eeuwig te herhalen. Vergeving maakt verandering mogelijk en schept een nieuw perspectief van vrijheid voor de toekomst. Rabbijn Sacks: ‘De mensheid veranderde de dag Joseef zijn broers vergaf. Als we vergeven en waardig zijn om vergeving te ontvangen, zijn we niet langer gevangenen van ons verleden'.

noot
(
1) Zie op zijn website zijn commentaar op Wajigasj van 5775/ 2014

(herzien dec 2015)

Parashat Wajigash Bereshiet/Genesis 44:18 – 47:27
vergeving, een revolutionaire uitvinding



In de parasha Wajigash vindt dan eindelijk de verzoening plaats tussen Joseef en zijn broers, na de pleitrede van Jehoeda ten behoeve van Benjamin, de langste rede in de hele Tora.

Deze verzoening is wel een model voor hoe verzoening in zijn werk kan gaan.
Voor er sprake kon zijn van een verzoening moest Joseef zijn wrok opgeven, maar dat zou alleen kunnen als van de kant van zijn broers óók een verandering merkbaar was geworden, een verandering in de zin van een bewustzijn over hun gepleegde daden, een schuldbesef en een erkenning daarvan en een navenante verandering van gedrag (zoals Maimonides het proces van verzoening beschrijft).
Daartoe heeft Joseef hen als het ware aan een test onderworpen, een beproeving die deels een zekere ‘gecontroleerde' genoegdoening inhield en deels inzicht moest geven in hun huidige ‘state of mind'. Men zou zich wel kunnen afvragen of deze test niet wel erg lang was uitgesponnen en de genoegdoening niet overmatig bemeten; die waardering zal uiteenlopen bij ieder, ik weet het zelf niet goed. In ieder geval had de test zijn beoogde uitwerking. De broers bleken inderdaad zich schuldig te voelen. Dat schuldbesef bleek bijvoorbeeld uit Ber/Gen 42: 21, waar ze in de gevangenis gezet met elkaar overlegden: ‘ Zij nu deden aldus en zeiden tot elkander: Voorwaar, nu boeten wij voor wat wij onze broeder aangedaan hebben: wij zagen zijn zielsbenauwdheid, toen hij ons om erbarming smeekte, maar wij hoorden niet; daarom is deze benauwdheid over ons gekomen '.
Een duidelijke verandering van houding en gedrag bleek uit de heftige pleitrede van Jehoeda voor zijn jongste broer Benjamin, de volle broer van Joseef. Jehoeda, die nota bene hem, Joseef, ooit als slaaf had verkocht, kwam nu op voor het heil van de andere zoon van Rachel. Ook een duit in het zakje deed Jehoeda's begaanheid met het welzijn van zijn vader, die hij ooit zo'n verdriet had gedaan en had bedrogen . Dat lange hartstochtelijke blijk van familieliefde – contrast met het vroegere onderlinge gedoe – bracht Joseef tot de onthulling van zijn identiteit als hun broeder . Tegelijk deed hij iets, dat daarvoor nog nooit zo duidelijk in de Tora wa beschreven: vergeving.

Rabbijn Jonathan Sacks*) merkt dit aan als een revolutionaire daad in de geschiedenis van de mensheid, te vergelijken met de uitvinding van de boekdrukkunst, de elektrische motor en internet!
In ieder geval is het op het vlak van de antropologische evolutie van de mensheid en de evolutie van diens ethisch bewustzijn een essentiële sprong.
Er zijn in de Tora eerder dan Joseefs geschiedenis wel bewegingen in de richting van vergeving, bewegingen die toch niet echt daarop neerkomen. Avraham beweegt Hashem de inwoners van Sedom en ‘Amorra te sparen, maar hij dringt niet aan op vergeving van deze zondaren. Ja'akov nader zijn boze broer Esav met zeven buigingen een grote geschenken, maar Ja'akov probeert zijn broer te kalmeren en gunstig te stemmen om af te zien van wraak en geweld; hij vraagt niet om vergeving en Esav geeft die ook niet.
Joseef vergeeft wel, als hij zegt: ‘ Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden ' (Ber/Gen 45: 5). Het dringt nog niet echt door tot de mannen, dat hiermee vergiffenis is geschonken voor de mishandeling van hun broer. In de volgende parasha Wajechi willen ze zekerheid daarover hebben, beangst als ze nog zijn om na de door van hun vader Ja'akov alsnog het voorwerp van wraak te worden. Daarom vragen ze aan hun machtige broer nog een keer om vergeving: ‘ Nu dan, vergeef toch de overtreding der dienaren van de God uws vaders ' (Ber/Gen 50:17) .
Wat is er zo revolutionair aan het fenomeen van vergeving? R. Sacks signaleert, dat in vele culturen, bv ook in de oude Griekse, geen vergeving bestaat; wel zijn er verwante mechanismen, rituelen van kalmering en vernedering, om wraak, geweld en straf te voorkomen. Een voorbeeld in de Tora hebben we juist genoemd: de benadering van Ja'akov van zijn broer Esav. Het gaat om culturen, waarin schaamte en eer de hoofdrol spelen. In het Jodendom overheerst een cultuur van schuld, schuld die vergeven kan worden.
We citeren uit het commentaar van R. Sacks: ‘Binnen het jodendom werd een nieuwe vorm van moraal geboren. Jodendom is (hoofdzakelijk) een ethiek van schuld, in tegenstelling tot de meeste andere systemen, die een ethiek van schaamte zijn. Een van de fundamentele verschillen tussen hen is dat schaamte en schande zich hechten aan de persoon. Schuldgevoel hecht zich aan de handeling. In schaamte-culturen is een persoon die verkeerd doet als het ware, besmeurd, getekend, verontreinigd. In schuld-culturen is niet de dader fout, maar de daad, niet de zondaar, maar de zonde. De persoon behoudt zijn of haar fundamentele waarde ("de ziel die u me gaf is zuiver," zeggen wij in onze gebeden). Het is de daad die op een of andere manier moet worden rechtgezet. Dat is de reden waarom in schuld-culturen er processen zijn van berouw, vergeving en verzoening'.

Dat maakt mogelijk, dat de vicieuze cirkel doorbroken kan worden, de cirkel van actie en tegenactie, van wraak en weerwraak. We hoeven het verleden niet eeuwig te herhalen. Vergeving maakt verandering mogelijk en schept een nieuw perspectief van vrijheid voor de toekomst.
Rabbijn Sacks: De mensheid veranderde de dag Joseef zijn broers vergaf. Als we vergeven en waardig zijn om vergeving te ontvangen, zijn we niet langer gevangenen van ons verleden.

*) Zie http://www.rabbisacks.org/birth-forgiveness-vayigash-5775/ , zijn diepzinnig en zeer lezenswaardig commentaar op Wajigash, waaraan ik veel in mijn stuk heb ontleend.

RC dec 2014

Parshat Wajigash Bereshiet/Genesis 44:18 – 47:27
( naar een ander commentaar)

In de parasha Wajigash vindt dan eindelijk de verzoening plaats tussen Joseef en zijn broers, na de pleitrede van Jehoedaten behoeve van Benjamin, de langste rede in de hele Tora.

Deze verzoening is wel een model voor hoe verzoening in zijn werk kan gaan. De vele fasen en facetten van het proces vanaf de eerste komst van Joseefs broers tot met met Joseefs bekendmaking hebben natuurlijk tot vele duidingen geleid en tot vele pogingen het gedrag en de bedoelingen van Joseef te waarderen. Een aardig overzicht geeft Het boek van Harvey Fields, ‘Een Toracommentaar voor onze tijd'.

Mijn idee is dat als doorgaande lijn door Joseefs gedragswijze loopt, dat hij uiteindelijk zijn familie vreselijk heeft gemist en voor alles zijn vader.
Het verschijnen van zijn broers moet ook voor hem een schok zijn geweest en dit gemis en de sluimerende liefde voor zijn familie ondanks alles weer wakker hebben gemaakt.
Maar ook de woede over het harteloze verraad dat zijn broers aan hem hadden gepleegd.

Voor er sprake kon zijn van een verzoening moet Joseef zijn wrok opgeven, maar dat zou alleen kunnen als van de kant van zijn broers óók een verandering merkbaar was geworden, een verandering in de zin van een bewustzijn over hun gepleegde daden, een schuldbesef.
Daarvoor heeft Joseef hen als het ware aan een test onderworpen, een beproeving die deels een zekere ‘gecontroleerde' genoegdoening inhield en deels inzicht moest geven in hun huidige ‘state of mind'. Men zou zich wel kunnen afvragen of deze test niet wel erg lang was uitgesponnen en de genoegdoening niet overmatig bemeten; die waardering zal uiteenlopen bij ieder, ik weet het zelf niet goed.
In ieder geval had de test zijn beoogde uitwerking. De broers bleken inderdaad zich schuldig te voelen. Dat schuldbesef bleek bijvoorbeeld uit 42: 21.
Ook een verandering bleek uit de heftige pleitrede van Jehoeda voor zijn jongste broer en uit zijn begaanheid met het welzijn van zijn vader. Dat lange hartstochtelijke blijk van familieliefde – contrast met het vroegere onderlinge gedoe – was voor Joseef de onmisbare scheut water die de emmer van de zolang beheerste tranen deed overlopen.
Joseef stuurde iedereen behalve zijn broers weg en toen kon hij zich bekendmaken en zijn emoties de vrije loop laten in de intimiteit van de familie.

Op de commentatoren en andere lezers die zich afvragen waarom Joseef de hovelingen wegstuurde lijkt mij het logisch te antwoorden: omdat je in een officiële omgeving (i.c. die van het hof) een bepaald formeel decorum in acht dient te nemen je emoties daar niet laat gaan. Dat is nog steeds zo: intieme zaken en politiek houdt men nog steeds graag gescheiden.

De hereniging van Joseef wordt in paragraaf 45 met veel begrip en psychologische nuance beschreven, lees het nog eens na en verwonder je over deze mooie en ontroerende passages.

Een merkwaardigheid is te lezen in 46: 34 in combinatie met 47:3

31 Jozef zei tegen zijn broers en zijn verdere familieleden: ‘Ik ga nu de farao op de hoogte brengen. Ik zal tegen hem zeggen: “Mijn broers en mijn andere familieleden zijn uit Kanaän naar mij toe gekomen. 32 Het zijn altijd schaapherders en veefokkers geweest, en ze hebben hun schapen en geiten en hun runderen meegebracht en alles wat ze verder maar bezitten.” 33 Als de farao jullie ontbiedt en naar je beroep vraagt, 34 dan moeten jullie hem beleefd antwoorden dat jullie al van jongs af aan veefokkers zijn, net als jullie voorouders. Dan zullen jullie je wel hier in Gosen mogen vestigen, want de Egyptenaren hebben een afschuw van schaapherders.'

47 1 Daarop ging Jozef naar de farao en deelde hem mee dat zijn vader en broers uit Kanaän waren gekomen, met hun schapen, geiten en runderen en met alles wat ze verder bezaten, en dat ze nu in Gosen waren. 2 Vijf van zijn broers had hij meegenomen en hij stelde hen aan de farao voor. 3 ‘Wat is uw beroep?' vroeg de farao, en zij antwoordden: ‘Wij zijn schaapherders, net als onze voorouders.'

Merkwaardig omdat Joseef hen aanbeveelt niet te zeggen dat ze schaapherders zijn (omdat de Egyptenaren een afschuw hebben van schaapherders, Rashi: “omdat schapen volgens de Egyptenaren godheden zijn”), terwijl ze dat even later tegen Far'o gewoon wél zeggen.
Ik heb hier geen bevredigende verklaring voor.

14 jan. 2006

lees ook het bijzondere commentaar van Simon Jacobson.


Parasjat Wajigasj
  (Beresjiet/Genesis 44:18 - 47:27).  
Voorzienigheid  

Als Joseef na de emotionele pletrede van Juda de overtuiging heeft gekregen, dat zijn broeders werkelijk ten goede zijn veranderd, kan hij zich bekend maken als de broer, die zij ooit verkocht hebben aan de karavaan van de Midjanieten. De broeders zijn eerst verbijsterd en bang, maar de onderkoning Joseef stapt als het ware van zijn troon af en laat de geschrokken schare dichtbij hem komen. Hij bezweert hen niet bang of boos te zijn. Niet met zoveel woorden vergeeft hij de mannen hun schuld – maak jezelf niet langer verwijten, zegt hij – en hij plaatst de hele keten van gebeurtenissen, die hebben geleid tot de hoge en machtige positie die hij nu heeft in een ander perspectief, dat van de Goddelijke voorzienigheid:  
Beresjiet Genesis 45: 7 (NBV) ‘God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie voortbestaan op aarde veilig te stellen; zo wilde hij veel levens redden'. 

Die Goddelijke voorzienigheid is in de laatste eeuwen van verlichtingsdenken en moderniteit nogal in discussie gekomen, zo niet door de meeste moderne denkers als idee verlaten.  
In de 18e eeuw deden de vaak nog christelijk georiënteerde filosofen een poging om het beeld van een God die een goede wereld heeft geschapen en een voortreffelijk plan heeft uitgestippeld te verenigen met enerzijds de onloochenbare feiten van de natuurrampen en het morele kwaad en anderzijds met de steeds verfijndere concrete wetenschappelijke feiten van een wereld die voor de verklaring van de verschijnselen geen God nodig heeft. In veel van hun redeneringen werd het kwaad gezien als een door God ingestelde onvermijdelijke omweg naar de uiteindelijke goede eindbestemming. (1)
Later werden door moderne filosofen en wetenschappers deze soort pogingen geheel gestaakt en gingen vele (existentialistische) denkers de menselijke positie zien als eenzaam in de kosmos en opgezadeld met de uitdaging het beste ervan te maken. Hij moet zijn eigen levensontwerp maken, enige vooraf gegeven zin is in de schepping niet ingebouwd. Moedig en opstandig bepaalt hij zijn eigen lot.   Sterk wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid voor het eigen leven en de vrijheid om vorm te geven aan dat leven, dat in grote mate maakbaar is.
In die sfeer kan Joseef gezien worden als een schoolvoorbeeld van iemand die er het beste van heeft gemaakt. Hij heeft verantwoordelijkheid genomen voor zijn lot. Hij had een helder verstand, een prima intuïtie, een vermogen om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen. Die gaven heeft hij uitstekend gebruikt. De misdaad die zijn broers aan hem gepleegd hadden heeft hem uitgedaagd zijn talenten tot het uiterste uit te buiten. De hele reeks gebeurtenissen rond Joseef kunnen prima geduid worden als bepaald door de acties van een man, die verantwoordelijkheid neemt, zelfvertrouwen heeft en vastbesloten is. Zò is hij opgeklommen uit het dal naar de top, misschien een beetje geholpen door gelukkig toeval.   Waar is er die superviserende Voorzienigheid voor nodig?  

En bovendien: een Goddelijke voorzienigheid, die misdaden nodig heeft om zijn voorziene doelen te bereiken, is die wel te verdedigen? Het is opvallend hoe vaak de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, dwalingen, vooruit: zeggen we ‘zonden', de geschiedenis juist essentieel vooruit hebben helpen duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis van de mensen; de jaloersheid van zijn broers brengen Joseef - en uiteindelijk de Israëlieten – in Egypte; de zonde van Juda met Tamar brengt het nageslacht voort dat zal leiden tot koning David en diens zonde met Batsjeva en de moord op haar man brengen de grootste koning van Israel voort, Sjlomo ha-melech, koning Salomo.   ‘Overtredingen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israel; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn uitverkoren volk te bevorderen'. (2)
Het blijft een lastige kwestie. Hoe het ook zij, Joseef zelf had de ervaring, dat hij instrument was van een Goddelijke hand. Had hij dat verkeerd? Hoe kunnen we dat in ons hedendaags denken rijmen?
Mijn indruk is, dat in het beste van het Joods gedachtegoed de paradox geduld kan worden, dat er als het ware twee bestaanswijzen naast elkaar kunnen bestaan, twee lagen van bewustzijn, waarin de wereld en het menselijk bestaan gepercipieerd en onderzocht kan worden.  (3)
De eerste laag is de laag van het contingente en concrete gebeuren in de wereld, waarin de mens tot op grote hoogte de vrije wil ervaart om binnen gegeven voorwaarden beslissingen te nemen en zijn leven en omgeving vorm te geven. Het is goed te doen om in deze laag te leven zonder idee van voorzienigheid; er is geen vooraf ingebouwde voorzienigheid of zin.   De wetenschap is de meest rationele uitbouw van deze bestaanswijze.
De met hoe dan ook met enige reflectie (misschien mogen we zeggen met religiositeit in de meest ruime zin) behepte mens is daar toch niet tevreden mee. Hij vermoedt een tweede laag, een hogere of diepere laag, die zich stelt boven (of onder) alle contingente fenomenen en menselijke onderscheidingen zoals bijv. goed en kwaad, een laag waarin iets gewaar of vermoed kan worden omtrent onder- of bovenliggende richting, sturing, bestemming.   Wat je als mens kan doen is je daarvoor trachten open te stellen en proberen te zien of te luisteren naar wat de weg is die hem wordt aangeboden vanuit een volstrekt andere dan de vertrouwde dimensies.
In die termen is de kwaliteit van Joseef geweest om in de nood van het moment open te staan voor die diepere/hogere laag en voor de tekenen, die de noodzakelijke richting aangaven; wie weet geeft een dergelijke openstelling voor die andere dimensie (God zo je wilt, maar je mag het ook ongenoemd laten) de gelegenheid zich te openbaren met de noodzakelijke weg die te gaan is. Dat inzicht over hoe dat bij hem het geval was moet bij Joseef ten volle ingedaald zijn, toen hij zijn broeders na ruim twintig jaar weer voor zich zag.  (4)

Een mooie passage uit de Talmoed ()breng ik hiermee in verband;
‘Als een mens begint te zondigen worden de deuren voor hem wijd geopend, maar als hij zich wil zuiveren wordt hij geholpen. In de school van Rabbi Ishmael leerde men: het is als de verkoper van olie en balsem. Als de koper (gewone) olie komt kopen zegt de winkelier: hier is de maatkan, meet het zelf maar af. Maar als de koper balsem komt kopen zegt de winkelier: wacht, ik meet je balsem samen met jou af, zodat we beiden van de geur genieten.' (5)
Dat spreekt aan: God als de winkelier, die als voor de foute weg kiest jou niet tegenhoudt, maar als je de goede weg kiest een handje helpt.   Voor de seculiere lezer: als je voor de foute weg kiest houdt niets je tegen; maar als je voor de goede weg kiest krijg je een duwtje vanuit de kosmos mee.  
Overigens kwam ik ook de uitlegging tegen, dat als de klant iets duurs kiest - zoals balsem - de winkelier onder het voorwendsel dat hij wil meegenieten (om zijn wantrouwen te maskeren) er beter met zijn neus op kan staan om erop toe te zien, dat hij niet benadeeld wordt; dat is de cynische uitleg, die ik niet deel, zo multi-interpretabel kan het vaak zijn…

noten
(1) Een overzicht in Susan Neiman, Evil in modern thought , Princeton University Press, 2002
(2) Citaat uit David Biale's boek, Eros and the Jews, Basic Books, Harper Collins, 1992
(3) Verwante opvatting kwam ik tegen in Andreas Burnier, Ruiter in de Wolken, uitgeverij Augustus, 1955, p. 275 ev
(4) Van de Oude Wijzen vindt ik merkwaardig weinig uitspraken over de betreffende passage. Als ik Maimonides goed begrijp, zegt deze middeleeuwse meester zoiets als: God heeft alles geschapen, de natuurwetten, de driften en de menselijke vrije wil, en de gebeurtenissen zijn dus een samenspel van deze drie door God geschapen oorzaken, dus dan kan je ook zeggen, dat God Joseef heeft vooruit gezonden. Moses Maimonides, Guide for the Perplexed , Part 2 48:2
(5) Reesj Lakiesj (plm 200) in het Talmoedtractaat Joma 39a

herzien jan 2017

Mikeets    Beresjiet/Genesis 41-44:18  

Over de menora

Deze week is het de week van Chanoeka. De parasja Mikeets 1 valt tegen het eind van de week en omvat de sjabbat Chanoeka. Na de Toralezing komt altijd de lezing uit de Profeten ( Neviïem ) en in dit geval is dat vaak een stuk uit de profeet Zecharja (Zacharia) 2:14-4:7.
In deze passages is het thema van Chanoeka sterk aanwezig in het daar beschreven visioen, dat de profeet had van de gouden zevenarmige tempelkandelaar, de Menora, omgeven door twee olijfbomen 2 . 
Het was een spannende tijd (6 e eeuw voor de gewone jaartelling) waarin vele ballingen vanuit Babylonie terug naar Jeroesjalajiem mochten terugkeren. Mede dank zij de royale giften en de protectie van de Perzische koning Darius kon men de tweede tempel stond gaan herbouwen onder leiding van de gouverneur Zeroebavel,

Het vidioen van Zecharja

Zo beschrijft de profeet Zacharja de menora in zijn droom (NBG 4:1 – 7): ‘een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer. Hij antwoordde mij: Dit is het woord van de Eeuwige: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest (  be-roechi  )! zegt de Eeuwige van de heerscharen'.
Die laatste regel niet door ‘kracht noch geweld' is waarschijnlijk duidelijker vertaald met ‘niet door militaire kracht ( chajiel  ) noch door fysieke kracht ( koach ). Rasji annoteert bij deze regel in de historische sfeer, dat het visioen van de menora een ‘hart onder de riem' van de ondernemende Zeroebavel betekende en dat de Geest van de Eeuwige sloeg op de royale schenkingen, die hij Darius deed geven.

Door de geest

Wijder gezien zie ik een markant en inspirerend contrast tussen deze regels en de herinwijding van de tweede tempel in de tijd van de Makkabeeen. De tweede tempel is gebouwd en ingewijd in vreedzame omstandigheden en niet tot stand gekomen met militaire macht, maar dank zij de Geest.
De herinwijding – de  chanoeka  – is mogelijk gemaakt en tot stand gekomen door een wrede oorlog (van de Makkabeen) met veel wapengeweld en veel slachtoffers. Die eerste inwijding maakt de indruk een superieure methode te zijn. Militair geweld kan de onontkoombare enige optie zijn maar oplossingen die geïnspireerd zijn door de Geest – van verstand, vertrouwen, compassie, vastberadenheid, generositeit zijn zoveel beter. Koning Darius heeft een goed voorbeeld gegeven, dat ook door de machtigen van nu navolging verdient.
Tot die navolgers behoort president Poetin niet. Opvallend is de gelijkenis met de heerser Antiochus IV (2 e eeuw BCE), die de de Joden in zijn Syrische rijk met dwang en geweld wilde helleniseren en de Russische dictator die de Oekraïners met een nietsontziende oorlog wil russificeren.
Telkens worden wereldleiders verlokt tot de greep naar militaire oplossingen en eenmaal gemaakt is de geweldspiraal bijna niet meer terug te draaien. Leiderschap ‘vanuit de Geest' is zo zeldzaam en zo broodnodig in deze tegenwoordige wereld.

De menora als symbool

Dat spanningsveld van militaire macht en geweld enerzijds en vertrouwen op de geest anderzijds wordt weerspiegeld in de geschiedenis van de menora als zowel politiek als spiritueel symbool. ook nadat hij als fysiek en sacraal object na de verwoesting van de tempel in 70 CE in de mist van de geschiedenis is verdwenen
De menora kreeg nieuw leven als symbool van het in de negentiende eeuw herlevende zionisme. Het zogenaamde Joodse legioen, dat, opgericht door Zeëv Jabotinski en Joseph Trumpeldor, in de eerste wereldoorlog voor de Engelsen met opmerkelijke dapperheid meevocht tegen het Ottomaanse rijk, had de menora op zijn baret staan met daaronder het woord  kadima  , voorwaarts! Veel later bekend geworden zionisten telde dat legioen, waarvan de bekendste Ben Goerion is, de eerste premier van Israel. Ook de tweede premier Jitschal Ben Tsvi en de derde premier Levi Esjkol waren lid van het legioen. Nu staat de menora in het wapen van de staat Israel en als sculptuur voor het Israëlisch parlement, de Knesset. Aldus is de menora het symbool geworden voor een democratische staat. Dat het ook vatbaar is voor usurpatie door rechtsmessianistische en ultranationalistische kringen is een heel bedenkelijke tendens 3 , die sinds de nieuwe regeringsformatie door Benjamin Netanjahoe aan kracht heeft gewonnen.

Sjiviti

Zecharja's beeld van de menora, geflankeerd door twee olijfbomen, is ook geworden tot een veel gebruikt meditatie object. Het wordt gecombineerd met de zin uit psalm 16 vers 8: ‘Ik stel mij de Eeuwige voortdurend voor ogen', dat we gerust een joodse mantra mogen noemen:  Sjiviti Hasjem lenegdi tamied  en zo wordt die afbeelding van de menora met de twee olijfbomen ook genoemd: een ‘Sjiviti', hij hangt als beeltenis in vele synagogen en het beeld wordt nog steeds gebruikt als inspiratie voor het tekenen en schilderen van meditatieve afbeeldingen en als object voor meditatie. 

Chanoeka sameach en een jaar met veel kracht, vrede en geest,  koach sjalom we-roeach

Noten

1. Voor een commentaar op de parasja Mikeets zie o.a. mijn commentaren in mijn  boek  REIZEN DOOR DE TORA, deel 1, van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus, p.88 ev
2. die de hogepriester Jehosjoea en de politieke leider Zeroebavel representeren. Zie ook Ezra 6 en 7
3. ik nam kennis van het verschijnen van een boek  The Menorah: From the Bible to Modern Israel  door Steven Fine, die hiervoor waarschuwt



parashat Mikeets
, Bereshiet/Genesis 41-44:18
Doorbrekend schulbesef

De parasha

In de parashat Mikeets (‘aan het eind van') neemt het verhaal van Joseef en zijn familie een aantal spannende en ingrijpende wendingen. Joseef wordt uit de gevangenis gehaald om de droom van de Farao te verklaren, de beroemde droom van de zeven vette koeien, die worden opgegeten door zeven magere koeien en de zeven volle aren, die worden verzwolgen doorzeven lege aren. Josef verklaart hem: er komen zeven vette jaren, waarna zeven magere jaren zullen volgen; hij geeft ook nog het recept om de na zeven welvaartsjaren de te verwachten hongersnood door te komen. De Farao verheft hem uit zijn nederige positie van bajesklant tot onderkoning en geeft hem een voorname vrouw tot echtgenoot. Joseef neemt zeer vooruitziende maatregelen en laat overal door het land voorraadschuren bouwen en vullen met koren en inderdaad komen na zeven jaren van welvaart zeven jaren van hongersnood, die ook het land Kenaän teisteren. Tien broeders van Joseef trekken naar Egypte om koren te kopen en komen voor de onderkoning Joseef, die zij niet herkennen, maar andersom wel. Binjamien, nog een knaap, zo vertellen zij aan de nieuwsgierige onderkoning, is achtergebleven bij zijn vader.
Joseef gaat nu een gecompliceerd spel met zijn onwetende broers spelen. Hij beschuldigt hen van spionage; ze protesteren heftig en Joseef eist dat ze om hun onschuld te bewijzen terug naar Kenaän moeten gaan en Binjamien met hen mee terug naar Egypte moeten nemen, als het bewijs van dat zij de waarheid spreken. Ze krijgen wel koren mee, maar Sjimon blijft als gijzelaar achter.
Jaäkov weigert zijn oogappel Binjamien – naast Joseef de tweede zoon van Rachel - naar Egypte te laten gaan, maar ten langen leste als de honger weer toeslaat en Jehoeda zich borg stelt voor zijn jongste broer, stemt hij toe en de broers trekken nu met hun jongste broer weer naar Joseef. Joseef ontvangt hen vorstelijk maar laat in de voederzak van Binjamien een kostbare bokaal van zijn tafel stoppen, die hij later, als de broers weer met gevulde korenzakken de terugweg aanvaarden, zogenaamd weer door zijn agenten laat vinden.
De broeders worden teruggehaald en Joseef veinst dat hij 'de dief' Binjamien als slaaf bij zich wil houden. Jehoeda neemt het woord en in de volgende parashat Wajigash houdt hij een lang betoog om Binjamien vrij te pleiten.

Joseef en zijn broeders

Joseef is een uitgebreid beschreven karakter en we volgen hem in deze n de volgende parashot in zijn ontwikkeling. Nog meer dan bij Jaäkov blijkt zijn personage te zijn uitgewerkt in markante trekken.
In het begin van zijn leven komt Joseef over als een jongen met een uitstekend verstand, een rijke fantasie en een uitzonderlijk vermogen om dieper te schouwen.
Duidelijk is hij verwend en de kleurige mantel symboliseert zijn kleurige en beeldrijke talenten en tegelijk belichaamt deze uitdossing ook zijn voorgetrokken positie als zoon van Jaäkovs grote liefde Rachel. Jong, overmoedig en arrogant weet Joseef zijn talenten en geestkracht nog niet in de hand te houden. Hypocriet klikt hij over zogenaamde zonden van zijn broers en met zijn op zich veelbetekende dromen gaat hij slordig en ontactisch om. Dat leidt tot de heftige poging van zijn gekwetste en getergde broers hem uit de weg te ruimen.
De doodsangst en de spanningen van de slavernij zullen de jonge Joseef tot inkeer hebben gebracht. In zijn positie als slaaf en gevangene gaat hij zijn gaven beter gebruiken. Hij leert op langere termijn te denken en blijkt een uitnemend organisator. Hij is allengs meester geworden over zijn dromen en doorziet andermans dromen. Hij kan zijn gaven nu inzetten voor zijn eigen zaak, zaken van anderen en zaken van de gemeenschap.

In dat proces speelt een belangrijke rol, dat hij is gaan beseffen dat hij een dienaar is, dat hij een instrument is geworden van een oneindig grotere macht, zoals hij zelf naar voren brengt tijdens de droomuitleg aan Paro: het is God die Paro zijn bedoeling te kennen geeft en Joseef is alleen maar de doorgever. Op zijn manier heeft hij contact gemaakt met de God van zijn vaderen. Nog duidelijk komt dit besef naar gedurende de latere hereniging van Joseef met zijn broers.
Het lijkt wel of Joseef voor zijn broers een subtiel maar lastig parcours heeft uitgezet, waarlangs zij geleidelijk tot inkeer en tot besef van schuld kunnen komen. Na de beschuldiging van spionage worden de broers gevangen gezet. In de loop van drie dagen detentie onderzoeken de broers vertwijfeld waar ze hun tegenslagen aan te danken hebben. Heeft misschien hun mishandeling van Joseef, nu tweeëntwintig jaar geleden, er mee te maken en betalen ze nu de prijs? Bereshiet/Genesis 42: 21, vertaling Dasberg: “ We hebben inderdaad schuld tegenover onze broer wiensr doodsangst wij hebben gezien toen hij ons smeekte en wij niet naar hem geluisterd hebben, daarom is deze ellende over ons gekomen .”
In de verzen, waarin wordt verteld hoe Joseef in de put wordt geworpen (Beresjet/Genesis 37:21 e.v.) wordt van de doodsangst en van de smeekbeden van Joseef geen gewag gemaakt. Pas hier, na drie dagen afzondering in gevangenschap en in deze penibele omstandigheden, dringt de impact van die smeekbeden tot de broeders door en beseffen ze de verharding van hun hart. Pas nu, vele jaren en bladzijden later, lezen wij over die hartverscheurende smeekbeden; commentator Nechama Leibowitz wijst op de narratieve vondst om dit nu pas te vermelden: het is een krachtig literair middel om het berouw van de broers tastbaar te maken.
Joseef luistert dit gesprek in de gevangenis af en begint te vermoeden, dat zijn broers misschien wezenlijk zijn veranderd. Als dat werkelijk ook uit hun daden zal blijken kan hij zijn eventuele wraakplannen laten varen, kan hij kiezen voor het verlangen naar zijn familie, voor de ook altijd levend gebleven liefde; dan kan hij zich bekendmaken en komen tot ontmoeting en verzoening. Dan zal hij kunnen zeggen: ‘ Maar God heeft mij vooruit gezonden tot grote redding … ' (Ber/Gen 45:7).

De Haftara en Chanoeka

Het is de tijd van Chanoeka en in de Haftara : Zecharja 2:14-4:7 is het thema van Chanoeka zeer sterk aanwezig in het visioen van de gouden zevenarmige Menora. De afbeelding van dit visoen is een meditatie object geworden in de joodse spirituele praktijk, een zg "Shiviti".
De zevenarmige gouden Menora wordt omgeven door twee olijfbomen, die de hogepriester Jehoshoea en de politieke leider Zerubavel representeren. Deze twee waren betrokken bij de restauratie van de tempel in 516 BCE na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De olijfbomen voorzien de Menora van een voortgaande stroom van olie. De beschrijving van de Menora uit Zecharja (Zacharia) wordt gelezen in de Haftara van de eerste sjabbat van het Chanoekafeest en besluit met een messiaans visioen van vrede, " Niet door macht, niet door kracht maar door mijn Geest "(Zech: 4.)

parashat Mikéts, Bereshiet/Genesis 41-44:18 (ander commentaar)

In de parasha neemt het verhaal van Joseef en zijn familie een aantal spannende en ingrijpende wendingen.

korte inhoud
Joseef wordt uit de gevangenis gehaald om de droom van de Farao te verklaren, de beroemde droom van de zeven vette en de zeven magere jaren. Josef verklaart hem en geeft ook nog het recept om de na zeven welvaartsjaren verwachte hongersnood door te komen. De Farao verheft hem uit zijn nederige positie als bajesklant tot onderkoning en geeft hem een voorname vrouw tot echtgenoot. Joseef neemt zeer vooruitziende maatregelen en laat overal door het land voorraadschuren bouwen en vullen met koren en inderdaad komen de zeven jaren van hongersnood, die ook het land K'na'an bereiken en Jacob en zijn kroost.

De tien broeders van Joseef trekken naar Egypte om koren te kopen en komen voor Joseef, die zij niet herkennen, maar andersom wel.
Joseef gaat nu een gecompliceerd spel met zijn broers spelen. Hij beschuldigt ze van verspiederij, ze protesteren heftig en Joseef en eist dat ze om hun onschuld te bewijzen terug naar K'na'an moeten gaan en Benjamin naar hem mee terug naar Egypte moeten nemen. Ze krijgen wel koren mee, maar Shimon blijft als gijzelaar achter.
Jacob weigert Benjamin naar Egypte te laten gaan, maar ten langen leste als de honger weer toeslaat stemt hij toe en de broers trekken nu weer naar Joseef. Joseef ontvangt hen vorstelijk maar laat in de voederzak van Benjamin een kostbare bokaal van zijn tafel stoppen, die hij later, als de broers weer met gevulde korenzakken de terugweg aanvaarden, zogenaamd weer door zijn agenten laat vinden.
De broeders worden teruggehaald en Joseef veinst dat hij 'de dief' Benjamin als slaaf bij hem wil houden. Jehoeda neemt het woord en in de volgende parasha Wajigash houdt hij een lang betoog om Benjamin vrij te pleiten.

In de loop van de parasha Mikéts onderzoeken de broers vertwijfeld waar ze al deze tegenslagen aan te danken hebben en vermoeden ze dat onder andere hun mishandeling van Joseef destijds er wel eens mee te maken zou kunnen hebben.
Aan het eind van Jehoeda's betoog maakt Josef een eind aan de beproeving; hij laat zich eindelijk gaan en maakt zich bekend; een emotionele ontmoeting en verzoening vindt plaats. Joseef laat ook Jacob en zijn huishouding en vee uit K'na'an halen; de hele familie krijgt een woonplaats in Egypte, in het vruchtbare Choshen.

Het hele verhaal wordt in geuren en kleuren, met veel detail en dialoog verteld. Ook verhaaltechnisch zit het goed in elkaar en is het boeiende lectuur.
Op het persoonlijke vlak zien we de ontwikkeling van Joseef van verwend wonderkind tot heerser met hart en verstand en van de broeders van jaloerse heethoofden tot mannen met geweten en berouw.
Op het nationale vlak, als ik het zo mag noemen, zien we de ontwikkeling van de nomadische herdersfamilie van Jacob tot een volk, dat woont binnen een van de eerste georganiseerde naties van de geschiedenis, Egypte.

Joseef en zijn broeders

Joseef is een uitgebreid beschreven karakter en we volgen hem in deze parashot in zijn ontwikkeling.
Nog meer dan bij Jacob lijkt zijn personage te zijn uitgewerkt in markante trekken. In het begin van zijn leven komt Joseef over als een jongen met een uitstekend verstand, een rijke fantasie en een uitzonderlijk vermogen om dieper te schouwen.
Duidelijk is hij verwend en de kleurige mantel symboliseert zijn kleurige en beeldrijke talenten en tegelijk belichaamt deze uitdossing ook zijn voorgetrokken positie als zoon van Jacobs grote liefde.
Jong, overmoedig en arrogant weet Joseef zijn enorme talenten en geestkracht nog niet in de hand te houden. Hypocriet klikt hij over zogenaamde zonden van zijn broers en met zijn op zich inhoudsrijke dromen gaat hij slordig en ontactisch om. Dat leidt tot de heftige poging van zijn gekwetste en getergde broers hem uit de weg te ruimen.
De doodsangst en de spanningen van de slavernij zullen de jonge Joseef tot inkeer hebben gebracht. In zijn positie als slaaf en gevangene gaat hij zijn gaven beter gebruiken. Hij leert op langere termijn te denken en blijkt een uitnemend organisator. Hij is allengs meester geworden over zijn fantasie en over zijn dromen en over die van anderen. Hij kan deze gaven nu inzetten voor zijn eigen zaak en die van anderen.

In dat proces speelt een belangrijke rol , dat hij is gaan beseffen dat hij een dienaar is, dat hij een instrument is geworden van een oneindig grotere macht, zoals naar voren komt in de droomuitleg aan Far'o: God geeft Far'o zijn bedoeling te kennen en Joseef is alleen maar de doorgever.
Op zijn manier heeft hij contact gemaakt met de God van Israël, zijn vader.
Nog duidelijk komt dit besef naar voren bij de hereniging van Joseef met zijn broers.

Het lijkt wel of Joseef een subtiel maar lastig parcours heeft uitgezet voor zijn broers, waarlangs zij geleidelijk tot besef van schuld konden komen en tot inkeer. Immers pas dan, als Joseef merkt dat zijn broers wezenlijk zijn veranderd kan hij zijn eventuele wraakplannen laten gaan, kan hij kiezen voor het verlangen naar zijn familie, voor de ook altijd levend gebleven liefde; en kan hij zich bekendmaken en komen tot ontmoeting en verzoening.

Het besef van de broers omtrent hun bezwarend verleden breekt door nadat ze drie dagen gevangen zijn geweest; ze zeggen dan tot elkaar (Ber. 42: 21): “We hebben inderdaad schuld tegenover onze broer wier doodsangst wij hebben gezien toen hij ons smeekte en wij niet naar hem geluisterd hebben, daarom is deze ellende over ons gekomen.”
In de verzen, waarin Joseef in de put wordt geworpen (37:21 e.v.) wordt van de doodsangst en van de smeekbeden van Joseef vanuit die put geen gewag gemaakt. Pas hier, na drie dagen afzondering in gevangenschap in deze penibele omstandigheden dringt de impact van die smeekbeden tot de broeders door en beseffen ze de verharding van hun hart. Pas nu, vele bladzijden later, lezen wij, via het verslag van de woorden van de berouwvolle broers, over die hartverscheurende smeekbeden; Nechama Leibowitz wijst op de narratieve vondst om dit nu pas te vermelden, als krachtig literair middel om het berouw van de broers tastbaar te maken.

Als Joseef de overtuiging heeft dat de broers werkelijk veranderd zijn, kan hij zich bekend maken en zeggen: “Maar God heeft mij vooruitgezonden tot grote redding …” (45:7).

van herders tot onderdeel van de Egyptische natie

In de volgende parasha wordt de aankomst van Jacob met zijn gevolg van zeventig verhaald.
De groep vestigt zich in het land Choshen dank zij de macht van onderkoning Joseef.
Niet onderschat mag worden de enorme overgang die met Joseef wordt ingeluid, Joseef, die als eerste in de familiegeschiedenis de sprong heeft gemaakt van herdersjongen naar een nieuw sociaal niveau, namelijk naar een functie waarin politiek, vooruitzien, beleid op lange termijn, centraal stond, anders gezegd: naar een positie binnen de toenmalige ‘moderniteit' van de georganiseerde naties van het Midden-Oosten. Vanuit die positie leidde hij als het ware de familie van Jacob uit de anonimiteit van de steppen binnen in de politieke geschiedenis, die met het boek Shemot/Exodus in volle omvang wordt voortgezet.
De familie van Jacob neemt een sprong in de richting van het worden van Am Jisraël.

Er valt in deze rijke parasha nog veel te halen. Verleidelijk is het nog uit te weiden over dromen en Joseef als dromer. Maar dat moet een andere keer.

over de haftara

Het is de tijd van Chanoeka en in de Haftara: Zecharjah 2:14-4:7 is het thema van Chanoeka is zeer sterk aanwezig in het visioen van de gouden zevenarmige Menora. De afbeelding van dit visoen is een meditatie object geworden in de joodse spirituele praktijk, een zg "Shiviti".
De zevenarmige gouden Menora wordt omgeven door twee olijfbomen, die de hogepriester Jehoshoea en de politieke leider Zerubabel representeren. Deze twee waren betrokken bij de restauratie van de tempel in 516 BCE na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De olijfbomen voorzien de Menora van een voortgaande stroom van olie. De beschrijving van de Menora uit Zacharia wordt gelezen in de Haftara van de eerste sjabbat van het Chanoekafeest en besluit met een messiaaans visioen van vrede, "Niet door macht, niet door kracht maar door mijn Geest"(Zach: 4.)

9 januari 2006

Haftara bij de parasja Mikeets

Zacharia 2:14-4:7

Heel gebruikelijk is het om op sjabbat Chanoeka het beroemde verhaal over het ‘salomonsoordeel' te lezen, 1 Koningen 3:5 – 28, dat begint met: In Gibeon verscheen de Eeuwige 's nachts aan ? Salomo ? in een ? droom, en God zei: Vraag wat Ik u geven zal . Salomo vraagt om wijsheid en die wordt hem geschonken en ook nog de rijkdom en het lange leven, dat de meeste mensen zouden hebben gevraagd. Salomo kan al snel zijn wijsheid in praktijk brengen als twee vrouwen voor hem verschijnen met een baby. De ene vrouw beschuldigt de andere vrouw de baby stiekem ‘s nachts van haar gestolen te hebben, toen haar eigen kind dood bleek te zijn. De andere vrouw ontkent bij hoog en bij laag. Salomo beveelt het kind doormidden te klieven, ieder van de vrouwen de helft te geven en laat een zwaard halen. De eerste vrouw schreeuwt, niet doen, laat het kind maar bij de andere vrouw, zodat het in leven blijft. Salomo weet nu, dat zij de echte moeder is. Alom wordt de wijsheid van de koning geroemd.
Het verband met de parasja Mikeets ligt vooral in de zojuist geciteerde eerste regel van de haftara; koning Salomo droomt, en dat doet de farao, de Egyptische koning, ook, maar daar houdt de overeenkomst op. In Mikeets droomt de farao de droom over de zeven vette en zeven magere koeien, de zeven volle en de zeven lege aren, de droom die Jozef, zelf ook een begaafd dromer en droomuitlegger, zoals eerder gebleken, verklaart. (1)

Er wordt ook wel een ander stuk uit de profeten als haftara gelezen – en dat geeft ook de indeling van de liberalen aan – Zacharia (Zecharja) 2: 14-4:7. Zacharia was evenals de profeten Chaggai en Malachi sterk betrokken bij de herbouw van de tempel in Jeruzalem na de terugkeer van een groot deel van de ballingen uit Babylonische gevangenschap. Hij enthousiasmeerde de Joodse leiders om de bouw na aanvankelijke tegenslagen weer te hervatten. Dat gebeurt dan ook onder leiding van de Zerubbabel (Zeroebavel) en de hogepriester Jozua (Josjoea), zoals ook in het boek Ezra (6:14) is beschreven: En de ? oudsten ? van de ? Joden ? bouwden en maakten goede vorderingen onder de ? profetie ? van Hagga ï , de ? profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo. Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël en overeenkomstig het bevel van Kores (Cyrus) en ? Darius ? en Arthachsasta (Artaxerxes), de ? koning ? van Perzi ë . En dit huis werd voltooid op de derde dag van de maand ? Adar; het was het zesde regeringsjaar van ? koning ? ? Darius.

In het eerste stuk van de haftara ziet de profeet in een visioen de hogepriester Jozua vrijgepleit van een aantal beschuldigingen. Maar het verband met Chanoeka en de bijbehorende chanoekakandelaar met zijn lichten ligt in het tweede deel. Daarin wordt in een visioen de profeet het beeld getoond van de gouden tempelkandelaar, de menora, met zijn zeven armen met daarop de olielampen geflankeerd door twee olijfbomen (Josjoea en Zerubbabel); de olie druipt uit de olijven via een opvangbakje en een kanaaltje automatisch naar de olielampen van de menora. Wat betekent dat? Vraagt de dromer en de engel die hem dit beeld getoond heeft antwoordt:
Dit is het woord van de Eeuwige tot ? Zerubbabel:
Niet door kracht en niet door geweld,
maar door Mijn Geest,
zegt de Eeuwige van de legermachten.


Op onze beurt vragen wij weer wat dit betekent. De middeleeuwse commentator Rasji heeft een nuchtere historische verklaring: de herbouw van de tempel door bouwleider Zerubbabel zal verder ‘geolied' verlopen zonder te hoeven vechten tegen allerlei vijanden en de ‘geest Gods' zal rusten op de koning van Perzië, Darius (die inderdaad zijn volle medewerking zal blijken te leveren, zie Ezra 6).
In de regel ‘Niet door kracht en niet door geweld, maar door Mijn Geest' is altijd wel een messiaans visioen van vrede' gevoeld, een inspiratie naar het idee, dat als de geestkracht groot is grote werken ook zonder dwang en geweld kunnen worden volbracht. (2)

De volksfantasie heeft nog mooie verhalen rondom de tempelbouwer Zerubbabel gesponnen. Zo zou hij aan het hof van koning Darius een van zijn drie lijfwachten zijn geweest. Eens toen de koning sliep besloten de drie mannen ieder op te schrijven wat het machtigste was in de wereld. De koning zou dan moeten beslissen wat de meest wijze uitspraak was en die belonen. Ze schoven hun papiertjes onder het kussen van de monarch. Zodra hij wakker was riep hij de vooraanstaanden van zijn rijk bij elkaar en mochten de drie mannen hun uitspraak toelichten. ‘Wijn is het machtigste wat er is; als de mens onder zijn invloed is vergeet hij zijn zorgen en verdriet', zei de eerste. De tweede maakte meer indruk met zijn verklaring, dat de koning de machtigste op aarde was. Zerubbabel betoogde gloedvol, dat vrouwen de machtigsten waren, maar dat waarheid heerst boven alles; vrouwen zijn zelfs koningen de baas, maar waarheid is het hoogste goed, de hele aarde vraagt om waarheid, de hemel prijst de waarheid, de schepping beeft voor waarheid, gezegend is de God van waarheid. Dat ontlokte een groot applaus. Vraag wat je wilt, antwoordde de koning, ik zal het je geven. Niets voor zichzelf vroeg Zerubbabel, maar wel des konings toestemming om Jeruzalem en zijn tempel te herbouwen en de tempelschatten terug te geven. Aldus deed Darius en hij gaf een vrijgeleide aan hem mee voor hem en al zijn metgezellen en nog vele andere giften.(3)

Noten
(1) Verschillende commentaren op Mikeets zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) Het beeld van de menora, geflankeerd door twee olijfbomen, is geworden tot een meditatieobject, gecombineerd met psalm 16:8: ‘Ik stel mij de Eeuwige voortdurend voor ogen', zeg maar een joodse mantra: ‘ Shiviti Hashem lenegdi tamied' en zo wordt die afbeelding ook genoemd: een ‘Shiviti', hij hangt in vele synagoges en wordt nog steeds gebruikt als inspiratie voor meditatief tekenen en schilderen
(3) Legend of the Jews IV-11

parasjat Mikeets   Beresjiet/Genesis 41-44:18

 
Een droom, die niet is uitgelegd is als een brief die niet is gelezen

Joseef wordt uit de gevangenis gehaald om de droom van de Farao te verklaren, de beroemde droom van de zeven vette en de zeven magere jaren. Josef verklaart hem en geeft ook nog het recept om de na zeven welvaartsjaren verwachte hongersnood door te komen. De Farao verheft hem uit zijn nederige positie als bajesklant tot onderkoning en geeft hem een voorname vrouw tot echtgenoot. Joseef neemt zeer vooruitziende maatregelen en laat overal door het land voorraadschuren bouwen en vullen met koren en inderdaad komen de zeven jaren van hongersnood, die ook het land Kenaän bereiken en Jaäkov en zijn kroost. 
De broers van Joseef komen naar Egypte om koren te halen en worden voor de onderkoning gebracht, die ze niet als hun broer herkennen. 

Elders (In mijn boek ‘Reizen door de Tora') heb ik deze rijke parasja vanuit het aspect van de ommekeer van Joseefs broeders belicht, nu ga ik wat verder in op het in Joseef belichaamde fenomeen dromen. In de Tora wordt niet veel gedroomd, tien zijn er te traceren waarvan zes te maken hebben met Joseef als dromer en als droomuitlegger. De vier andere dromen zijn duidelijke boodschappen van de Ene (of zijn engel) en behoeven geen interpretatie, de droom van Avimelech (Beresjiet/Genesis 20:3 ev), Jaäkov's ladder (Ber/Gen 28:12 ev), Jaäkov's gespikkelde schapen (Ber/Gen31:10 ev), Lavan gemaand Ja'akov met rust te laten (Ber/Gen 31:24 ev). De twee dromen van Joseef en de vier die hij heeft geduid zijn in beelden verpakt en vereisen een goede uitleg. De ene droom van Joseef is die over de elf schoven, die zich voor hem buigen ( Ber/Gen37:5 ev), de ander die hij een tijd later droomt gaat over de zon, de maan en de elf sterren, die zich voor hem buigen (Ber /Gen37:9 ev). De schenker droomt over de wijnrank met drie knoppen en over dat hij Farao weer een beker overhandigt ( Ber/Gen 40:9 ev); de bakker droomt over de drie manden met brood op zijn hoofd die door vogels worden weggepikt (Ber/Gen 40:16 ev); Farao droomt over de zeven magere koeien, die de zeven dikke koeien opeten (Ber/Gen 41:1 ev) en diezelfde nacht over de zeven dunne korenaren, die de zeven dikke korenaren verzwelgen ( Ber/Gen 41:5 ev). 

De waarde van dromen wordt door vele commentatoren erkend. De Talmoed zegt, dromen zijn een zestigste van profetie. (‘vuur is één zestigste van Gehinnom (plm = hel), honing is één zestigste van manna. Sjabbat is één zestigste van de komende wereld, slaap is één zestigste van dood, een droom is één zestigste van profetie' , Talmoed Berachot 57b). 
Het beeld, dat de oude wijzen schetsen over de menselijke capaciteit om dieper te schouwen is dat van teruggang in de loop der mensengeschiedenis. Oorspronkelijk hadden alle mensen de gave van profetie. De gave ging verloren behalve voor profeten. In Talmoedische tijden achtte men de tijd van de profetie voorbij. Alleen dromen waren er nog als restanten van de oude profetische mogelijkheden. 
Maimonides, die ook de achteruitgang van de menselijke gave van profetie constateert is toch wat optimistischer, een waarlijk wijs en verheven mens zou in principe nog kunnen, profeteren. Evenals de Talmoedische wijzen ziet de oude middeleeuwse meester dromen als een onvolmaakte uiting van profetische verbeelding: ‘… en zij (de rabbijnen) herhaalden het idée in de Midrasj Beresjiet Rabba en zeiden “ dromen zijn de knoppen van profetie”. Dat is inderdaad een mooi beeld, want een knop is de vrucht die nog niet volledig is ontwikkeld, zo is ook de verbeeldingskracht ten tijde van de slaap precies datgene wat werkzaam is ten tijde van profetie, in een onvolmaakte en incomplete toestand'  ( Gids der Verdoolden/Moreh Nevoechiem 2:36}. 

Veel dromen zijn nogal chaotisch, maar te midden van verwarrende beelden kan toch een boodschap zijn verborgen. Daarom zijn dromen de moeite waard om herinnerd te worden en bezien te worden op hun mogelijke betekenis. In het tractaat Berachot van de Talmoed zijn interessante discussies te lezen over dromen en hun mogelijke betekenissen. De rabbijnen presenteren vele betekenissen van droombeelden van de meest wisselende aard. Sommige zijn echt verrassend. 
Rabbi Chisda zei: Een droom, die niet is uitgelegd is als een brief die niet is gelezen (Berachot 55a). Niet zozeer de droom op zich, maar hoe een droom wordt uitgelegd is bepalend. De rabbijnen van de Talmoed zeggen: ‘alle dromen volgen de mond (de uitleg). Is deze uitspraak volgens de Tora? Ja, volgens de verklaring van R. Eleazar. Want R. Eleazar zei: hoe weten we dat alle dromen de mond volgen? Omdat wordt gezegd, “en zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd” (uit het verslag van de schenker aan Farao, Ber/Gen 41:13). Rava zei, alleen als de uitleg beantwoordt aan de inhoud van de droom   (Berachot 55b)'”.
Een droom kan dus alleen dan zijn belang hebben, als hij in woord en duiding door de dromer of zijn uitlegger is vertaald. 

Het kan lang duren voordat een droom uitkomt. Joseef heeft als jongen twee keer een droom gehad over dat buigen van zijn familie voor hem, twee keer, dat tekent het belang van de droom, zeggen de rabbijnen. De vervulling van Joseefs dromen duurt wel heel erg lang. Aanvankelijk lijkt er weinig uit te komen van het beeld van de meester voor wie zelfs de sterren buigen; integendeel niet lang na de dromen is Joseef slaaf geworden. Het duurt nog tweeëntwintig jaar voordat de broers van de inmiddels onderkoning geworden Joseef zich neerbuigen als de korenschoven van de jongensdroom. Dat de vervulling zo lang duurt heeft te maken met dat de dromen op verschillende dagen zijn gedroomd. De twee dromen van Farao daarentegen zijn op dezelfde nacht gedroomd; dat betekent, dat de boodschap bijzonder urgent is en hun vervulling aanstaande. Joseef benadrukt: ‘Dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald is, wil zeggen, dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die spoedig zal volbrengen' (Ber/Gen 41:32). Let dus op dromen die zich vaak herhalen! 

Joseef is niet alleen een dromer, hij is ook en vooral een uitlegger. Daarbij ziet hij zichzelf als instrument, als kanaal voor de Ene. Als uitlegger moet je helemaal leeg zijn van eigen belang en subjectieve associaties en oordelen, dan kan je je voor de boodschap open stellen. Joseef begrijpt ook, dat de boodschap in de dromen van Farao vraagt om actie en hij komt onmiddellijk met een strategisch plan om de gevolgen van de voorspelde hongersnood na de zeven jaren van welvaart op te vangen. Als je de boodschap van de droom hebt begrepen kan je maar beter de vereiste actie ondernemen. 

De eerder genoemde Rabbi Chisda zei ook: ‘een slechte droom is beter dan een goede droom', waarmee hij bedoelde, dat de boodschap van een slechte droom de richting aanwijst voor ommekeer ( tesjoeva ). Hij signaleerde ook, dat noch een goede droom, noch een slechte droom ooit helemaal uitkomt. Zelfs de legendarische droom van superdromer Joseef kwam niet helemaal uit: de zon, de maan en de elf sterren, die zich voor hem bogen waren zijn vader, moeder en broers, maar zijn moeder zou nooit voor hem kunnen buigen, Rachel was immers al lang overleden. 

Dromen kunnen verwarrend zijn en soms misleidend, maar ze zijn geen bedrog, ze gebruiken allen allerlei trucs om de boodschap zowel te brengen als te verbergen, zoals Freud dat uitgebreid heeft beschreven. Mijn ervaring is, dat ze vrijwel altijd iets te zeggen hebben over de grondstemming in onze lichamelijke of psychische constitutie, die overdag vaak onder de oppervlakte van ons daags bewustzijn duikt. Vaak manifesteren dromen iets van onze al dan niet heimelijke verlangens, van de meest nobele tot de meest verwerpelijke. Gedachten, driften en frustraties kunnen stof leveren voor bizarre droomverhalen. Soms gaat een droom niet over onszelf maar over anderen, of zelfs de samenleving en de wereld. Dan naderen zijn de profetie. Het loont de moeite onze dromen niet te vergeten, maar ze onder ogen te zien en te overdenken. Ze dragen bij tot de kennis van onszelf. 

bronnen: Rabbi Jonathan Sacks over dromen:  http://www.ou.org/torah/parsha/rabbi-sacks-on-parsha/the_power_of_dreams/  
Rav Kook over Mikeets en dromen:  http://ravkooktorah.org/MIKETZ63.htm 
De passages over dromen zijn vooral te vinden op de folia 55a t/m 57b van het tractaat Berachot van de Talmoed, in Engelse vertaling te lezen op internet,
http://www.come-and-hear.com/berakoth/berakoth_57.html 
Degelijk artikel is  ‘Torah Dreams' , door Rabbi Dr. Hillel ben David (Greg Killian) 

RC dec 2014 herzien dec 2017

Parashat Mikeets, Bereshiet/Genesis 41-44:18
werkelijke ommekeer

Jozef en zijn broeders naar William Blake

De tien broeders van Josef trekken naar Egypte om koren te kopen. Ze verschijnen voor onderkoning Jozef, die van slaaf is opgeklommen is tot heerser over Egypte en zijn voorraadschuren, die dank zij zijn vooruitziende blik zijn gevuld en in de nu aangebroken jaren van hongersnood zijn geopend om koren te distribueren aan de hongerende bevolking. De broers herkennen hun ooit door hen als slaaf verkochte broer niet, maar andersom herkent Jozef hen wel. Hij is geschokt en weet niet zeker of de mannen die voor hem staan het wel verdienen, dat hij zich aan hen bekend maakt. Hij besluit ze duchtig aan de tand te voelen.

Van sommige kanten wordt aan Jozef wel wraakzuchtig en sadistisch gedrag tegenover zijn broers verweten, doordat hij hen aan allerlei beproevingen (zoals valse beschuldigingen) onderwerpt en daarmee ook zijn oude vader Jacob tot het uiterste ongerust maakt.
Vele joodse commentatoren leggen liever de nadruk op het uiterst subtiele spel, dat de onderkoning van Egypte speelt om te testen of zijn plotseling uit Kena'an opgedoken broers ook echt van binnenuit zijn veranderd. Alleen dan kan hij zich veilig en gelijkwaardig aan zijn zozeer gemiste familie toevertrouwen.

Daarom heeftJozef een lastig parcours uitgezet voor zijn broers, waarlangs zij geleidelijk tot besef van schuld zouden kunnen komen en tot inkeer. Immers pas dan, als Jozef merkt dat zijn broers wezenlijk schuld kunnen voelen kan hij zijn eventuele wraakplannen laten gaan, kan hij kiezen voor het verlangen naar zijn familie, voor de ook altijd levend gebleven liefde; en kan hij zich bekendmaken en komen tot ontmoeting en verzoening.

Want dat onderliggend de liefde de motivatie voor het complexe gedrag van Jozef vormt blijkt alleen al door de vele tranen, die hij tijdens de confrontatie met zijn familie vergiet. In de Tora wordt niet veel gehuild. In de Nieuwe Bijbelvertaling komt het zeven keer voor, waarvan het merendeel - vier keer - in de scènes van Jozef en zijn familie in Egypte.
Hagar huilt in de woestijn, verlaten en alleen met haar Jishmaël. (Gen. 21:16)
Ezau barstte in tranen uit, tranen van woede en onmacht, toen hij van zijn vader hoorde dat de zegen al was vergeven aan Jacob ( Gen.27 :38).

Jacob en Ezau lieten hun tranen de vrije loop, toen ze elkaar na lange tijd weer ontmoetten (Gen:33: 4)
Tranen worden door Jozef vier keer vergoten; als hij hoort, hoe na de eerste hindernissen de broers voor de eerste keer hun schuldgevoelens met elkaar bespreken (Gen.42: 24) ; als de broers de tweede keer bij hem komen en hij zijn geliefde Benjamin bij hen ziet (Genesis 43,30), als hij zich aan zijn broer bekend maakt (Genesis 45,2), en als hij ten slotte zijn oude vader weer ontmoet (Gen, 46,29).
(Gelachen wordt er in de Tora niet veel. Het merendeel van het gelach wordt gedaan in de scenes rond Avraham, Sara, Jitschak en Jishmaël. En dan is het vooral uit ongeloof of uit spot. Echt gelachen uit vreugde is alleen te vinden in Gen. 21:6: “‘God maakt dat ik kan lachen,' zei Sara, ‘en iedereen die dit hoort zal met mij mee lachen'”, toen Jitschak werd geboren en hij heeft dan ook Jitschak, ‘hij zal lachen'of ‘hij lachte').

Als de broers na de tweede komst bij de onderkoning op weg naar huis weer worden gesnapt op de door Jozef geënsceneerde diefstal van een bokaal, nota bene bij de jongste broer en lievelingszoon van Jacob, Benjamin, begrijpen ze, dat het hier een beproeving betreft en bekennen ze, dat ze grote schuld hebben.
Jehoeda antwoordde (Gen.44:15):
‘Wat kunnen wij u zeggen, mijn heer?
Welke woorden kunnen wij spreken?
Hoe kunnen we ons rechtvaardigen?'

Een mooie midrash (vermeld door Nechama Leibowitz in haar commentaar op Mikeets, waaruit ik ook verder heb geput) breidt deze drie zinnen van Jehoeda van het hier en nu uit naar een verder verleden, waarin de zonen van Jacob nu hun schuld voelen ook over vroeger begane wandaden en schoon schip maken.
‘Wat kunnen wij u zeggen, mijn heer?' Slaat dan op de escapade van Jehoeda met Tamar (Gen. 38)
‘Welke woorden kunnen wij spreken?' Slaat op de incest van Ruben met de bijvrouw van zijn vader ( Gen. 35: 22).
‘Hoe kunnen we ons rechtvaardigen?' verwijst naar de slachting door Shimon en Levi van de mannen van Shechem en de plundering van de stad door de andere zonen van Jacob ( Gen. 34)

Het ultieme bewijs van de werkelijke ommekeer (tesjoewa) wordt geleverd als, overeenkomstig de omschrijving van Maimonides, de berouwvolle overtreder later na zijn ommekeer in een identieke situatie belandt en de overtreding níet begaat.
Jozef heeft nu zo'n identieke situatie gecreëerd, door – nadat de ‘gestolen bokaal' bij Benjamin was teruggevonden - te eisen, dat de broers zouden terugkeren, maar dat de jongste broer Benjamin als slaaf in Egypte zou achterblijven. Stel, dat de Jacobs zonen hiermee zouden instemmen, dan zouden ze wederom een (half)broer – wel een volle broer van Jozef, zijn lievelingsbroer – en wederom een zoon van Rachel in de steek laten.
Maar, dat deden ze niet; Jehoeda wierp zich in een ontroerende pleitrede, waarmee de volgende parasha ‘Wajigash' begint, op om diens plaats als slaaf in te nemen.
Dat wordt het moment, dat Jozef overtuigd is en zich aan zijn broers kan openbaren.

Dan kan bewaarheid worden het beeld van psalm 133: Hoe goed is het, hoe heerlijk als broeders bijeen te wonen!

over de haftara

Het is de tijd van Chanoeka en in de Haftara : Zecharjah 2:14-4:7 is het thema van Chanoeka zeer sterk aanwezig in het visioen van de gouden zevenarmige Menora. De afbeelding van dit visoen is een meditatie object geworden in de joodse spirituele praktijk, een zg "Shiviti".
De zevenarmige gouden Menora wordt omgeven door twee olijfbomen, die de hogepriester Jehoshoea en de politieke leider Zerubabel representeren. Deze twee waren betrokken bij de restauratie van de tempel in 516 BCE na de terugkeer uit de Babylonische ballingschap. De olijfbomen voorzien de Menora van een voortgaande stroom van olie. De beschrijving van de Menora uit Zacharia wordt gelezen in de Haftara van de eerste sjabbat van het Chanoekafeest en besluit met een messiaans visioen van vrede, "Niet door macht, niet door kracht maar door mijn Geest"(Zach: 4.)

RC (nov 2013)

Parasjat Wajesjev    Beresjiet/Genesis 37:1-40:23

Boze broers

In deze 1 en de volgende parasjot Mikets, Wajigasj en Wajechi volgen we Jaäkov en zijn zonen tot hun aankomst en vestiging in Egypte. Centraal staat de figuur van Joseef. De geschiedenis speelt zich om hém af, vanaf zijn jongelingschap, als hij – lieveling van zijn vader – door jaloerse broeders als slaaf wordt verkocht tot zijn opklimmen tot Egyptische onderkoning, die zijn door hongersnood geteisterde vader en broers in het rijke Egypte een woonplaats biedt, waarna na zijn dood het voorspel tot de Exodus een aanvang neemt.

Een arrogant mannetje

We focussen op het begin van de parasja en zien daar een iconisch fenomeen zich afspelen: (Beresjiet/Genesis 37:3-4 HSV) ‘ Israël  (dat is dus Jaäkov) had   Jozef   meer lief dan al zijn   andere   zonen, want hij was voor hem een zoon van zijn ouderdom. Ook liet hij een veelkleurig gewaad voor hem maken.  Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem en konden niet vriendelijk     tot hem spreken'.
De jaloerse broers die de hele dag in hun eenvoudige plunje het zware werk doen, voelen zich ongeliefd als ze hun jongste broer zien rondlopen met zijn veelkleurige mantel, het bewijs van opperste vaderliefde, de knaap die hen ook nog eens als een soort werkmeester controleert en allerlei praatjes over hen aan hun vader overbrengt over wat ze allemaal niet goed zouden doen. (37:2) Als toppunt vertelt dat arrogante mannetje ook nog eens over dromen die hij heeft over hoe hij de baas wordt van de hele familie, broers incluis.(37:5 ev.)

Niet in vrede spreken

Het is een verhaal over jaloersheid en haat. Het is eigenlijk heel invoelbaar, dat de broers deze haat koesteren. Het is nooit goed als de vader één van zijn zonen voortrekt door bijvoorbeeld hem zo'n mooie mantel te geven, daar begint het proces van opklimmend ongenoegen mee. 2
Lange tijd gedogen de broers de situatie, maar ‘ze konden niet met hem spreken in vrede', staat er letterlijk  , lo jochloe dabro le-sjalom  . Rasji annoteert 3 zoiets als: het is niet goed, dat ze dat deden, maar je moet toegeven, dat ze met hun mond niet iets anders zeiden dan ze in hun hart voelden. Ze hebben van hun hart geen moordkuil gemaakt. Ze potten hun gevoelens niet op, maar gaven er lucht aan.
Wat deden ze dan wel? Hebben de broers Joseef met reden terechtgewezen, geconfronteerd met zijn arrogantie? 4 Of hebben ze hem gewoon bespot, belachelijk gemaakt, gepest, uitgemaakt voor alles wat lelijk was, uitgescholden. Misschien moeten we denken aan al die moderne boze burgers – vergeef me de generalisatie - , die de 'elite' met scheve ogen aankijken, die bevoorrechte klasse met zijn mooie huizen, baantjes en auto's en die met veel mooie woorden zegt het beste voor te hebben met de gewone mensen. Tegenwoordig pot ook de meute ze zijn ongenoegen niet op en storten boze burgers hun ressentiment uit op de moderne digitale media, net as Joseefs broers kunnen ‘ze niet spreken in vrede'. Zeker in deze lastige coronatijd neemt dit grenzeloze vormen aan en worden vaak wel begrijpelijke protesten gekaapt door gefrustreerde jongeren die fysiek geweld opzoeken.
Hoe het ook zij, met beide partijen kon het op den duur niet goed gaan.
Joseef heeft, nog jong als hij was en naïef, de boosheid en de haat van zijn broers genegeerd of misschien niet eens goed tot zich laten doordringen.
De broers konden geen goede oplossing voor hun haatgevoelens vinden. Toen de jongeman hen in het afgelegen grasland kwam opzoeken, met weer die prachtige kaftan aan, om hen weer eens te inspecteren ontlaadt de haat zich en besluiten ze hem te doden. Uiteindelijk doden ze hem niet en – een idee van Jehoeda – verkopen ze hem als slaaf aan een passerende handelskaravaan op weg naar Egypte .

Boze burgers

Wat zou er gebeurd zijn als Joseef gevoeliger was geweest voor de boosheid van zijn broers. Wat zou er gebeurd zijn, als de broers meer begrip hadden gehad voor de jeugdige overmoed van de puber Joseef en meer compassie voor Jaäkov en zijn speciale gevoelens voor de zoon van zijn zozeer gemiste overleden Rachel? We zullen het niet weten, net zomin als wij in de toekomst kunnen kijken van onze wereld, die nu zo in de greep raakt van het opgestapelde ressentiment van groepen van boze en ontevreden burgers.

Wat we wel uit de komende parasjot in de Tora weten is, dat ongeweten de broers toen met de verkoop van Joseef als slaaf naar Egypte hun redding uit de ooit komende hongersnood vooruit hebben gezonden. Maar de prijs was hoog. En dat de geschiedenis niet lineair verloopt en volgens ethische paden maken deze verhalen maar al te zeer duidelijk

noten

1. Meer commentaren op Wajisjlach in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Beresjiet Rabba 84:9: Resh Lakish, in de naam van R Elazar ben Azaria zei : je moet een van je zonen niet anders behandelen , want om de  ketonet passim  (het kleurig gewaad) dat Jaäkov voor Joseef maakte haatten ze hem.

3. Rasji ad loc

4. Dat is op te maken uit het commentaar op deze pagina van de Shelah (plm 1600)  Shney Luchot HaBrit,  Kedoshim, Torah Ohr 63

nov 2021

Parasjat Wajesjev    Beresjiet/Genesis 37:1-40:23

Lotsbestemming

Jacob had Jozef, de zoon van zijn geliefde overleden vrouw Rachel, meer lief dan diens negen broers, de zonen van zijn andere vrouw Lea. Daar hadden die broers moeite mee, zij moesten had werk doen, terwijl Jozef rondliep in zijn veelkleurige mantel, geschenk van de vader aan zijn oogappel. Bovendien controleerde Jozef hen ook nog eens als een soort werkmeester en bracht hij allerlei praatjes over hen aan hun vader over wat ze allemaal niet goed zouden doen. (37:2) Als toppunt vertelde de arrogante knaap ook nog eens over dromen die hij had over hoe hij de baas zou worden van de hele familie. (37:5 ev.)

Lange tijd gedoogden de broers de situatie, maar ‘ze konden niet met hem spreken in vrede', staat er letterlijk , lo jochloe dabro le-sjalom . De veel geraadpleegde Middeleeuwse commentator Rabbi Shlomo Jitschaki (Rasji) zei ongeveer: het is niet goed, dat ze dat deden, maar je moet toegeven, dat ze met hun mond niet iets anders zeiden dan ze in hun hart voelden. Ze hebben van hun hart geen moordkuil gemaakt. Boze burgers, boeren en buitenlui tegen de elite. Met beide partijen kon het op den duur niet goed gaan.

De broers konden geen goede oplossing voor hun haatgevoelens vinden. Toen hun jonge broertje in opdracht van zijn vader Jacob hen in het afgelegen weidegebied ver van huis kwam opzoeken, met weer die prachtige kaftan aan, om hen weer eens te inspecteren ontlaadde de haat zich en besloten ze hem te doden. Uiteindelijk doodden ze hem niet en – een idee van Jehoeda – verkochten ze hem als slaaf aan een passerende handelskaravaan op weg naar Egypte.

Wat zou er gebeurd zijn, als de broers meer begrip hadden gehad voor de jeugdige overmoed van de puber Jozef en meer compassie voor Jacob en zijn speciale gevoelens voor de zoon van zijn zozeer gemiste overleden Rachel.
Wat zou er gebeurd zijn als de jonge Jozef meer inzicht had gehad in zijn eigen gedrag en meer empathie had gehad voor zijn hard werkende broers? Wat als ze een groepssessie hadden gehouden om het eens uit te praten? (dat zou meer dan twintig jaar later wel gebeuren, zie parasja Wajigasj)

We zullen het niet weten, maar waarschijnlijk zouden Israël en de Joden in de geschiedenis zijn verdwenen zoals alle verwante volken. Wat we wel uit de komende parasjot in de Tora weten is, dat ongeweten de broers toen met de verkoop van Jozef als slaaf naar Egypte hun redding uit de ooit komende hongersnood vooruit hebben gezonden. Maar de prijs was hoog. En dat de geschiedenis niet lineair verloopt en volgens ethische paden maken deze verhalen in Genesis maar al te zeer duidelijk. Het is vaak juist middels overtreding van de moraliteit dat de geschiedenis van Israël verder wordt gebracht. Is daaronder nog een goddelijk plan werkzaam?

De rabbijnen meenden van wel en vonden aanwijzingen in de tekst voor goddelijke sturing. Zo vroegen sommigen zich af: Waarom zond de vader zijn geliefde zoon op deze riskante missie naar een plek waar ver van het vaderlijk toezicht zijn jaloerse broers samenhokten? De tekst luidt.:
37: 14: Zo stuurde hij (Jacob) hem (Jozef) het dal van Hebron uit
Rasji merkt op(2): Hoezo ‘uit het dal van Hebron' me-èmèk Chevron ? Hebron ligt immers op een berg? Maar de diepe ( èmèk = diepte) betekenis is, dat met het dal van Hebron Avraham is bedoeld, die daar begraven is en aan wie ooit is gezegd (Gen 15:13): ‘Weet wel dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land dat niet van hen is; zij zullen hen dienen en men zal hen vierhonderd jaar onderdrukken'. Met het wegsturen van Jozef op zijn gevaarlijke missie werd een eerste stap gezet in de realisatie van deze door de Eeuwige aan Avraham onthulde lotsbestemming. Jacob gaf onbewust gehoor aan deze voorspelling.

Het vers gaat verder met:
en hij kwam naar Sichem. 15 Een man trof hem aan, want zie, hij was aan het ronddwalen op het veld, de broers waren niet op de afgesproken plek. Waarom keerde Jozef niet terug en bleef hij ronddwalen bij Sichem toen zijn broers niet vond? en de man vroeg hem: Wat zoek je? De man weet waar zijn broers zijn, verderop in Dotan. Wanneer er sprake is van een anonieme ‘man' gaat het in de Tora meermalen om een instroming in de manifeste wereld van een transcendente kracht, die een lotsbestemming verder brengt. Soms wordt hij een ‘man' genoemd, zoals de mannen die bij Awraham op bezoek komen en hem de geboorte van Jitschak in het vooruitzicht stellen; en denk ook aan de ‘man' met wie Jacob heeft geworsteld aan de Jabbok. Soms wordt hij een boodschapper genoemd. een malach , Griekse equivalent:‘angelos' dat is geworden tot onze Nederlandse ‘engel'. Rasji verklaart beknopt, dat het hier gaat om (de engel) Gabriël. Daarmee kiest deze commentator duidelijk voor de interpretatie dat het hier een ingreep van de Eeuwige betreft, die Jozef verder naar zijn lot bracht.

noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Wajesjev zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA    , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn    website  

(2) Rasji ad loc. Targum Jonathan (Aramese bijbelvertaling) op Genesis 37:14 vermeld dat expliciet: Maar hij zond hem overeenkomstig het diepe raadsbesluit dat werd gesproken tot Avraham in Hebron: want op die dag begon de gevangenschap in Mitsrajiem (Egypte)
Zo ook het commentaar van de Shelah (plm 1600)  Genesis 37:14 with Shenei Luchot HaBerit (sefaria.org)



Haftara bij de parasja Wajesjev

Amos 2:6-3:8

Wanneer Amos zijn doem-profetieën over allerlei landen, maar vooral over het noordelijke rijk Israël uitstort tot de menigten bij de tempel in Bet-el, waar nota bene een gouden kalf ter aanbidding is opgericht door koning Jerobeam (Jerovam) (1), wordt hem dat niet in dank afgenomen. De priester Amazia maant hem het land te verlaten richting het zuidelijk koninkrijk Juda. Amos antwoordde: ik ben helemaal geen profeet en ook niet de zoon van een profeet. Ik ben een veehouder en een moerbeikweker, maar God riep mij om te profeteren tegen mijn volk Israël (7:15). Hij distantieerde zich duidelijk van de gilde van zich noemende profeten, die heulden met de machthebbers en hun roeping verzaakten. Dat speelde zich af rond 750 BCE in een tijd, dat het eigenlijk economisch en politiek best goed ging in het noordelijke rijk Israël tijdens de lange regering van koning Jerobeam de Tweede.

Amos was de eerste van de zogenoemde late profeten (2) die hun woorden op schrift hebben gesteld (of laten stellen). Hij was daarmee gelijk al een rolmodel voor alle na hem komende profeten, zowel inhoudelijk - met zijn protest tegen onrechtvaardigheid en corruptie - als qua stijl - in de krachtige poëtische metaforen waarmee hij zijn boodschap de wereld inslingerde. Literaire begaafdheid en beheersing van het schrift moet deze veehouder niet vreemd zijn geweest.
Weliswaar was het gouden kalf in Bet-el een doorn in zijn vroom oog, maar wat hem werkelijk bewoog was het enorme verschil tussen de welvarende bovenlaag en de armen, de onverschilligheid van de rijken voor het lot van de minder bedeelden. Het boek begint met dat hij eerst andere landen de mantel uitveegt maar dan komt het noordelijk rijk Israël aan de beurt. Hier start de haftara en de lezer mag raden welke regel aanleiding heeft gegeven tot het benoemen van dit deel van Amos' profetieen tot haftara bij de de parasja Wajesjev (Beresjiet/Genesis 37:1-40:23), het bijbelstuk waarin wordt verhaald hoe Jacobs zonen hun broer Jozef (Joseef) als slaaf verkopen aan een naar Egypte reizende handelskaravaan.

2 6 Zo zegt de Eeuwige:
Vanwege drie
? overtredingen ? van Israël,
ja, vanwege vier, zal Ik er niet op terugkomen,
omdat zij de rechtvaardige voor
? geld ? verkopen
en de arme voor een paar schoenen.
7 Zij snakken ernaar dat het stof van de aarde op het hoofd van de geringen is,
zij duwen de zachtmoedigen van de weg
.

De link tussen haftara en het verhaal over de jonge Jozef zit hem in de regel: ‘omdat zij de rechtvaardige voor ? geld ? verkopen'. Dat herinnert aan de verkoop van onschuldige Jozef voor twintig zilverstukken. (Genesis 37:28)

Het lijkt of Amos nog meer dan andere profeten er de nadruk op legt dat omkeer naar de Eeuwige onlosmakelijk verbonden is met: het betrachten van rechtvaardigheid en compassie met de weerlozen. Sprekend is bijv. deze tekst (geen deel meer van het haftara, maar het citeren waard):

5 10 Zij (de elite van de Israëlieten RC) haten wie in de ? poort ? opkomt voor het recht,
zij hebben een afschuw van wie de waarheid spreekt.
11 Omdat u de arme vertrapt
en van hem een heffing op koren neemt,
daarom hebt u
? huizen ? van gehouwen steen kunnen bouwen,
maar u zult er niet in wonen;
(…)
u drijft de rechtvaardige in het nauw, u neemt zwijggeld aan,
u duwt armen in de
? poort ? opzij.
13 Daarom zwijgt de verstandige in die tijd,
want het is een kwade tijd.
14 Zoek het goede en niet het kwade,
opdat u leeft!

Op zich hebben rituelen, ook al ze vroom en volgens de regels worden uitgevoerd, geen waarde, is het principe van Amos, als ze niet gepaard gaan met het opkomen voor recht en het betrachten van integriteit en betrouwbaarheid. Daarvan getuigt deze tekst die Jesaja 1:11 ev al vooraf schaduwt,

5: 21 Ik haat, Ik versmaad uw feesten.
Uw bijzondere samenkomsten kan Ik niet luchten,
22 want al brengt u Mij brandoffers, en uw graanoffers,
Ik schep er geen behagen in.
En het dankoffer van uw gemest vee:
Ik wil het niet aanzien.
23 Doe het lawaai van uw liederen van Mij weg,
en het getokkel van uw luiten kan Ik niet aanhoren!
24 Laat het recht stromen als water,
de gerechtigheid als een altijd stromende beek.

Moet de catastrofe eerst plaats vinden om een betere wereld te bereiken? Dat zou je al lezend kunnen gaan denken. Hoe het ook zij, Amos besluit zijn epische donderpreek met een hoopvolle profetie over Israël. Na de rampen zullen betere tijden aanbreken. Het lijkt wel of hij het heeft over het Israël, dat in de vorige eeuw tot nieuwe bloei kwam:

9:14-15 Zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen,
zij zullen wijngaarden planten en de
? wijn ? ervan drinken,
zij zullen tuinen aanleggen en de vrucht ervan eten.
15 Ik zal hen in hun land planten,
en zij zullen nooit meer weggerukt worden uit hun land,
dat Ik aan hen gegeven heb, zegt de Eeuwige, uw God.

Amos was een klokkenluider van zijn tijd - het woelige Midden-Oosten in de ijzertijd. Hij stelde de kloof tussen arm en rijk, uitbuiting, corruptie en schijnheiligheid van zijn wereld aan de kaak. Hoe zou hij nu reageren op het Israël van nu – en breder op de wereld van nu? Hij kende nog geen kloof tussen orthodox, liberaal en seculier. Hij kende geen kloof tussen hoog- en laagopgeleiden, geen globale kloof tussen de allerrijksten en de allerarmsten (De 26 rijkste mensen op aarde hebben samen meer vermogen dan de armste helft van de wereldbevolking, 3,8 miljard mensen). Er was nog geen kloof tussen wit en zwart, geen kloof tussen de koortsige wildgroei van menselijke productie en consumptie en de draagkracht van de planeet (opwarming, vervuiling). De schaal is sinds Amos' tijd gigantisch vergroot, maar de primaire structuur van de misstanden is misschien niet essentieel veranderd. Profeten zijn er niet meer, maar Amos-achtigen van nu begrijpen de tekenen des tijds en hun stemgeluid is hier en daar te horen.

Noten
(1) 1 Koningen 12; er was ook een gouden kalf in de streek Dan. Bijbelwetenschappers opperen dat hier de basis is te vinden van de sage van het gouden kalf in Exodus
(2) De late profeten zijn ingedeeld in de grote profeten Jesaja, Jeremia en Ezechiel, en de kleine profeten, Hosea, Joel, Amos, Obadia, Jona, Micha, Nachoem, Chabakuk, Zefanja, Haggai, Zecharja en Malachi

RC dec 2019

Chanoeka sameach 5780 Happy Hanukkah 2019!

Parasja Wajesjev   Beresjiet/Genesis  37:1-40:23 

De ontwikkeling van Jehoeda

Een dragende bijrol in de Jozefverhalen vervult de vierde zoon van Lea, Jehoeda, Juda.
Het is fascinerend hem te volgen in zijn ontwikkeling.

De eerste keer, dat hij zich profileert is, als hij oppert Joseef niet te doden, maar te verkopen als slaaf. De tweede keer staat hij even middenin de schijnwerper. Na de verkoop van Joseef als slaaf speelt zich nog een intermezzo af rond Jehoeda en zijn schoondochter Tamar. Tamar – een Kena'anitische vrouw - huwt de oudste zoon van Jhoeda, Er, die ze aan de dood verliest. De tweede zoon Onan weigert zijn zwagerplicht om zijn overleden broer alsnog een erfgenaam te bezorgen te vervullen en ‘verspilt zijn zaad op de grond'. Ook hij overlijdt en dan is volgens de regels van het zwagerhuwelijk (  Jiboem  ) de derde zoon Sjela aan de beurt. Jehoeda voelt daar helemaal niets voor en schuift het op de lange baan en Tamar voorvoelt op de lange duur dat de toezegging niet tot het huwelijk zal leiden, er zal niets van komen. Ze verzint een list. Als de man op weg is naar zijn schapenscheerders in Timna komt hij onderweg - bij ‘  petach enajim'  , de poort van het dorp Enajim , letterlijk ‘opening der ogen' – een gesluierde hoer tegen, de onherkenbare Tamar. Zij verleidt haar schoonvader (en inmiddels ook weduwnaar}. Ze baart een tweeling - Perets en Zerach - en als Jehoeda deze schande wil bestraffen met verbranding stelt zij hem aan de kaak als de vader van die twee zonen, door hem de onderpanden te tonen die ze indertijd als hoer van hem kreeg voor de betaling van haar diensten met een geitje: zijn zegel, zijn koord en zijn staf. Jehoeda herkent ze en zegt: ‘Zij staat tegenover mij in haar recht, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sjela heb gegeven'.

Rabbijn Sacks wijst erop, dat dit in de Tora de eerste keer is dat iemand met zoveel woorden zijn fout aan een ander toegeeft. Toen Jehoeda hoorde van de hoererij en zwangerschap van zijn schoondochter beval hij dat zij verbrand moest worden. Tamar klaagde hem toen niet rechtstreeks aan, maar gaf hem de gelegenheid zelf naar voren te komen en te bekennen. Ze zei immers: ‘Zie eens goed, van wie deze zegelring en snoeren en staf zijn ‘ (39:24) . Jehoeda had ervoor kunnen kiezen om gezichtsverlies te voorkomen en zijn reputatie te redden en kunnen ontkennen. Tamar liep dus een groot risico, bij ontkenning door haar schoonvader zou ze verbrand worden. Dat gaf de Talmoedische Rabbi Jochanan de gelegenheid op te merken: ‘Het is beter voor een mens zich in een brandende oven te werpen dan een medemens openbaar te schande te zetten. Hoe komen we daarbij? Van Tamar . (Talmoed Sota 10b).

Eén van de zo op de wereld gekomen zonen, Perets, zal de voorvader worden van koning David, die zijn opvolger, Sjelomo, ook verwekte bij een via een misstap aan zijn zijde gekomen vrouw, Batsjewa (David die volgens de sage van het Nieuwe Testament de voorvader van Jezus zou zijn). 
Ook hier zien we hoe de geschiedenis voortschrijdt middels misstappen van de hoofdpersonen van het drama. De geschiedenis van Israël is allerminst een geschiedenis van verheven personen van onberispelijke levenswandel. De voortstuwing van de gebeurtenissen houdt zich niet aan religieuze regels en ethische voorschriften. David Biale concludeert in zijn boek ‘Eros and the Jews' met verleidelijke ironie: “Nogmaals, (…) misstappen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israël; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn volk te bevorderen”. (1) 
Zijn de dramatis personae geen zondeloze figuren, wat wel opvalt is dat het levende mensen zijn in ontwikkeling. Het zijn geen stereotypen, maar het zijn karakters, die groeien met de jaren. Misschien is dat wel het belangrijkste. Ze worden wijs door schade en schande; getekend door de gevolgen van hun beslissingen en hun daden winnen ze aan statuur. Dat geldt voor Ja'akov, voor Joseef en ook voor Jehoeda. De derde keer dat Jehoeda in de spotlight staat is zijn ‘finest hour', dat is later als de broers in Egypte zijn en voor de machtige onderkoning van Egypte staan, die ze nog niet als hun broer Joseef hebben herkend. Dan houdt Jehoeda als spreekbuis van zijn broers zijn lange pleitrede ten behoeve van Benjamins terugkeer naar zijn vader, de langste monoloog in de Tora, woorden die het hart van hun verloren gewaande broer Joseef doen breken en deze ertoe brengt zich als hun broer bekend te maken (2). 
Als de oude Ja'akov op zijn sterfbed ligt, zal hij in zijn visionaire woorden niet Joseef omschrijven als de leider van zijn broers, maar Jehoeda (Genesis 49:8 ev): 
Jehoeda, jij bent het, 
jou zullen je broers loven! 
Je hand zal rusten op de nek van je vijanden; 
voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen. 
Jehoeda zal de voorvader (met Benjamin) en naamgever worden van de Jehoediem , de Joden.

Noten
(1) David Biale: Eros and the Jews : from Biblical Israel to contemporary America , p 20.
(2) in parashat Wajigasj , Genesis 44:18 ev

Parasjat Wajesjev
  Beresjiet/Genesis 37:1-40:23
Boze broers

In deze en de volgende parasjot Mikets, Wajigasj en Wajechi volgen we Jaäkov en zijn zonen tot hun aankomst en vestiging in Egypte. Centraal staat de figuur van Joseef. De geschiedenis speelt zich om hém af, vanaf zijn jongelingschap, als hij – lieveling van zijn vader – door jaloerse broeders als slaaf wordt verkocht tot zijn opklimmen tot Egyptische onderkoning, die zijn door hongersnood geteisterde vader en broers in het rijke Egypte een woonplaats biedt, waarna na zijn dood het voorspel tot de Exodus een aanvang neemt.
We focussen op het begin van de parasja en zien daar een iconisch fenomeen zich afspelen: ( Beresjiet/Genesis 37:3-4 HSV) ‘ Israël  (dat is dus Jaäkov) had   Jozef   meer lief dan al zijn   andere   zonen, want hij was voor hem een zoon van zijn ouderdom. Ook liet hij een veelkleurig gewaad voor hem maken.  Toen zijn broers zagen dat hun vader hem meer liefhad dan al zijn broers, haatten zij hem en konden niet vriendelijk     tot hem spreken'.
De jaloerse broers die de hele dag in hun eenvoudige plunje het zware werk doen, voelen zich ongeliefd als ze hun jongste broer zien rondlopen met zijn veelkleurige mantel, het bewijs van opperste vaderliefde, de knaap die hen ook nog eens als een soort werkmeester controleert en allerlei praatjes over hen aan hun vader overbrengt over wat ze allemaal niet goed zouden doen. (37:2) Als toppunt vertelt dat arrogante mannetje ook nog eens over dromen die hij heeft over hoe hij de baas wordt van de hele familie, broers incluis.(37:5 ev.)

Het is een verhaal over jaloersheid en haat. Het is eigenlijk heel invoelbaar, dat de broers deze haat hebben. Het is nooit goed als de vader één van zijn zonen voortrekt door bijvoorbeeld hem zo'n mooie mantel te geven, daar begint het proces van opklimmend ongenoegen mee. (1)
Lange tijd gedogen de broers de situatie, maar ‘ze konden niet met hem spreken in vrede', staat er letterlijk , lo jochloe dabro le-sjalom . Rasji annoteert (2 )zoiets als: het is niet goed, dat ze dat deden, maar je moet toegeven, dat ze met hun mond niet iets anders zeiden dan ze in hun hart voelden .
Ze hebben van hun hart geen moordkuil gemaakt. Ze potten hun gevoelens niet op, maar gaven er lucht aan.
Wat deden ze dan wel? Hebben de broers Joseef met reden terechtgewezen, geconfronteerd met zijn arrogantie? (3) Of hebben ze hem gewoon bespot, belachelijk gemaakt, gepest, uitgemaakt voor alles wat lelijk was, uitgescholden. Misschien moeten we denken aan al die moderne boze burgers – vergeef me de generalisatie - , die de'elite' met scheve ogen aankijken, die bevoorrechte klasse met haar mooie huizen, baantjes en auto's en die met veel mooie woorden zegt het beste voor te hebben met de gewone mensen. Tegenwoordig pot ook de meute ze zijn ongenoegen niet op en storten boze burgers hun ressentiment uit op de moderne digitale media, net as Joseefs broers kunnen ‘ze niet spreken in vrede'.
Hoe het ook zij, met beide partijen kon het op den duur niet goed gaan.
Joseef heeft, nog jong als hij was en naïef, de boosheid en de haat van zijn broers genegeerd of misschien niet eens goed tot zich laten doordringen.
De broers konden geen goede oplossing voor hun haatgevoelens vinden. Toen de jongeman hen in het afgelegen grasland kwam opzoeken, met weer die prachtige kaftan aan, om hen weer eens te inspecteren ontlaadde de haat zich en besloten ze hem te doden. Uiteindelijk doodden ze hemniet en – een idee van Jehoeda – verkopen ze hem als slaaf aan een passerende handelskaravaan op weg naar Egypte .
Wat zou er gebeurd zijn als Joseef gevoeliger was geweest voor de boosheid van zijn broers. Wat zou er gebeurd zijn, als de broers meer begrip hadden gehad voor de jeugdige overmoed van de puber Joseef en meer compassie voor Jaäkov en zijn speciale gevoelens voor de zoon van zijn zozeer gemiste overleden Rachel?
We zullen het niet weten, net zomin als wij in de toekomst kunnen kijken van onze wereld, die nu zo in de greep raakt van het opgestapelde ressentiment van groepen van boze en ontevreden burgers.

Wat we wel uit de komende parasjot in de Tora weten is, dat ongeweten de broers toen met de verkoop van Joseef als slaaf naar Egypte hun redding uit de ooit komende hongersnood vooruit hebben gezonden. Maar de prijs was hoog. En dat de geschiedenis niet lineair verloopt en volgens ethische paden maken deze verhalen maar al te zeer duidelijk

noten

(1)Beresjiet Rabba 84:9: Resh Lakish, in de naam van R Elazar ben Azaria zei : je moet een van je zonen niet anders behandelen , want om de ketonet passim (het kleurig gewaad) dat Jaäkov voor Joseef maakte haatten ze hem.
(2) Rasji ad loc
(3) Dat is op te maken uit het commentaar op deze pagina van de Shelah (plm 1600) Shney Luchot HaBrit, Kedoshim, Torah Ohr 63

Parashat Wajesjev Bereshiet/Genesis 37-4l
Joseef en Jehoeda, karakters in ontwikkeling; 1. Joseef

De parasha

In deze parasha zet het familieverhaal van Avrahams nakomelingen zich voort. Een nieuwe generatie betreedt het podium, de zonen van Avrahams kleinzoon, Ja'akov. Hoofdfiguur is diens lievelingszoon Joseef. In deze parasha en de volgende parshiot Mikets, Wajigasj en Wajechi speelt zich de geschiedenis van de familie om Joseef heen af. Het is het laatste bedrijf van de family story van Bereshiet/Genesis; in het volgende boek, Shemot/Exodus zal het over een volk gaan, in de volgende boeken aangeduid als de ‘benee Jisraël', de kinderen van Israël.
De parashat Wajesjev valt eigenlijk in twee bedrijven uiteen.
Het eerste bedrijf vertelt hoe de puber Josef – naïef of arrogant, naar men wil – zijn dromen vertelt aan zijn broers, dromen met beelden van hoe hij de baas is in de familie, korenschoven, zon, maan en sterren, allemaal buigen ze voor hem, Joseef; daarbij gaat de jongen gekleed in het sjieke kleurig gewaad dat zijn vader hem heeft geschonken. De broers hebben schoon genoeg van dat verwaande knaapje en ze zijn ook nog jaloers. Als de ruige herders ver van Jaäkovs tenten de schapen weiden en hun vaders oogappel in zijn mooie mantel zien naderen om hen te controleren besluiten ze hem te doden en gooien hem in een lege put. Uiteindelijk doden ze hem niet en – een idee van Jehoeda – verkopen ze hem als slaaf aan een passerende handelskaravaan op weg naar Egypte (1). Ze vertellen aan de ontroostbare vader, dat zijn zoon is verscheurd door wilde dieren en tonen hem het met geitenbloed besmeurde kleurig gewaad. Het thema misleiding en leugen, ook dat thema zet zich in deze generatie voort.
Vóór het dan volgende tweede bedrijf rond Joseef krijgen we nog een intermezzo verhaald over Jehoeda en zijn schoondochter Tamar, weduwe van twee zonen van Jaäkovs zonen, een vrouw, die verlangend naar een kind, haar schoonvader listig als hoer vermomd verleidt en een tweeling baart.
Het tweede bedrijf is het begin van de carrière van Joseef als slaaf in Egypte, die het in latere parshiot tot onderkoning zal brengen. Zijn eerste baantje als huismeester van een generaal eindigt in de gevangenis als hij door de meesteres des huizes ten onrechte wordt beschuldigd van aanranding. In de gevangenis weet hij toch weer op te klimmen tot manager en vestigt hij zijn reputatie als droomuitlegger door uit twee dromen van in ongenade gevallen hoffunctionarissen, de schenker en de bakker, correct hun toekomst te voorspellen, voor de een eerherstel, voor de ander de dood. Die reputatie zal hem later nog van pas komen.

De wegwijzer; toeval of sturing?

Van de vele kleurige en dramatische gebeurtenissen kies ik een passage over één bepalend moment, dat zich voordoet tijdens Joseefs zoektocht naar zijn broers, die hem als slaaf zullen verkopen. Het lijkt een vrij onbelangrijk detail dat in hoofdstuk 37: 15-18 wordt verteld: (NBV)“ Toen Jozef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. ‘Ik ben op zoek naar mijn broers,' antwoordde hij. ‘Kunt u me zeggen waar zij het vee aan het weiden zijn?' ‘Ze zijn hier niet meer,' zei de ander, ‘ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan wilden.' Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan.“ Uitgangspunt bij Tora-verklaring is dat er nooit iets voor niets staat.
Ook al lijkt het een onbelangrijk detail, het feit dat het is opgenomen in het verhaal houdt in dat het een betekenis of boodschap heeft.
In de hierboven opgenomen vertaling staat, dat Joseef ‘iemand tegenkwam'. Letterlijk vertaald staat er: ‘ Jiemtsehoe iesh ' ofwel: een man ( iesh ) vond hem. Wanneer er sprake is van een anonieme ‘man' gaat het in de Tora meermalen om een instroming in de manifeste wereld van een transcendente kracht, die een belangrijke wending teweeg brengt. Soms wordt hij een ‘man' genoemd, zoals de mannen die bij Avraham op bezoek komen en hem de geboorte van Jitschak in het vooruitzicht stellen; en denk ook aan de ‘man' met wie Jacob heeft geworsteld aan de Jabbok. Soms wordt hij een boodschapper genoemd, een ‘ malach ', later via het Griekse equivalent ‘ angelos ' vertaald als ‘engel'.
De veel geraadpleegde Middeleeuwse commentator Rabbi Sjlomo Jitschaki (Rasji) verklaart beknopt, dat het hier gaat om (de engel) Gavriël; zie ook het boek Daniël, waarin gewag wordt gemaakt van ‘een man Gavriël', waar het duidelijk gaat om een engel-achtig fenomeen (Daniël 9:21 ) Daarmee kiest deze commentator duidelijk voor de interpretatie dat het hier een ingreep van de Eeuwige betreft.
Hoe het ook zij, het is duidelijk dat het hier een draaipunt betreft in de afwikkeling van het drama van Joseef en zijn broeders, ja zelfs in de geschiedenis en het lot van Israël. Joseef was verdwaald. Als hij de man niet had ontmoet had hij zijn broeders waarschijnlijk nooit gevonden. Misschien was hij wilde dieren tegengekomen, rovers, misschien was hij onverrichter zake teruggekeerd naar het kamp van zijn vader.
Hij was waarschijnlijk nooit in Egypte terecht gekomen (en als hij er onverhoopt toch terecht zou zijn gekomen was zijn geschiedenis zich daar heel anders verder ontwikkeld, was de broederschuld niet opgetreden, was Joseef nooit de redder van zijn familie geworden). Waarschijnlijk was Jacob en zijn zeventig mensen nooit in Egypte aangeland, althans niet op de manier zoals in de Tora beschreven met de vestiging in het land Chosjen, de bevolkingsaanwas, de toenemende onderdrukking en tenslotte de Exodus.

Is het toeval dat de ‘man' op de weg van de verdwaalde Joseef kwam?
Eeuw in eeuw uit is de vraag of een essentiële schakelgebeurtenis (b.v. een ontmoeting) nu zuiver toeval is geweest of een ingreep Gods. Het is een onderwerp, dat gezellig bediscussieerd werd en wordt aan de borreltafel (of bij het nomaden kampvuur, wie weet) en tussen wetenschappers, theologen en filosofen, in gewichtige academische fora. Op belangrijke historische wendingspunten, maar ook in de individuele levens van onberoemde personen zijn er staaltjes van al dan niet schijnbaar toeval te geven.
Wie ben ik om een overzicht te geven van de stand van deze discussie, die in populair wetenschappelijke vorm een eigentijdse variant kent – waar het gaat over biologische evolutie - onder de noemer van ‘intelligent design'.
Ik wijs er hier op, dat de Tora suggereert, dat er een bovenmenselijke, zo u wil goddelijke sturing is. Een sturing, die kennelijk wil, dat Joseef zijn beproeving tegemoet gaat, dat de broeders hun dwaling aan hem begaan, zodat Joseef vanuit de diepste put via toppen en dalen naar zijn hoogste glorie kan stijgen, waardoor hij zijn familieleden vanuit hun ontberingen een veilige plaats van welvaart kan bieden, welke plaats weer wordt tot een oord van ellende, van waaruit zij uiteindelijk uit de slavenketens bevrijd optrekken naar de Sinaj, waar zij de openbaring van de Tora krijgen, waarna etcetera de geschiedenis verder rolt met een beurtelings oplichtende dan weer in duistere raadselachtigheid verzinkende finaliteit.
Misschien is onze grootste vrijheid als mens niet zozeer dat wij in opperste vrijheid kunnen kiezen als wel dat wij de vrijheid hebben ons af te sluiten óf ons te openen voor welke boodschapper ons vanuit een grotere dimensie met zijn tekens, met zijn richtingwijzing tracht te bereiken. Misschien is dat de kwaliteit van Joseef geweest – behalve dat hij een helder verstand had, een prima intuïtie, een visie om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen - : de kwaliteit om in de nood van het moment, verdwaald in eindeloze velden, open te staan voor tekenen, die de juiste richting aangaven; en wie weet geeft dat aan die hogere dimensie (God zo u wil) de gelegenheid zich te openbaren met de noodzakelijke weg die te gaan is.

Tenslotte: het is opvallend hoe af en toe in de Tora (in de Tanach, in de historie) de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, misstappen, dwalingen, vooruit: zeggen we zonden, de geschiedenis juist essentieel vooruit duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis der mensen, de jaloersheid en naijver van Joseefs broeders brengen Joseef - en uiteindelijk Israël – in Egypte. In deze zelfde parasha brengt de zonde van Juda met Tamar het nageslacht voort dat zal leiden tot David ha-melech (koning David)en diens zonde met Batshewa brengt Sjlomo ha-melech (koning Salomo) voort.

noten
(1) Hebben de broers nu Joseef eerst aan de Midjanitische kooplieden verkocht of waren die hen voor? De tekst is niet duidelijk. Nechama Leibowitz behandelt in haar commentaar uitgebreid deze kwestie; ze vermeldt hoe vele commentatoren komen tot een viervoudige doorverkoop van Joseef: broers naar Midjanieten, Midjanieten naar Ishmaëlieten, Ishmaëlieten naar Medanieten. Medanieten aan Farao's generaal Potifar

2. Jehoeda

Als een plots intermezzo tussen de verhalen over Joseef vertelt de parasja het verhaal van Juda en zijn schoondochter Tamar.
Is de Joseef de hoofdpersoon van deze parasha, een dragende bijrol heeft zijn broer Jehoeda. De eerste keer, dat deze vierde zoon zich profileert is, als hij oppert Joseef niet te doden, maar te verkopen als slaaf. De tweede keer staat hij een poos middenin de schijnwerper. Want tussen de twee net kort samengevatte bedrijven rond Joseef speelt zich nog een intermezzo af rond Jehoeda en zijn schoondochterTamar. Tamar – een Kena'anitische vrouw - huwt de oudste zoon van Juda, Er, die ze aan de dood verliest. De tweede zoon Onan weigert zijn zwagerplicht om zijn overleden broer alsnog een erfgenaam te bezorgen te vervullen en ‘ verspilt zijn zaad op de grond' (1). Ook hij overlijdt en dan is volgens de regels van het zwagerhuwelijk ( Jiboem ) de derde zoon Sjelah aan de beurt. Jehoeda voelt daar helemaal niets voor en schuift het op de lange baan en Tamar voorvoelt op de lange duur dat de toezegging van haar schoonvader niet tot het huwelijk met Shelach zal leiden, er zal niets van komen. Ze verzint een list – alweer misleiding! - , nu is Jehoeda het slachtoffer. Als de man op weg is naar zijn schapenscheerders in Timna komt hij onderweg - bij ‘ petach enajim' , de poort van het dorp Enajim, letterlijk ‘opening der ogen' – een gesluierde hoer tegen, de onherkenbare Tamar. Zij verleidt haar schoonvader (en inmiddels ook weduwnaar}. Ze baart een tweeling - Perets en Zerach - en als Jehoeda later hoort van deze schande en dit, onwetend dat deze zwangerschap aan hem te wijten is, wil bestraffen met verbranding stelt zij hem aan de kaak als de vader van die twee zonen. Dat doet zij door hem de onderpanden te tonen die ze indertijd als hoer van hem kreeg voor de uitgestelde betaling van haar diensten: zijn zegel, zijn koord en zijn staf. Jehoeda herkent ze en erkent: ‘ Zij staat tegenover mij in haar recht, omdat ik haar niet aan mijn zoon Sjelah heb gegeven ' (Ber/Gen 38:26).
Rabbijn Jonathan Sacks wijst erop, dat dit in de Tora de eerste keer is dat iemand met zoveel woorden zijn fout aan een ander toegeeft. Toen Jehoeda hoorde van de hoererij en zwangerschap van zijn schoondochter beval hij dat zij verbrand moest worden. Tamar klaagde hem toen niet rechtstreeks aan, maar gaf hem de gelegenheid zelf naar voren te komen en te bekennen. Ze zei immers: ‘Zie eens goed, van wie deze zegelring en snoeren en staf zijn ‘ (Ber/Gen 39:24) .Jehoeda had ook zijn reputatie de voorrang kunnen geven en kunnen ontkennen. Tamar liep dus een groot risico, bij ontkenning door haar schoonvader zou ze verbrand worden.
Deze actie van Tamar gaf de Talmoedische Rabbi Jochanan - 3e eeuw westerse jaartelling - de gelegenheid op te merken: ‘ Het is beter voor een mens zich in een brandende oven te werpen dan een medemens openbaar te schande te zetten. Hoe komen we daarbij? Van Tamar (Talmoed Sota 10b). Zouden de planners van dergelijke openbare onthullingen zich daaraan houden, dan zouden we een schrijnend gebrek aan brandende ovens hebben

Eén van de zo o p de wereld gekomen zonen, Perets, zal de voorvader worden van koning David, die zijn opvolger, Shelomo, ook verwekte bij een via een misstap aan zijn zijde gekomen vrouw, Batshewa (David die volgens de sage van het Nieuwe Testament de voorvader van Jezus zou zijn).
Ook hier zien we hoe de geschiedenis voortschrijdt middels misstappen van de hoofdpersonen van het drama. De geschiedenis van Israël is allerminst een geschiedenis van verheven personen van onberispelijke levenswandel. De voortstuwing van de gebeurtenissen houdt zich niet aan religieuze regels en ethische voorschriften. David Biale concludeert in zijn boek ‘Eros and the Jews' met verleidelijke ironie: ‘Nogmaals, (…) misstappen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israel; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn uitverkoren volk te bevorderen'.
Zijn de dramatis personae geen zondeloze figuren, wat wel opvalt is dat het levende mensen zijn in ontwikkeling. Het zijn geen stereotypen, maar het zijn karakters, die groeien met de jaren. Misschien is dat wel het belangrijkste. Ze worden wijs door schade en schande; getekend door de gevolgen van hun beslissingen en hun daden winnen ze aan statuur. Dat geldt voor Jaäkov, voor Joseef en ook voor Jehoeda. De derde keer dat Jehoeda in de spotlight staat is zijn ‘finest hour' , dat is later als de broers in Egypte zijn en voor de machtige onderkoning van Egypte staan, die ze nog niet als hun broer hebben herkend. Dan houdt Juda als spreekbuis van zijn peers zijn lange pleitrede ten behoeve van Binjamiens terugkeer naar zijn vader, de langste monoloog in de Tora, woorden die het hart van de machtige heerser Joseef doen breken en deze ertoe brengen zich als hun broer bekend te maken ( parashat Wajigash ,Gen/Ber 44:18 ev).
Als de oude Jaäkov op zijn sterfbed ligt, zal hij in zijn visionaire laatste woorden niet Joseef omschrijven als de leider van zijn broers, maar Jehoeda (Ber/Gen 49) :
Juda, jij bent het,
jou zullen je broers loven!
Je hand zal rusten op de nek van je vijanden;
voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen.
Juda is een leeuwenwelp;
van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon,
en zo verder

Jehoeda zal uiteindelijk de voorvader en naamgever van het Joodse volk worden

noten
(1) Van Onan is afgeleid het woord onaneren, in mijn jeugd nog gebruikt in de betekenis van masturberen. In feite heeft Onan dat helemaal niet gedaan, blijkens de tekst praktiseerde hij de zg coïtus interruptus.

dec 2015 herzien

Parashat Wajeshev Bereshiet/Genesis 37-4l
Joseef en Jehoeda, karakters in ontwikkeling


                          Joseef als slaaf verkocht

In deze parasha zet het familieverhaal van Avrahams nakomelingen zich voort. Een nieuwe generatie betreedt het podium, de zonen van Av rahams kleinzoon, Ja'akov. Hoofdfiguur is diens lievelingszoon Joseef. In deze parasha en de volgende parshiot speelt zich de geschiedenis van de familie om Joseef heen af. Het is het laatste bedrijf van de family story van Bereshiet/Genesis; in het volgende boek, Shemot/Exodus zal het over een volk gaan, de ‘bené Jisraeel'.

Dit Bijbelhoofdstuk valt eigenlijk in twee bedrijven uiteen.
Het eerste bedrijf vertelt hoe de jonge puber Josef – naïef of arrogant, naar men wil – zijn dromen vertelt aan zijn broers, dromen met beelden van hoe hij de baas is in de familie, korenschoven, zon, maan en sterren, allemaal buigen ze voor hem, Joseef; daarbij gaat de jongen gekleed in het sjieke kleurig gewaad dat zijn vader hem heeft geschonken. De broers hebben schoon genoeg van dat verwaande knaapje en ze zijn ook nog jaloers. Als de ruige herders ver van Ja'akovs tenten de schapen weiden en hun vaders oogappel in zijn mooie mantel zien naderen om hen te controleren besluiten ze hem te doden en gooien hem in een lege put. Uiteindelijk doden ze hemniet en – een idee van Jehoeda – verkopen ze hem als slaaf aan een passerende handelskaravaan op weg naar Egypte*. Ze vertellen aan de ontroostbare vader, dat zijn zoon is verscheurd door wilde dieren en tonen hem het met geitenbloed besmeurde kleurig gewaad. Het thema misleiding en leugen, ook dat thema zet zich in deze generatie voort.
Het tweede bedrijf is het begin van de carrière van Joseef als slaaf in Egypte, die het in latere parshiot tot onderkoning zal brengen. Zijn eerste baantje als huismeester van een generaal eindigt in de gevangenis als hij door de meesteres des huizes ten onrechte wordt beschuldigd van aanranding. In de gevangenis weet hij toch weer op te klimmen tot manager en vestigt hij zijn reputatie als droomuitlegger door uit twee dromen van in ongenade gevallen hoffunctionarissen correct hun toekomst te voorspellen. Die reputatie zal hem later nog van pas komen.

Is de Joseef de hoofd persoon van deze parasha, een dragende bijrol heeft zijn broer Jehoeda. De eerste keer, dat deze vierde zoon zich profileert is, als hij oppert Joseef niet te doden, maar te verkopen als slaaf. De tweede keer staat hij even middenin de schijnwerper. Want tussen de twee net kort samengevatte bedrijven rond Joseef speelt zich nog een intermezzo af rond Jehoeda en zijn schoondochter Tamar. Tamar – een Kena'anitische vrouw - huwt de oudste zoon van Juda, Er, die ze aan de dood verliest. De tweede zoon Onan weigert zijn zwagerplicht om zijn overleden broer alsnog een erfgenaam te bezorgen te vervullen en ‘verspilt zijn zaad op de grond' **. Ook hij overlijdt en dan is volgens de regels van het zwagerhuwelijk ( Jiboem ) de derde zoon Shelach aan de beurt. Jehoeda voelt daar helemaal niets voor en schuift het op de lange baan en Tamar voorvoelt op de lange duur dat de toezegging niet tot het huwelijk zal leiden, er zal niets van komen. Ze verzint een list – alweer misleiding! - , nu is Jehoeda het slachtoffer. Als de man op weg is naar zijn schapenscheerders in Timna komt hij onderweg - bij ‘ petach enajim' , de poort van het dorp Enajim, letterlijk ‘opening der ogen' – een gesluierde hoer tegen, de onherkenbare Tamar. Zij verleidt haar schoonvader (en inmiddels ook weduwnaar}. Ze baart een tweeling - Perets en Zerach - en als Jehoeda deze schande wil bestraffen met verbranding stelt zij hem aan de kaak als de vader van die twee zonen, door hem de onderpanden te tonen die ze indertijd als hoer van hem kreeg voor de betaling van haar diensten met een geitje: zijn zegel, zijn koord en zijn staf. Jehoeda herkent ze en zegt: ‘Zij staat tegenover mij in haar recht, omdat ik haar niet aan mijn zoon Shelach heb gegeven'. Rabbijn Sacks wijst erop, dat dit in de Tora de eerste keer is dat iemand met zoveel woorden zijn fout aan een ander toegeeft. ***
Eén van de zo op de wereld gekomen zonen, Perets, zal de voorvader worden van koning David, die zijn opvolger, Shelomo, ook verwekte bij een via een misstap aan zijn zijde gekomen vrouw, Batshewa (David die volgens de sage van het Nieuwe Testament de voorvader van Jezus zou zijn).

Ook hier zien we hoe de geschiedenis voortschrijdt middels misstappen van de hoofdpersonen van het drama. De geschiedenis van Israel is allerminst een geschiedenis van verheven personen van onberispelijke levenswandel. De voortstuwing van de gebeurtenissen houdt zich niet aan religieuze regels en ethische voorschriften. David Biale concludeert in zijn boek ‘Eros and the Jews' met verleidelijke ironie: “Nogmaals, (…) misstappen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israel; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit om het fortuin van zijn uitverkoren volk te bevorderen” .
Zijn de dramatis personae geen zondeloze figuren, wat wel opvalt is dat het levende mensen zijn in ontwikkeling. Het zijn geen stereotypen, maar het zijn karakters, die groeien met de jaren. Misschien is dat wel het belangrijkste. Ze worden wijs door schade en schande; getekend door de gevolgen van hun beslissingen en hun daden winnen ze aan statuur. Dat geldt voor Ja'akov, voor Joseef en ook voor Jehoeda. De derde keer dat Jehoeda in de spotlight staat is zijn ‘finest hour' , dat is later als de broers in Egypte zijn en voor de machtige onderkoning van Egypte staan, die ze nog niet als hun broer hebben herkend. Dan houdt Juda als spreekbuis van zijn peers zijn lange pleitrede ten behoeve van Benjamins terugkeer naar zijn vader, de langste monoloog in de Tora, woorden die het hart van de machtige heerser doen breken en deze ertoe brengen zich als hun broer bekend te maken ( parashat Wajigash ,Gen/Ber 44:18 ev).
Als de oude Ja'akov op zijn sterfbed ligt, zal hij in zijn visionnaire woorden niet Joseef omschrijven als de leider van zijn broers, maar Jehoeda (Ber/Gen 49) :
Juda, jij bent het,
jou zullen je broers loven!
Je hand zal rusten op de nek van je vijanden;
voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen.
Juda is een leeuwenwelp;
van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon,
en zo verder

Jehoeda zal uiteindelijk de voorvader en naamgever van het Joodse volk worden

noten:
Wie nu precies Joseef aan wie verkocht, daarover is nog veel gissing mogelijk, want de tekst is niet duidelijk daarover. Zie een vorig commentaar van mij en Nechama Leibowitz hierover.
** Van Onan is afgeleid het woord onaneren, in mijn jeugd nog gebruikt in de betekenis van masturberen. In feite heeft Onan dat helemaal niet gedaan, blijkens de tekst praktiseerde hij de zg coïtus interruptus.
*** Toen Jehoeda hoorde van de hoererij en zwangerschap van zijn schoondochter beval hij dat zij verbrand moest worden. Tamar klaagde hem toen niet rechtstreeks aan, maar gaf hem de gelegenheid zelf naar voren te komen en te bekennen. Ze zei immers: ‘Zie eens goed, van wie deze zegelring en snoeren en staf zijn ‘ (Ber/Gen 39:24) .Jehoeda had ook zijn reputatie de voorrang kunnen geven en kunnen ontkennen. Tamar liep dus een groot risico, bij ontkenning door haar schoonvader zou ze verbrand worden. Dat gaf de Talmoedische Rabbi Jochanan de gelegenheid op te merken: ‘ Het is beter voor een mens zich in een brandende oven te werpen dan een medemens openbaar te schande te zetten. Hoe komen we daarbij? Van Tamar . (Sota 10b). Leggen we deze maatstaf langs recente berichten over burgemeester Hoes van Maastricht, dan is de uitkomst duidelijk.

RC dec 2014

parashat Wajeshev Bereshiet/Genesis 37-4l

inhoud

In deze en de volgende parashot Mikets, Wajigash en Wajéchi volgen we Jacob en zijn zonen tot hun aankomst en vestiging in Egypte. Centraal staat de figuur van Joseef. De geschiedenis speelt zich om hém af, vanaf zijn jongelingschap, als hij – lieveling van zijn vader – door jaloerse broeders als slaaf wordt verkocht, via zijn opklimmen tot Egyptische onderkoning, die zijn door hongersnood geteisterde vader, broers in het rijke Egypte een woonplaats biedt, tot en met zijn dood, waarna het voorspel tot de Exodus een aanvang neemt.


Joseef vertelt zijn dromen (Rembrandt)

Het begint met de puber Joseef, de lieveling van zijn vader en drager van de kleurige mantel, die lasterpraatjes over zijn broers aan vader overbrengt (de midrasj zegt: overtredingen door de broers van de Noachitische wetten).
Als Jozef ook nog naief zijn dromen vertelt, waarin hij overheersend centraal staat, zijn de broers een prooi van de jaloersheid, willen ze hem ombrengen, als hij hen opzoekt op het veld.
Uiteindelijk besluiten ze onder invloed van Juda de voorlopig in een put geworpen Joseef te verkopen. Ik ga hier even dieper op in, want in het rondvertelde verhaal en in de commentaren lees je altijd, dat ze dat ook werkelijk gedaan hebben.
Maar dat is nog niet zo zeker. Er staat letterlijk:

”Laten we hem aan die Ismaëlieten verkopen in plaats van hem om te brengen; hij is tenslotte onze broer, ons eigen vlees en bloed.' De anderen stemden hiermee in. Intussen waren er Midjanitische kooplieden langs gekomen en hadden Jozef uit de put getrokken en hem aan de Ismaëlieten voor twintig zilverstukken verkocht en die Ismaëlieten namen Jozef mee naar Egypte. Toen Ruben weer bij de put kwam en ontdekte dat Jozef er niet meer in zat, scheurde hij zijn kleren. Hij ging naar zijn broers terug. ‘De jongen is weg!' riep hij. ‘Wat nu, wat moet ik nu!' “

Hebben de broers nu Joseef eerst aan de Midjanitische kooplieden verkocht of waren die hen voor? Voor het laatste pleit, dat Ruben uiterst verrast was toen hij Joseef uit de put wilde halen en hem niet aantrof. In dit laatste geval is hun verraderlijk handelen misschien minder beladen, ze hebben dan voorts ook geen bloedgeld van de kooplieden ontvangen. Verder zijn ze in deze constructie ook veel onzekerder over Joseefs lot. Hij was plotseling weg en kan ook door wilde dieren zijn verscheurd. Misschien zagen ze de karavaan voorbij trekken en vermoedden ze dat Joseef daarbij was.
Nechama Leibowitz behandelt uitgebreid deze kwestie; ze vermeldt hoe vele commentatoren komen tot een viervoudige doorverkoop van Joseef: broers naar Midjanieten, Midjanieten naar Ishmaëlieten, Ishmaëlieten naar Medanieten. Medanieten aan Farao's generaal Potifar (waarvan overigens in de volgende parasha weer staat dat hij koopt van de Ishmaëlieten). Uiteindelijk voelt Leibowitz ook het meeste voor de door mij hierboven geopperde hypothese. Zie verder haar betoog op de internetpagina met haar shioeriem (lessen).

Jacob werd in de waan gebracht van Joseefs dood door zijn kleurige mantel met geitenbloed te bewerken en aan de ontstelde vader te tonen. Jacob stort zich in diepe rouw.
Hoewel ik wel geloof in een soort karmische doorwerking ook na lange tijd wil ik niet zover gaan dat allerlei latere rampen over Israël zijn gekomen als echo van deze broederlijke wreedheden.

Als een plots intermezzo krijgen we nu het verhaal van Juda en zijn schoondochter Tamar, die achtereenvolgens de twee zonen van Juda, Er en Onan, huwt en dan aan de dood verliest. Als gesluierde hoer verleidt en misleid ze vervolgens haar schoonvader en weduwnaar. Ze baart hem een tweeling en ze openbaart zich dan aan Juda als de moeder van zijn zonen, door hem de onderpanden te tonen die ze indertijd als hoer van hem kreeg.

Dan schakelen we weer naar Joseef. In Egypte heeft hij steeds succes, in het begin echter steeds onderbroken door diepe terugslagen. Als slaaf van generaal Potifar klimt hij op tot house manager; hij weerstaat hij verleidingspogingen van zijn vrouw, maar komt toch door haar toedoen in de gevangenis. Ook daar boert hij toch weer goed, - hij weet steeds vertrouwen te winnen - en wordt een soort assistent directeur van de gevangenis. Daar komen ook twee belangrijke hovelingen terecht, de schenker en de bakker. Jozef is een expert in dromen, zoals eerder al gebleken. Hij verklaart de dromen van de beide heren, die ook weldra precies zo uitkomen, de schenker komt spoedig vrij en de bakker wordt opgehangen. De schenker zal later nog een belangrijke rol spelen om Joseef aan het hof van de Farao te halen.

Parashat Wajeshev Bereshiet/Genesis 37-4l
de wegwijzer


In deze en de volgende parashot Mikets, Wajigash en Wajéchi volgen we Jacob en zijn zonen tot hun aankomst en vestiging in Egypte. Centraal staat de figuur van Joseef. De geschiedenis speelt zich om hém af, vanaf zijn jongelingschap, als hij – lieveling van zijn vader – door jaloerse broeders als slaaf wordt verkocht, via zijn opklimmen tot Egyptische onderkoning, die zijn door hongersnood geteisterde vader, broers in het rijke Egypte een woonplaats biedt, tot en met zijn dood, waarna het voorspel tot de Exodus een aanvang neemt.

Ik ga in op één van de vele kleurige en dramatische gebeurtenissen van deze geschiedenissen. Het lijkt een vrij onbelangrijk detail dat in 37: 15-18 wordt verteld:

(NBV)“15 Toen Jozef daar in het veld ronddwaalde, kwam hij iemand tegen die hem vroeg wie hij zocht. 16 ‘Ik ben op zoek naar mijn broers,' antwoordde hij. ‘Kunt u me zeggen waar zij het vee aan het weiden zijn?' 17 ‘Ze zijn hier niet meer,' zei de ander, ‘ik hoorde hen zeggen dat ze naar Dotan wilden.' Jozef ging zijn broers achterna en trof hen in Dotan aan.“

Uitgangspunt bij Tora-verklaring is dat er nooit iets voor niets staat.
Ook al lijkt het een onbelangrijk detail, het feit dat het is opgenomen in het verhaal houdt in dat het een betekenis of boodschap heeft.
In de hierboven opgenomen vertaling staat, dat Joseef ‘iemand tegenkwam'. Letterlijk vertaald staat er: ‘Jiemtsehoe iesh' ofwel: een man (iesh) vond hem. Wanneer er sprake is van een anonieme ‘man' gaat het in de Tora meermalen om een instroming in de manifeste wereld van een transcendente kracht, die een belangrijke wending teweeg brengt. Soms wordt hij een ‘man' genoemd, zoals de mannen die bij Awraham op bezoek komen en hem de geboorte van Jitschak in het vooruitzicht stellen; en zoals de ‘man' met wie Jacob heeft geworsteld aan de Jabbok.

Soms wordt hij een boodschapper genoemd. een ‘mal'ach', later via het Griekse equivalent ‘angelos' vertaald als ‘engel'.
De veel geraadpleegde Middeleeuwse commentator Rabbi Shlomo Jitschaki (RASHI) verklaart beknopt, dat het hier gaat om (de engel) Gabriël; zie ook het boek Daniël, waarin gewag wordt gemaakt van ‘een man Gabriël', waar het duidelijk gaat om een engel-achtig fenomeen (Daniël 9:21 )
Daarmee kiest deze commentator duidelijk voor de interpretatie dat het hier een ingreep van de Eeuwige betreft.

Hoe het ook zij, het is duidelijk dat het hier een draaipunt betreft in de afwikkeling van het drama van Joseef en zijn broeders, ja zelfs in de geschiedenis en het lot van Israël. Joseef was verdwaald. Als hij de man niet had ontmoet had hij zijn broeders waarschijnlijk nooit gevonden. Misschien was hij wilde dieren tegengekomen, rovers, misschien was hij onverrichter zake teruggekeerd naar het kamp van zijn vader.
Hij was waarschijnlijk nooit in Egypte terecht gekomen (en als hij er onverhoopt toch terecht zou zijn gekomen was zijn geschiedenis zich daar heel anders verder ontwikkeld, was de broederschuld niet opgetreden, was Joseef nooit de redder van zijn familie geworden). Waarschijnlijk was Jacob en zijn zeventig mensen nooit in Egypte aangeland, althans niet op de manier zoals in de Tora beschreven met de vestiging in het land Chosjen, de bevolkingsaanwas, de toenemende onderdrukking en tenslotte de Exodus.

toeval of sturing?

Is het toeval dat de ‘man' op de weg van de verdwaalde Joseef kwam?
Eeuw in eeuw uit is de vraag of een essentiële schakelgebeurtenis (b.v. een ontmoeting) nu zuiver toeval is geweest of een ingreep Gods. Het is een onderwerp, dat gezellig bediscussieerd werd en wordt aan de borreltafel (of bij het nomaden kampvuur, wie weet) en tussen wetenschappers, theologen en filosofen, in gewichtige academische fora. Op belangrijke historische wendingspunten, maar ook in de individuele levens van onberoemde personen zijn er staaltjes van al dan niet schijnbaar toeval te geven.

Wie ben ik om een overzicht te geven van de stand van deze discussie, die in populair wetenschappelijke vorm een eigentijdse variant kent – waar het gaat over biologische evolutie - onder de noemer van ‘intelligent design'.

Ik wijs er hier op, dat de Tora suggereert, dat er een bovenmenselijke, zo u wil goddelijke sturing is. Een sturing, die kennelijk wil, dat Joseef zijn beproeving tegemoet gaat, dat de broeders hun dwaling aan hem begaan, zodat Joseef vanuit de diepste put via toppen en dalen naar zijn hoogste glorie kan stijgen, waardoor hij zijn familieleden vanuit hun ontberingen een veilige plaats van welvaart kan bieden, welke plaats weer wordt tot een oord van ellende, van waaruit zij uiteindelijk uit de slavenketens bevrijd optrekken naar de Sinaj, waar zij de openbaring van de Tora krijgen, waarna etcetera de geschiedenis verder rolt met een beurtelings oplichtende dan weer in duistere raadselachtigheid verzinkende finaliteit.

Misschien is onze grootste vrijheid als mens niet zozeer dat wij in opperste vrijheid kunnen kiezen als wel dat wij de vrijheid hebben ons af te sluiten óf ons te openen voor welke boodschapper ons vanuit een grotere dimensie met zijn tekens, met zijn richtingwijzing tracht te bereiken.
Misschien is dat de kwaliteit van Joseef geweest – behalve dat hij een helder verstand had, een prima intuïtie, een visie om te schouwen en dromen in hun essentie te begrijpen - : de kwaliteit om in de nood van het moment, verdwaald in eindeloze velden, open te staan voor tekenen, die de juiste richting aangaven; en wie weet geeft dat aan die hogere dimensie (God zo u wil) de gelegenheid zich te openbaren met de noodzakelijke weg die te gaan is.

Tenslotte: het is opvallend hoe vaak de aanvankelijke menselijke verkeerdheden, dwalingen, vooruit: zeggen we zonden, de geschiedenis juist essentieel vooruit duwen. Met het eten van de boom der kennis begint de geschiedenis der mensen, de jaloersheid en naijver van Joseefs broeders brengen Joseef - en uiteindelijk Israël – in Egypte. In deze zelfde parasha brengt de zonde van Juda met Tamar het nageslacht voort dat zal leiden tot David ha-melech en diens zonde met Batshewa brengt Shlomo ha-melech voort.

3 januari 2006

Parasjat Wajisjlach   Beresjiet /Genesis 32:4 – 37

Van Bet-el naar Bet-el: de spanningsboog van Jacobs leven

De parsjiot Wajetsee en Wajisjlach 1 beschrijven het psychologisch, spiritueel en geografisch parcours van een onvolwassen bedrieger naar de status van een wijs man met een door inzicht en ommekeer getekende levenservaring. Dat parcours speelt zich af tussen Bet-el en Bet-el .

Vertrek van Bet-el

Als de jonge Jacob op de vlucht voor zijn woedende broer Esau aan het begin van zijn reis naar het noorden in the middle of nowhere wakker wordt uit zijn beroemde ladderdroom waarin de Eeuwige zijn bescherming heeft beloofd roept hij uit: ‘op deze plaats is de Eeuwige aanwezig. Dat besefte ik niet'. Hij noemt de plaats Bet-el, het huis van God, en richt een gewijde steen op. Hier krijgt Jacob werkelijk besef van zijn missie als drager van de boodschap van Abraham over de ene God en diens attributen van gerechtigheid en compassie. Van een moederszoontje met slinkse streken, die als zijn sterke grote broer Esau wilde worden, begint hij nu een man te worden. Hij doet de gelofte dat hij voortaan de koers van de ene God zal volgen. Vele jaren later, tegen het einde van de parasja,Wajisjlach zal hij weer in Bet-el aanlanden. In die tussentijd is er veel in Jacobs leven gebeurd en zijn beproevingen niet uitgebleven.

In Charan

Met niets anders dan zijn kleren aan het lijf komt hij aan in Charan en ontmoet bij de put de mooie Rachel, liefde op het eerste gezicht. Dat hij toen huilde kan van ontroering over de schoonheid van het meisje zijn geweest, maar volgens Rasji omdat hij geen cent bij zich had voor een bruidsschat (hoe anders dan toen Eliezer tien kamelen met kostbaarheden bij zich had om voor Jacobs vader Isaac een bruid te verwerven, zijn moeder Rivka!). Haar vader Lavan geeft hem de bruid weg in ruil voor zeven jaren arbeid en bedriegt Jacob in de bruidsnacht door eerst haar oudere zuster Lea in zijn bed te schuiven, de bedrieger bedrogen. Nog weer zeven jaar jaar werkt Jacob als veehoeder voor Rachel en nog eens zeven jaar daarna om eigen fortuin te vergaren; lees hoe Jacob en zijn schoonvader in die periode elkaar wederzijds misleiden, waarbij Jacob uiteindelijk aan het langste eind trekt en een vermogend man wordt. De nog steeds angstige Jacob heeft nog niet de moed om openlijk van zijn baas en schoonvader zijn deel te eisen en vertrekt na 20 jaar als een dief in de nacht met zijn twee vrouwen, elf zonen en een dochter en al zijn hebben en houden.

Confrontaties

Het is een duidelijk groeimoment in Jacobs leven als hij zijn achterna gereisde en boze oom nu wel met open vizierconfronteert met de onheuse behandeling die hij jarenlang van hem heeft ervaren (31:36). Dat stevig optreden hielp en ze verzoenden zich met elkaar. Maar een grotere beproeving wacht als hij hoort dat zijn broer met een leger tegen hem optrekt. Nu is een openlijke confrontatie niet aangewezen. In een onvergetelijke doorwaakte nacht worstelt de doodsbange Jacob met zichzelf of met een schim van zijn broer of met een engel van God – kies uw uitleg – en komt eruit als een nieuw mens met een nieuwe naam erbij: Israël; niet langer list of bedrog zal hij gebruiken en ook geen geweld, maar zijn kracht zal vertrouwen zijn en kennis van zichzelf en van mensen. Hij zal zijn broer pragmatisch en met wijs beleid benaderen 2 . Hij weet hij ondanks alle bedrog uit het verleden zijn onstuimige broer gunstig te stemmen en een onverhoopte verzoening volgt.

Wraakoefening van Jacobs zonen

Toch is het daarmee voor Jacob nog geen pais en vree. Als hij zijn tenten heeft opgeslagen bij de stad Sjechèm vind er een rampzalig incident plaats. Zijn dochter Dina wordt verkracht door de prins van Sjechèm en de broers van Dina nemen op stuitende wijze wraak. De mannen van de stad hadden zich besneden om zo een door de broers zogenaamd toegestemd huwelijk tussen de prins en Dina mogelijk te maken en een fusie met de familie te bewerkstelligen. Zo weerloos gemaakt werden ze een willoze prooi voor het wrekende zwaard van met name Simon en Levi, de broers van Dina die de mannen ombrachten en de stad plunderden. Dit tot afgrijzen van Jacob, die met alle recht vreesde voor de wraak van de naburige stammen. Het is opvallend hoe de zonen van Jacob eigenlijk (nog) geen idee hadden van de ene godheid van hun vader en diens voorvaderen en de daarbij behorende levenswijze. Jacob staat eigenlijk als enig lichtbaken in het halfduister van het veelgodendom. De aartsvader gelast een reinigende clean actie, de afgodsbeeldjes moeten ingeleverd, het lichaam gewassen, schone kleren aan. Wonder boven wonder lieten de omwonende volken represailles na. Maar het was duidelijk dat ze weg moesten van Sjechèm. Waarnaartoe?

Terug naar Betel en hereniging met vader Isaac

Naar Bet-el. Jacob moet vertwijfeld zijn geweest door de godgeklaagde misdaden van zijn zonen. Hij zocht wanhopig naar nieuwe bevestiging en geruststelling over dat hij op de goede weg was en waar was die beter te vinden dan op de markante plek van het begin van zijn levensreis, de plaats ‘waar de Eeuwige aanwezig is' en waar Zijn leiding en bescherming werd beloofd. Daar bouwt Jacob een altaar en niet lang daarna verschijn de Eeuwige aan hem en spreekt(wederom) de abrahamitische zegen uit betreffende het land dat hem en zijn vele nakomelingen zal toekomen; ook krijgt hij wederom de nieuwe naam Israël toegevoegd. En wederom richt hij zoals jaren eerder een gedenksteen op en noemt hij de plaats Bet-el. 3
Vandaar reist Jacob verder naar het zuiden. Rachel geeft hem nog een zoon maar ze sterft in het kraambed, haar laatste woorden waren: “noem hen Ben-oni” – zoon van mijn ellende – maar daar wil Jacob niet aan: de jongen wordt Ben-jamin – zoon van kracht – genoemd 4 . Dan komt Jacob eindelijk na vele jaren aan in Hebron, waar zijn oude vader Isaac nog woont. Als de aartsvader sterft, 18o jaar oud, wordt hij begraven door beide zonen Jacob en Esau.
Zo is de cirkel rond en kan een nieuw parcours rond Jozef en zijn broeders beginnen.

noten

1. Meer commentaren op Wajisjlach in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. In het eerste bericht van Jacob aan de naderende Esau staat: ‘Uw dienaar Jakob laat u weten: ik heb als vreemdeling bij Laban gewoond – Hebreeuws garti - en pas nu bij hem is weggegaan'. Gart i heeft de nummerwaarde 613, het getal van de mitswot, waaruit Rasji afleidt dat Jacob te midden van zijn afgodische omgeving de goddelijke geboden in acht heeft genomen

3. In de bijbelwetenschap zouden deze passages ‘doubletten' worden genoemd, verhalen die door een warrige redactie tweemaal verteld worden. Ik kies echter voor de interpretatie, dat Jacob in vertwijfeling terugging om nogmaals de bescherming af te smeken op de plaats waar hij die eerder kreeg.

4. ‘Ben-oni' ook wel ‘zoon van mijn rouw', ‘Ben-jamin', ‘zoon van kracht' (Nachmanides), ‘zoon van het zuiden' (Rasji).

nov 2021

Parasjat Wajisjlach    Genesis/Beresjiet 32:4 – 37

Overwinnen met een litteken

Jacob is op de terugris vanuit Charan naar de tenten van zijn jeugd. Zijn broer Esau, die hij tweeëntwintig jaar geleden ontvlucht was trekt hem tegemoet, beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jacob de ontmoeting met zijn vermoedelijk wraakzuchtige broer naderen en hij vreest het ergste. Verschillende preventieve maatregelen treft hij. Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zend rijke geschenken aan vee vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje aan de beek Jabbok en vecht met een onbekende man

De nacht van Jacobs worsteling met de ‘man'   (iesj  ) ontpopt zich als een beproeving. De paradox is dat de duistere kracht die Jacob aangrijpt en het op zijn ondergang voorzien lijkt te hebben, hem kwetst aan zijn heupspier, zich in de loop van het gevecht onthult als engel van licht die Jacob kan zegenen en hem een nieuwe identiteit (als ik dat beperkte woord kan gebruiken) in leidt. Het is Jacob die zijn inzet ten volle moet geven, maar als hij dat dan ook doet, wil de tegenstand wijken en blijkt daarachter de goddelijke zegen schuil te gaan.

In zijn jonge jaren was Jacob jaloers op Esau, hij wilde de macht en de ongeremde spontaniteit van de door de vader zo geliefde Esau hebben en aan het ziekbed van zijn vader kleedde hij zich zelfs in Esau's kleren, wilde als het ware in zijn schoenen staan. Nu vindt hij zijn werkelijke identiteit en zijn missie: man te zijn van de geest, die het primaat heeft boven de illusie van fysieke macht en materiële rijkdom. Het nachtelijk gevecht betekent ook de rekenschap die Jacob zich moet geven over zijn leugenachtig en jaloers gedrag tegenover zijn vader en zijn broer, een ‘  chesjbon hanefesj'  , een afrekening op diep psychisch niveau; Jacob heeft ommekeer –  tesjoeva  – gedaan. Van een Jaäkov, een hielenvolger, een bedrieger, is hij een Godstrijder, Israël, geworden.

Toch is Jacob er niet zonder ‘kleerscheuren' vanaf gekomen.
Hij is gewond geraak aan zijn dijbeen, meer speciaal aan de zenuwpees die over de heup loopt, de  nervus striaticus  . Hebreeuws  gied nasjee  , je zou kunnen zeggen een variant van de Achilleshiel.  Daar op die plek wist de nachtelijke man/engel net nog voor het ochtendgloren, toen hij ‘op verlies' stond, Jacob nog te raken. De rabbijnen associëren dit met een stukje kwaad, dat Jacob zo met zich meenam en (zelfs dat dit mystiek gezien een opening bood voor rampzalige gevolgen als de verwoesting van de tempel), een denkwijze die doet denken aan soort van negatief ‘karma', dat toch aan de gelouterde aartsvader bleef kleven. Het staat dan voor de zwakke plek die wij allemaal hebben om te bezwijken voor hartstochten, die ons op een onbewaakt ogenblik kunnen overweldigen.  Gied nasjee  , letterlijk ‘de zenuw van het vergeten' , want wanneer die zwakke plek – volgens de Zohar niet voor niets vlak bij schaamstreek, - eenmaal geraakt is kunnen we alle morele scrupules en al het  rationele denken vergeten, overboord zetten. Zo verklaart men het taboe, dat de Tora voor het eten van de heupzenuw geeft (1).

Als alternatieve uitleg zou je ook kunnen zeggen, dat Jacobs kwetsuur op indringende wijze weergeeft, dat alle intens ingrijpende ervaringen van fysiek en psychisch geweld een trauma nalaten. Jacob hield er een mank been aan over. De overwinning is nooit absoluut. Je kan er overheen komen, er rijker uitkomen, maar een litteken blijft schrijnen. Dat herinnert de mens aan zijn worsteling om de crisis te boven te komen, sadder and wiser.

Noot
1) zie de een uitgebreide kabbalistische behandeling door Isaiah ben Abraham Horowitz (c. 1555 – March 24, 1630) ofwel de Shelah in  Shney Luchot Habrit  op sefaria.org


Parasjat Wajisjlach  Beresjiet /Genesis 32:4 – 37

Terug naar Bet-el

Als meest bekende gebeurtenissen in deze parasja springen naar voren Jaäkovs gevecht met de man/engel, die hem na een nachtlange worsteling zegent en hem de naam Israël geeft en de daaropvolgende revolutionaire verzoening met zijn broer Esav. Daarover heb ik elders meermalen geschreven (1).
Na de ontmoeting met Esav trekt Jaäkov verder met zijn vrouwen, zonen, dochters en have. Na een verblijf in Soekot van vermoedelijk ruim een jaar (18 maanden volgens Rasji) komt Jaäkov in de woorden van de HSV (33:18 ) ‘veilig aan  bij  de stad Sichem' (Sjechèm). Dat ‘veilig' is een vertaling van het Hebreeuwse sjalem , heel, compleet. Volgens de 19 e -eeuwse Rabbijn Samson Raphael Hirsch duidt sjalem op volledige heelheid niet alleen in materieel opzicht, maar ook in moreel en spiritueel opzicht (2); in deze fase van zijn leven is Jaäkov op het toppunt van zijn morele en spirituele kracht gekomen. Maar wel is het steeds zaak de vrede met de naburen te bewaren. Want de inmiddels al bejaarde Jaäkov is immers nog steeds een nomade die tussen andere stammen en steden met veel beleid een plaats moet zoeken om zijn tenten op te slaan en zijn vee te weiden, zoals hij ook nu voor een flink bedrag een stuk land heeft moeten kopen van de vorst van Sjechèm.

Een zorgeloze toekomst breekt bepaald niet aan, als Jaäkovs dochter Dina uitgaat en de meisjes van Sjechèm een bezoek brengt. Tijdens dat bezoek wordt zij verkracht door Sjechèm, de gelijknamige prins van de stad (vermoedelijk een omvangrijke versterkte villa als centrum van een landbouw- en weideareaal) en daar wordt gevangengehouden. Er volgt dan een even sluwe als doortrapte actie van de tien zonen van Jaäkov onder leiding van Sjimon en Levi om hun onteerde zuster te bevrijden. De smoorverliefd geworden prins wil Dina huwen en in de onderhandelingen tussen Sjechèm, zijn vader Chamor en de zonen van Jaäkov wordt als eis gesteld, dat de prins en niet hij alleen maar ook alle mannelijke inwoners van Sjechem zich zullen besnijden. De prins voldoet ter wille van de liefde graag aan die eis en als de mannen van Sjechèm nog liggen bij te komen van die pijnlijke ingreep worden niet alleen de prins en zijn vader omgebracht met het zwaard en Dina bevrijd, maar ook alle andere mannen worden gedood, de huizen geplunderd en het vee en de vrouwen buitgemaakt.

Dit gebeuren werpt een aantal prangende vragen op.
Is Dina de enige dochter van Jaäkov? In de onderhandelingen tussen de Sjechemieten en de zonen wordt over de uitwisseling van dochters- meervoud - gesproken (34:21). Waarschijnlijk waren er meer dochters; over dochters wordt in de Tora maar zelden gesproken. Vrouwen spelen in de regel een aan mannen ondergeschikte rol.
Heeft Dina aanstoot gegeven? Volgens menige commentator wel. Tegenwoordig zou Dina, ook als ze niet gechaperonneerd op weg ging, moeten kunnen rekenen op respect. Maar de Oude Wijzen fronsen de wenkbrauwen over losheid van zeden van Dina. Meisjes en vrouwen kunnen beter thuisblijven. (3). Meer oog voor de onschuld van het meisje heeft rabbijn Samson Raphael Hirsch (2): Dina was benieuwd naar de meisjes in haar omgeving, ze was nog jong en nieuwsgierig. Daar ga ik liever in mee.
Is de gewelddadige actie van de zonen van Jaäkov te rechtvaardigen? De prins van Sjechem dacht zich aan Dina te kunnen vergrijpen vanuit een positie van superioriteit. De stadstaat was in macht en status ver verheven boven het stelletje afhankelijke nomaden, die de familie van Jaäkov toen vormde. Machtsmisbruik is van alle tijden. Het is te begrijpen, dat de diep gegriefde broers van Dina haar niet alleen wilden bevrijden, maar ook met de macht van het zwaard de schandelijke behandeling van hun zuster wilden beantwoorden. Maar de manier waarop dit gebeurde ging alle grenzen te buiten. Bedenkelijk is alleen al de manier waarop de zonen van Jaäkov de mannen van Sjechèm weerloos maakten (door de voorgewende besnijdenis-eis). Maar het feit dat de represailles van Sjimon, Levi en de andere broers uitliepen op een onbeperkte eerwraak en zelfs een genocidale moordpartij laat ons ademloos van afschuw achter. De buitensporige reactie van de gang of brothers weerspiegelt hoe moeilijk het is om wraakzucht in te tomen en hoe enorm veel ethische discipline het vraagt om de stormachtige aandrang tot mateloos geweld een halt toe te roepen, of, wat klinischer gezegd, bij gewelddadige acties de proportionaliteit in het oog te houden, een probleem waarmee Israël nu het alweer bijna honderd jaar een leger heeft nog steeds wordt geconfronteerd.
Overigens horen we over Dina verder niets meer. Is ze alsnog een keer getrouwd? Is ze meegegaan naar Egypte. Stond ze ooit met haar broers aan haar vaders sterfbed?

De vader van deze grenzeloze zonen is door hun wandaden niet alleen geschrokken en bevreesd voor de wraak van nabuurvolken op zijn kleine schare (34:30), hij moet ook doordrongen zijn geweest van hoe zijn zonen een breuk hadden veroorzaakt in de relatie met de Ene, die een leven volgens de principes van recht en compassie impliceerde. De hevig bezorgde man moet zich hebben herinnerd, dat hij lang geleden bij Bet-el (Bethel) in de bekende ladderdroom had gehoord, hoe de Ene, de godheid van zijn vaderen, hem had verzekerd ook bij hem beschermend aanwezig te zullen zijn en dat Hij hem in vreemde gebieden niet zou verlaten. Na de gepleegde wandaden van zijn zoons verlangde de oude vader dringend naar een hernieuwde verzekering van Zijn presentie. Het is niet moeilijk te begrijpen, dat Jaäkov daarom ingegeven krijgt terug te gaan naar het vertrekpunt van zijn levensreis, naar terug naar Bet-El waar hij voor het eerst Zijn beschermende en richtinggevende presentie heeft ervaren en beseft. En als Jaäkov inderdaad naar die plek is teruggekeerd en een altaar heeft gewijd, manifesteert de Ene zich en herhaalt zijn belofte, dat ‘een volk, een menigte volken' uit Jaäkov zullen voortkomen en wederom wordt hij hernoemd tot Israël, zoals al eerder gebeurt was tijdens het gevecht met de man/engel te Pniël (32:29).

Bijbelwetenschappers zouden dit tweede Bet-El verhaal en de opnieuw vermelde naamgeving van Israël wellicht beschouwen als een zogenoemde ‘doublet', verhalen in de Tora, die als het ware dubbel lijken voor te komen en toe te schrijven zouden zijn aan onhandig aan elkaar lijmen van verschillende bronnen. Het past echter in de levensgang van Jaäkov heel goed dat hij teruggaat naar deze centrale plek van openbaring om het commitment opnieuw te beleven.

Noten
(1) Zie in mijn boek ‘ Reizen door de Tora' , deel1, p 69 ev en mijn website
(2) In 'The Pentateuch, translated and explaines by Samson Raphael Hirsch', Judaica Press, 1973
(3) Bv Midrasj Tanchoema Wajisjlach

Haftara bij de parasja Wajisjlach

Obadja 1:1-21

De haftara bij de parasja Wajisjlach (Genesis/Beresjiet 32:4 – 37) is een heel bijbelboek, het kleinste boek van alle profeten, Obadja, dat uit maar 21 verzen bestaat. Het boek is een aaneenschakeling van rampen en ellende voorspellende orakels over het volk van Edomieten, dat ten zuiden van Judea woonde tussen de Dode zee en de Golf van Akaba op en rond het Seïr gebergte. Het waren de afstammelingen van Jacobs broer Ezau (andere naam: Edom). Dat verklaart de link met de parasja Wajisjlach, waarin Jacob en zijn door hem bedrogen broer Ezau de hoofdpersonen zijn; bevreesd voor diens wraak vlucht Jacob naar het noordelijke Aram en na tweeëntwintig jaar trekt hij (nu ook genaamd Israël) bang maar moedig Ezau tegemoet, die hem niettemin in de armen sluit (1) Ondanks de verzoening van deze stamvaders, in de parasja Wajisjlach beschreven, is de verdere geschiedenis tussen de Israëlieten en de Edomieten er een van voortdurende twisten en oorlogen geweest, hetgeen o.a doorklinkt in de woorden:

10 Vanwege het geweld tegen uw broeder ? Jakob
zal schaamte u bedekken
en zult u voor eeuwig uitgeroeid worden.

Wie was Obadja?
Volgens de Talmoed (2) was hij de Obadja, die wordt vermeld in het eerste boek koningen hoofdstuk 18 als hofmeester van koning Achab en koningin Izebel (plm 900 BCE). Hij was een zeer vrome man, volgens de Talmoedleraren vromer dan Abraham, want staat er over hem niet: Nu vreesde Obadja de Eeuwige zeer ( 1 Koningen 18:3), terwijl van Abraham niet meer wordt gezegd dan: nu weet ik dat gij de Eeuwige vreest ( Genesis 22:12), dus zonder zeer , de Oude Wijzen zijn heel precies met woorden. Obadja had zijn profetische gave te danken aan zijn hulp aan de door Ba'alvereerster Isebel rabiaat vervolgde profeten (wellicht volgelingen van Elia); vijftig van hen liet hij onderduiken in de ene grot, vijftig in een andere grot. Waarom in twee grotten? Als de ene grot zou worden ontdekt, dan waren in ieder geval de andere vijftig profeten gespaard gebleven. Hoe kwam hij op dat idee? Dat had hij van Jacob, die zijn mensen, have en goed verdeelde over twee kampen voor het geval zijn broer Ezau tot de aanval over zou gaan (lees Genesis 32:7). Misschien was hij zelf een Edomiet, veronderstelt een van de talmoedgeleerden; vandaar het door hem gereleveerde gezegde: vanuit het bos komt de bijl ofwel: de steel van de bijl komt van de boom die hij omhakt

Toch is het waarschijnlijker, dat hij geleefd heeft in de 6 e eeuw BCE, een tijdgenoot van Jeremia (Jirmeja), die een sterk op Obadja gelijkend stuk (Jer 49:7-22) heeft opgetekend, geïnspireerd op de val van Jeruzalem in 587. Blijkbaar heeft de schrijver de plundering van de stad en het wegvoeren door de Babyloniërs van de Judeeërs meegemaakt en is zijn boosheid is vooral gericht op het leedvermaak van de Edomieten over het wegvoeten van de Judeeërs in ballingschap en op hun medeplichtigheid aan de plundering.

12 U (Edom) had niet mogen toekijken op de dag van uw broeder (Jacobs volk),
op de dag dat hij een vreemde  was.
U had niet blij mogen zijn vanwege de Judeeërs
op de dag van hun ondergang.
U had geen grote mond mogen opzetten tegen hen
op de dag van hun benauwdheid.
13 U had de ? poort ? van Mijn volk niet binnen mogen trekken
op de dag van hun ondergang.
U, juist u, had niet mogen toekijken bij het kwaad dat hem trof
op de dag van zijn ondergang.

Edom werd later in vaak als een pars pro toto voor alle vijandige niet-joden gebruikt, bijv. voor de Romeinen (3) en later voor het hele joodsvijandige westen. Peinzend over deze verzen in het kader van de geschiedenis kwamen ze heel bekend voor. Hebben we dat later niet zo veel vaker meegemaakt? De verdrijving van de Joden uit Engeland in 1290, uit Spanje in 1492 enzovoort. Neem bijv. de zin: ‘U, juist u, had niet mogen toekijken bij het kwaad dat hem trof op de dag van zijn ondergang'. Opeens moest ik denken aan hoe die vele Nederlanders toekeken hoe het kwaad de Joodse landgenoten trof op de dag van hun ondergang. Hoe de verleiding groot is maar toe te kijken als het kwaad weer wortel lijkt te schieten.

noten

(1) de parasja bevat ook het bekende gevecht van Jacob met de engel en verhaalt - na de broederlijke verzoening - de verkrachting van Jacobs dochter Dina door de prins van Sichem (Sjechem) en de wraak van haar broeders op de bewoners van die stad, de dood van Rachel in het kraambed en de dood van Isaac (Jitschak), die door Jacob en Ezau samen wordt begraven. Zie ook de v erschillende commentaren op Wajisjlach, die zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) Talmoed Sanhedrin 39b
(3) bv door Nachmanides in Gate of Redemption


Parasjat Wajisjlach  Genesis/Beresjiet 32:4 – 37
Nacht en nederigheid

Jacob is op weg van Charan terug naar de tenten van zijn jeugd. Zijn broer Esau, die hij tweeëntwintig jaar geleden ontvlucht was trekt hem tegemoet, beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jacob de ontmoeting met zijn vermoedelijk wraakzuchtige broer naderen en hij vreest het ergste. Verschillende preventieve maatregelen treft hij. Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zend rijke geschenken aan vee vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje aan de beek Jabbok en vecht met een onbekende man

De nacht van Jacobs worsteling met de ‘man'  (iesj ) ontpopt zich als een beproeving. De paradox is dat de duistere kracht die Jacob aangrijpt en het op zijn ondergang voorzien lijkt te hebben, hem kwetst aan zijn heupspier, zich in de loop van het gevecht onthult als engel van licht die Jacob kan zegenen en hem een nieuwe identiteit (als ik dat beperkte woord kan gebruiken) in leidt. Het is Jacob die zijn inzet ten volle moet geven, maar als hij dat dan ook doet, wil de tegenstand wijken en blijkt daarachter de goddelijke zegen schuil te gaan.
In zijn jonge jaren was Jacob jaloers op Esau, hij wilde de macht en de ongeremde spontaniteit van de door de vader zo geliefde Esau hebben en aan het ziekbed van zijn vader kleedde hij zich zelfs in Esau's kleren, wilde als het ware in zijn schoenen staan. Nu vindt hij zijn werkelijke identiteit en zijn missie: man te zijn van de geest, die het primaat heeft boven de illusie van fysieke macht en materiële rijkdom. Het nachtelijk gevecht betekent ook de rekenschap die Jacob zich moet geven over zijn leugenachtig en jaloers gedrag t.o.v. zijn vader en zijn broer, een ‘ chesjbon hanefesj' , een zich rekenschap over het verleden op diep psychisch niveau; Jacob heeft ommekeer – tesjoeva – gedaan. Van een Jacob, een hielenvolger, een bedrieger, is hij een Godstrijder, Israël, geworden.
Toch is Jacob er niet zonder ‘kleerscheuren' vanaf gekomen.
Hij is gewond geraak aan zijn dijbeen, meer speciaal aan de zenuwpees die over de heup loopt, de nervus striaticus . Hebreeuws gied nasjee , je zou kunnen zeggen een variant van de Achilleshiel.  Daar op die plek wist de nachtelijke man/engel net nog voor het ochtendgloren, toen hij ‘op verlies' stond, Jacob nog te raken. De rabbijnen associëren dit met een stukje kwaad, dat Jacob zo met zich meenam en (zelfs dat dit mystiek gezien een opening bood voor rampzalige gevolgen als de verwoesting van de tempel), een denkwijze die doet denken aan soort van negatief ‘karma', dat toch aan de gelouterde aartsvader bleef kleven. Het staat dan voor de zwakke plek die wij allemaal hebben om te bezwijken voor hartstochten, die ons op een onbewaakt ogenblik kunnen overweldigen. Gied nasjee , letterlijk ‘de zenuw van het vergeten' , want wanneer die zwakke plek – volgens de Zohar niet voor niets vlak bij schaamstreek, - eenmaal geraakt is kunnen we alle morele scrupules en al het  rationele denken vergeten, overboord zetten. Zo verklaart men  het taboe, dat de Tora voor het eten van de heupzenuw geeft (1).
Als alternatieve uitleg zou je ook kunnen zeggen, dat Jacobs kwetsuur op indringende wijze weergeeft, dat alle intens ingrijpende ervaringen van fysiek en psychisch geweld een trauma nalaten. Je kan er overheen komen en er rijker uitkomen, maar de overwinning is nooit absoluut. Een litteken blijft schrijnen en herinnert de mens aan zijn worsteling om boven te komen, sadder and wiser.

De dag daarna loopt Jacob met zeven buigingen Esau tegemoet, gevolgd door de eveneens buigende vrouwen. De broer sluit hem in de armen, kust Jacob ‘ en zij huilden '. De oude rabbijnse wijzen houden van het construeren van duidelijke zwart-wit rolmodellen. Ze zien graag Jacob als onberispelijk en vroom, al Tora lerend bij de tenten Maar daarmee is tegelijk ook de behoefte geschapen antithetische modellen te scheppen van slechtheid en kwaad. Daar is Esau aan ten prooi gevallen (hoewel de Tora tekst daar geen aanleiding toe geeft). De oude uitleggers hebben moeite met in de tekst een echte verzoening te zien. Dat bracht met zich mee, dat er bijvoorbeeld een Talmoedische discussie is ontstaan over Jacobs aanbieding van geschenken in Genesis 33:9 ‘Maar ?Esau? zei: Ik heb veel, mijn broer. Laat wat je hebt, van jou blijven. Jakob? zei daarop: ‘Nee toch, als ik toch ?genade? in uw ogen gevonden heb, neem het geschenk uit mijn hand dan aan, want ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van goddelijke wezens (zo vertalen de Oude Wijzen hier Elohiem ) zag, en u bent mij goedgezind geweest. Aanvaard toch mijn geschenk' .
De Talmoedrabbijnen vragen ze zich af (2): mag je slechte mensen tegemoet treden met vleierij. Rabbi Sjimon ben Lakisj antwoordt bevestigend en verwijst dan naar dit vers. Uitgaande van Esau als de belichaming van het absolute kwaad - waarbij ik dus elders een groot vraagteken hen neergezet (3) – vat Resj Lakisj dit vers op als vleierij: helemaal als Jacob Esau vergeleek met een goddelijke verschijning. Maar als Jacob dit doet, is het kennelijk OK. Rabbi Levi vergelijkt Jacobs gedrag met het volgende beeld: iemand nodigt een ander uit en de gast beseft dat zijn gastheer uit is op zijn dood. De gast zegt tot hem: de geur van dit gerecht doet mij denken aan het gerecht dat ik proefde in het huis van de koning. De gastheer zei toen tot zichzelf: de koning kent hem dus. En daarom was hij bang zijn gast te doden. Dus vleierij redt in dit geval een leven.

Maar positiever lijkt mij het zo op te vatten, dat Jacob gedurende zijn vele jaren van huwelijk, arbeid en struggle for life bij zijn oom Lavan in Paddan Aram zijn plaats heeft leren kennen in de wereld van macht, intige en geweld. In zijn benadering van de machtige Esau heeft hij zijn positie goed ingeschat en de juiste strategie utgevoerd. De geschenken en de buigingen dienden om de boze tegenstander te kalmeren, maar waren ook het gepaste betoon van nederigheid tegenover een bedrogen broer. In de Joodse deugdenleer van Moessar is dat de praktisering van ‘ anava' ofwel humility, nederigheid. (4)

Noten
(1) Zie verder bijv. op chabad.org
Voor de specialisten een uitgebreide kabbalistische behandeling door Isaiah ben Abraham Horowitz (c. 1555 – March 24, 1630) ofwel de Shelah in Shney Luchot Habrit op sefaria.org
(2) Talmoed Sota 41b
(3) Zie mijn commentaar op de parasja Toldot http://www.robcassuto.com/parasjot.html#dot
(4) Meer over nederigheid in Moessar op mijn website

Parasjat Wajisjlach   Beresjiet /Genesis 32:4 – 37
Samael

Jaäkov trekt zijn broer Esav (Ezau) , die hij tweeëntwintig jaar geleden ontvlucht was, tegemoet. Beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jaäkov de ontmoeting naderen en hij vreest het ergste. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje aan de overkant van de rivier en vecht met een onbekende man.
Vele commentatoren hebben zich gebogen over de vraag wie de ‘man' ( iesj ) in het gevecht is geweest. Een niet gering aantal identificeert de man met Esav. Esav – ook wel genoemd Edom – is in vele uitleggingen de verpersoonlijking van slechtheid geworden. Vele vijanden van Israel zijn later betiteld met ‘Edom' , met name het rijk van de Romeinse onderdrukkers.  

De middeleeuwse bijbelgeleerde Rasji volgt de vele Oude Wijzen die menen dat het ging om de beschermengel van Esav. Die wordt dan weer geassocieerd met Samael, de prins der demonen, de koning van de duisternis, de engelachtige manifestatie van Satan, die al in de eerste eeuwen van de gewone jaartelling zijn intree deed in de midrasj (1) en later regelmatig in de commentaren van middeleeuwse geleerden voorkomt als Radak en Maimonides en menigmaal in de oude legenden, beurtelings als verleider tot de zonden, dan weer als aanklager voor het hemels gerechtshof, dan weer als engel des doods. Ambivalent als hij is, als ‘slechte' engel is hij tevens in dienst van de Allerhoogste. Eva heeft hij (als berijder van de slang) verleid van de verboden vrucht te eten; Sara's dood heeft hij veroorzaakt door over het offer van haar zoon Jitschak te berichten.
En nu speelt hij zijn rol als belager van Jaäkov.

Om ons met de Joodse uitlegtraditie vertrouwd te maken volgen we even de kabbalistisch georiënteerde rabbijn en geleerde Isaiah Horowitz (1564-1630) die als gedegen kenner van de kabbalistische ‘bijbel', de Zohar, uitgebreid ingaat op de rol van Samael. (2) Hij beschrijft hoe Samael zich voorziet van een menselijke gedaante met de trekken van Esav. Hij is als het ware even de hemelse afspiegeling van de verdorven tweelingbroer. Zo gaat hij het nachtelijk gevecht aan met Jaäkov. In de complexe en verfijnde, maar ook gekunstelde redeneringen van Horowitz rond het gebeuren licht opeens de passage op, waarin deze 17 e -eeuwse mysticus beschrijft, hoe na Jaäkovs overwinning op de engel Samael deze ‘besluit zijn slechte kant te verbergen en een “goede” engel te worden. In die laatste hoedanigheid bevestigt hij, dat Jaäkov Jitschaks zegen had verdiend en toen zegende hij (Samael) zelf hem. Zodra dat was gebeurd werd de vrede tussen Jaäkov en Esav op aarde hersteld.' Dan zegt Horowits – ook genoemd de Shelah - : ‘Er is nog een andere mystieke dimensie in de liefde tussen Esav en Jaäkov of in de liefde in het algemeen. Onder bepaalde condities kan het gevoel van liefde kwaad in goed transformeren en de onwaardige uiterlijke schil ( klipa ) kan worden veranderd in iets heiligs' , aldus de kabbalist. Opmerkelijk: kwaad kan verkeren in goed.
Die passage zou zelfs de moderne lezer troost kunnen bieden, waar hij beseft hoe Edom (Esav) vaak geassocieerd wordt met de vijanden van Israel, als volk en als natie. Opeens wordt vijandschap, haat vatbaar voor transformatie.

Overigens wordt met name in de kabbalistische sfeer Samael (of Satan) vaak geassocieerd met seksualiteit en lust en heeft de angst voor zijn welhaast onweerstaanbare verleiderskunst deze ‘soul snatcher' Samael door de eeuwen heen tot demonische proporties opgeblazen en vele rabbijnen en ultraorthodoxe mannen gebracht tot een aan ascetische en preutse obsessie grenzende vroomheid. Samael wordt de demonische versie van de jetser ha-ra – de neiging tot verkeerd handelen – die vaak een sterk erotische lading kreeg, waar eigenlijk toch de jetser ha-ra als ethisch concept nog steeds hanteerbaar is voor de levenspraktijk, een kompas om de goede keuzen te maken. Een obsessie met de immer loerende Samael kan niet aders dan hypocrisie kweken.
We moeten oppassen de jetser ha-ra - laat staan Samael - gelijk te stellen met het concept van het ego, wat in bepaalde spitituele kringen gebeurde en nog steeds gebeurt. Je hoeft om de jetser ha-ra in je leven te hanteren niet je ego te ontkennen of prijs te geven. Het ego is im Gründe een positief begrip: een innerlijke plek van realistisch zelfbewustzijn, die nodig is voor zelfhandhaving in een complexe wereld. (3) Met een goed ontwikkeld ego kan de mens verdergaan, voorbijgaan aan strikt eigenbelang en zich dienstbaar opstellen. Egoloos willen zijn is een illusie. Het ego leren kennen en hanteren, dat kan. Eventueel het ego opzij zetten, ontstijgen maar dan moet je het eerst wel hebben ontwikkeld. Met een goed ontwikkeld ego kan je Samael – de duistere kant van jezelf, je zwarte bladzijden - ontmoeten. Om aan je ego te ontstijgen moet je moet Samael wel in de ogen hebben gekeken en niet weggedoken zijn. Dan kan de demonische donkerte in de mens transformeren tot kracht ten goede.

Misschien is dat wat gebeurt is in het gevecht tussen Jaäkov en de engel/man/Samael.
Jaäkov vocht met oude schuldgevoelens over het bedrog, dat hij gepleegd had tegenover zijn broer en zijn blinde vader (4), hij vocht met oude angsten en schuldgevoelens (5), die hij belichaamd voelde in zijn nameloze tegenstander. Toen hij die overmeesterd had was – mogen we zeggen ‘tesjoeva' had gedaan? – was hij klaar om zijn broer te ontmoeten en regisseerde hij een omzichtig ritueel om een snaar van verzoening bij zijn onstuimige broer te raken.
Al eerder in andere commentaren heb ik gesteld, dat ik Esav niet zie als verpersoonlijking van het kwaad en als voorloper van alle latere vijanden van Israël.   (6)
Hoewel de broeders elkaar gehaat hebben betekent de kus van Esav een echt moment van verzoening. Rabbi Sjimon bar Jochaj (2e eeuw) bevestigt dit graag: ‘Is het niet alom bekend dat Esav Jaäkov haatte? Maar op dat moment was zijn compassie echt gewekt en hij kuste hem met heel zijn hart'. (7) Dat die mogelijkheid tussen vijanden gegeven is is een signaal voor alle tijden, zeker voor deze tijden waar de haat en vijandschap in het middenoosten tussen al die verre nakomelingen van de twee kleinzonen van Avraham in al zijn hevigheid woedt.

noten
(1) Bijv. Sjemot Rabba 18:5
(2) mijn vertaling uit de Engelse vertaaling van: Shney_Luchot_HaBrit ,_Vayishlach,_Torah_Ohr, op sefaria.org
De Shelah gaat ook uitgebreid in op alle kosmische conseguenties, die de na aanraking van de engel verwrongen heupzenuw (de gied ha-nase waardoor Jaäkov voortaan mank zou lopen) ontstonden. Zie daarvoor de uitgebreide behandeling door Rabbi Simon Jacobson
op zijn website .
(3) Zo ook bijv. Andreas Burnier, Ruiter in de wolken, Uitgeverij Augustsus, Amsterdam-Antwerpen, 2015, p. 206
(4) Zo ook Gunther Plaut in zijn uitgave van de Tora met commentaar
(5) Zo ook Elie Wiesel zoals vermeld in ‘Een Toracommentaar voor deze tijd' (p. 91) van Harvey Fields
(6) in: Rob Cassuto, Reizen door de Tora, Van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus, Mastix Press, 2016, p.75 ev
(7) Sifrei Bamidbar 69:2

Parasjat Wajisjlach Beresjiet /Genesis 32:4 – 37
Jaäkov en Esav: de mogelijkheid tot verzoening

De parasja

Jaäkov trekt Esav, die hij tweeëntwintig jaar geleden was ontvlucht, tegemoet. Beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jaäkov de ontmoeting naderen. Hij vreest de wraakzucht van zijn ooit zo bedrogen broer. Verschillende preventieve maatregelen tegen de te verwachten vergeldingsacties treft hij. Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zend rijke geschenken vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje aan de beek Jabbok en vecht met een onbekende man, die na een heftige worsteling Jaäkov zegent en hem de naam Jisraël (Israël) geeft. Jaäkov herkent de man als (een engel van) God. De dag daarna loopt hij met zeven buigingen Esav tegemoet (1). Deze sluit hem in de armen en kust hem ‘ en zij huilden '. Als Esav aandringt om samen op te trekken wijst Jaäkov dit af en ze scheiden weer. Jaäkov slaat zijn tenten op bij Sjechem.
De prins van die stad verkracht Jaäkovs dochter Dina. De tot over zijn oren verliefde prins wil toch Dina wil trouwen en is daartoe tot vele concessies bereid. De zonen van Jaäkov brengen hem ertoe zichzelf en alle mannen van de stad te besnijden, maar dat is een bedrieglijke valkuil. Onder leiding van Sjimon en Levie nemen ze alsnog afschuwelijk (eer)wraak voor hun zuster door de mannen die nog ziek waren van de besnijdenis om te brengen en de stad te plunderen. Jaäkov is hier zeer ongelukkig over Hij trekt verder en slaat zijn tenten op bij Beet El en brengt offers en neemt maatregelen tegen de afgoderij bij zijn zonen en personeel in een poging de bescherming van de Eeuwige te behouden en de toorn van de omwonende stammen en steden af te wenden. De Eeuwige bevestigt opnieuw de nieuwe naam ‘Jisraël en geeft wederom zijn zegen. Verder trekkend in de richting van het kamp van de oude Jitschak komen ze bij Beet Lechem (Betlehem), waar Rachel Jaäkov nog een zoon schenkt – Benjamin - , maar sterft in het kraambed. Reöeween (Ruben) legt het aan met Bilha, de bijvrouw van zijn vader. Jitschak sterft en wordt begraven door Jaäkov en Esav. Blijkbaar zijn de twee broers bij die gelegenheid nog een keer bij elkaar zijn gekomen. De parasja besluit met een overzicht van de nakomelingen van de beide broeders.
We zoomen in op de op de nachtelijke worsteling van Jaäkov met de man/engel vóór de ontmoeting met Esav.

Strijd en verzoening

Het is de moeite waard het leven van Jaäkov bekijken vanuit het perspectief van rijping en groei naar volwassenheid en zelfs grootheid.
Lang is Jaäkov's coming out voorbereid. De begaafde dromer is steeds meer geïncarneerd in het leven van de aarde. Hij is geworden tot een aanzienlijk man, aan het hoofd van kudden en omringd met vrouwen en kinderen. En nu staat hij voor Esav, vijand en tegenpool, de verpersoonlijking van kracht, geweld, impulsiviteit. Hij voelt zich aan een afgrond van angst, angst voor vernietiging door de vloedgolf van wraak en geweld van zijn broer. Maar die diepe doodsangst gaat gepaard met de angst om in een nieuwe grootheid te gaan staan, zijn werkelijke ruimte in te nemen, zijn essentie onder ogen te zien en voluit te omhelzen. Om die sprong te kunnen wagen, moet Jaäkov eerst schoon schip maken, d.w.z. zijn verleden onder ogen zien, en met name zijn bedrog ten aanzien van vader en zijn broer, hij zal de intense gevoelens van schuld en waardeloosheid moeten doorwerken. Dat is een gevecht op leven en dood. Als hij dat een nacht lang gedaan heeft en de man/engel-heeft overwonnen – je kan ook zeggen grondig ommekeer, teshoeva ,  heeft gedaan - is hij klaar om in zijn nieuwe grootheid te stappen, bevrijd van oude ballast. Dan is hij van een Ja'akow, een hielenvolger, een Godstrijder, Israël, geworden (1)
De nacht Jaäkovs worsteling met de ‘man' (‘iesj' ) is een beproeving (3). De paradox is, dat de duistere kracht die Jaäkov aangrijpt en het op zijn ondergang voorzien lijkt te hebben, hem zelfs kwetst aan zijn heupspier, zich in de loop van het gevecht onthult als engel van licht die Jaäkov kan zegenen en hem een nieuwe identiteit (als ik dat beperkte woord kan gebruiken) inleidt. Het is Jaäkov die zijn inzet ten volle moet doen, maar als hij dat dan ook doet, wil de tegenstand wijken en blijkt daarachter de Goddelijke zegen schuil te gaan. 
Ik denk dat ieder mens in zijn leven één of wel meerdere nachten heeft gekend van gevecht met de engel, met God, met het lot, misschien niet zo spectaculair en mythisch van proportie als die van Jaäkov, misschien wat minder heftig, hoewel wie zal dat meten…..In Jaäkovs eenzame nacht aan de beek is ons in ieder geval het prototype gegeven van hoe grootse krachten op beslissende momenten ons kunnen beproeven en ons een nieuwe levensfase kunnen induwen met een aanvankelijk onbegrepen duistere kracht die geleidelijk zegen blijkt te zijn. 

Esav – ook Edom wel genoemd – is in vele rabbijnse uitleggingen de verpersoonlijking van slechtheid geworden(2) Vele latere vijanden van Israel zijn betiteld als ‘Edom'. De tekst van de Tora zelf gaat in deze demonisering niet mee. Jaäkov en Esav zijn beschreven als heel uiteenlopende mensentypen. Jaäkov was meer een man van geest en verstand, een intellectueel, zouden we nu misschien zeggen. Esav was een man van het lichaam, bezield met hartstocht en kracht, een macho. Ieder had zijn slechte en goede kwaliteiten. De mannen hebben elkaar dwars gezeten, gehaat. Zoals in ieder mens geest en lichaam met elkaar overhoop liggen. Maar laten we niet vergeten: de zo tegengestelde helften van deze tweeling hebben zich verzoend en daarna elkaar getolereerd in de streken van het toenmalig Palestina. Samen begroeven de mannen hun vader en ze rouwden samen aan zijn graf (Bereshiet/Genesis 35:29). Zo zijn ze niet alleen symbool van rivaliteit en strijd geworden, maar ook symbool van de mogelijkheid tot verzoening en verdraagzaamheid. Laten we op dit laatste element het accent leggen wanneer we dit verhaal in het licht houden. Laten we de verzoenende strekking laten spreken en niet meegaan in de zo aanlokkelijke en gemakzuchtige neiging om in andersdenkenden, andersgeaarden en andersgelovigen een gedemoniseerde Edom te zien. Hielden Jaäkov en Esav na hun verzoening van elkaar of bleven ze elkaar haten? Ik weet het niet, maar ze respecteerden elkaar en gunden elkaar de nodige levensruimte. In deze tijden van interculturele en interreligieuze spanningen zou dat al heel wat zijn.

RC herzien nov 2015

noten
(1) De geschenken en buigingen van Jaäkov bij de ontmoeting met Esav zijn te correleren aan de aan Esav ontstolen zegen, zoals te lezen in een van de commentaren van Jonathan Sacks op parashat Toldot.
Net las ik zijn commentaar 2015 op Wajishlach en opvallend was ook nu weer de gelijke strekking. Je zou bijna aan plagiaat edenken maar dat is het echt niet!
(2 Sommige oude midrasjiem gaan daar ver in. Zo is het opgevallen dat in de Hebreeuwse tekst in de Tora ‘hij kuste hem' – wajishakehoe – voorzien is van extra puntjes op de letters; Rabbi Yanai zegt dan, dat dat is om te ons te vertellen, dat Esav niet van plan was om Jaäkov te kussen maar om hem te bijten, maar Jaäkovs keel werd van marmer en brak de tanden van de slechtaard (Midrash Rabba, op Chabad.org).
(3) Een niet gering aantal identificeert de ‘man' met Esav of met de beschermengel van Esav. Ook de middeleeuwse bijbelgeleerde Rasji volgt die oude wijzen die menen dat het ging om de beschermengel van Esav. Bepaalde kabbalistische bronnen associëren deze met Samaël, de engelachtige manifestatie van Satan en tevens de verleider van Chava (Eva) in Gan Eden (overzicht in Wikipedia  http://en.wikipedia.org/wiki/Samael  )
Mijn duiding gaat meer in de richting van de interpretaties van Gunther Plaut in zijn uitgave van de Tora met commentaar– Jaäkov vocht met oude schuldgevoelens over zijn bedrog - en Elie Wiesel - Jaäkov vocht met oude angsten en schulddgevoelens – zoals vermeld in ‘Een Toracommentaar voor deze tijd' (p. 91) van Harvey Fields. 

parashat Wajishlach (Genesis/Bereshiet 32:4 – 37)
De weg naar verzoening

Ja'akov trekt zijn broer, die hij tweeëntwintig jaar geleden ontvlucht was, tegemoet. Beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Ja'akov de ontmoeting naderen en hij vreest het ergste. Verschillende preventieve maatregelen treft hij. Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zend rijke geschenken vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje en vecht met een onbekende man, die Ja'akov later associeert met God. Met vele (zeven) buigingen loopt hij Esau tegemoet en deze sluit hem in zijn armen en kust hem ‘en zij huilden'. Als Esau aandringt om samen op te trekken wijst Ja'akov dit af en ze scheiden weer. Ja'akov slaat zijn tenten op bij Shechem.

In mijn commentaren op de vorige twee parshiot heb ik het leven van Ja'akov al bekeken van uit het perspectief van rijping en groei naar volwassenheid en zelfs grootheid. Een belangrijke mijlpaal daarin was de ladderdroom bij Beet-El als een soort begin van een proces van teshoewa, van ommekeer van de misstappen in zijn jeugd ten opzichte van zijn vader en zijn broer. Het gevecht met de man-engel is daarbij te mede te zien als een diepgaande cheshbon ha=nefesh, als een op zielsniveau zich rekenschap geven van het gebeurde en gedane rond zijn broer Esav. (meer daarover in een ander commentaar ) Nu zijn broer en tegenhanger, de verpersoonlijking van kracht, geweld, impulsiviteit, met zijn machtige schare vlakbij is heeft angst en beven de jongere broer bevangen, maar toch ook een diep verlangen om schoon schip te maken. Dat verlangen wint in de nacht met de engel. Had Ja'akov het gevecht opgegeven, dan had de angst gewonnen en had hij net zo goed met zijn mensen en zijn vee een andere route kunnen nemen. De ontmoeting met Esav is het beste te begrijpen als de culminatie van Ja'akovs verlangen om zijn ommekeer tot een goed einde te brengen met een daadwerkelijke teruggave van de aan Esav ontstolen zegeningen *). Aan Esav zou welvaart beloofd zijn (Ber/Gen 27: 28, God geve je dauw uit de hemel, en vette, vruchtbare aarde,een overvloed van koren en wijn ), welnu, Ja'akov geeft hem die welvaart in de vorm van het grootvee en kleinvee, dat hij hem schenkt ( Ber/Gen 32:15, 16, tweehonderd geiten en twintig bokken, tweehonderd ooien en twintig rammen, 16 dertig nog zogende kamelen met hun veulens, veertig koeien , tien stieren, twintig ezelinnen en tien ezelshengsten ) .
Aan Esav zou macht beloofd zijn (Ber/Gen 27: 29, Volken zullen je dienen,naties zich voor je buigen. Je zult heer zijn over je broers, macht hebben over je moeders zonen ), welnu , Ja'akov boog zich zeven maal voor zijn broer (Ber/Gen 33:3 , Zelf liep hij voor iedereen uit, en terwijl hij zijn broer naderde boog hij zevenmaal diep voorover ). Daarna naderen zijn vrouwen, kinderen en slaven die allen diep neerbuigen.
Ja'akov bewijst in de ontmoetingsprocedure zijn diplomatieke en strategische talenten. Daar bovenuit rijst toch het proces van werkelijke verzoening met zijn broer, de voltooiing van teshoewa, als Ja'akov tegen zijn broer zegt: want oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God, en toch ontvang je mij welwillend (Ber/Gen 33:10).

Esav – ook wel genoemd Edom – is in vele uitleggingen de persoonlijkheid van slechtheid geworden.**) Vele vijanden van Israel zijn betiteld met ‘Edom', maar laten we dit niet vergeten: Ja'akov en Esav waren heel uiteenlopende mensentypen met slechte en goede kwaliteiten. Ze hebben elkaar dwars gestreden, gehaat, maar ze hebben zich verzoend en daarna elkaar getolereerd in de streken van het toenmalig Palestina. Samen begroeven ze hun vader en rouwden samen aan zijn graf***). Zo zijn ze niet alleen symbool van strijd geworden, maar ook symbool van de mogelijkheid van verzoening en verdraagzaamheid. Laten we op dit laatste element het accent leggen wanneer we dit verhaal in het licht houden. Laten we de verzoenende strekking laten spreken en niet in andersdenkenden en andersgelovigen een gedemoniseerde Edom menen te ontmoeten. Hielden Ja'akov en Esav na hun verzoening van elkaar of bleven ze elkaar haten? Ik weet het niet, maar ze respecteerden elkaar en gunden elkaar de nodige levensruimte. In deze tijden van interculturele en interreligieuze spanningen zou dat al heel wat zijn.
Ja'akovs leven verloopt daarna bepaald niet rustig. Rachel, de liefde van zijn leven, overlijdt jong in het kraambed. Hij heeft heel wat te stellen met zijn zonen, die zich overgeven aan afgodische neigingen en een afschuwelijke moordpartij begaan op de mannen van Shechem. Daarover schrijf ik later een keer.

noten
*) Mijn begrip van Ja'akovs levensfeiten bleek aardig parallel te lopen met commentaren van Rabbi Jonathan Sacks. De opvatting dat de geschenken en buigingen van Ja'akov bij de ontmoeting met Esav te maken hebben met de aan Esav ontstolen zegen ontleen ik aan zijn commentaar op Toldot.
**) Bijvoorbeeld: als in de tekst staat, dat Esav zijn broer tegemoet rende, hem om de hals viel en kuste, wat toch gezien kan worden als het begin van een echte verzoening, speuren sommige midrashim toch naar blijken van Esavs slechtheid. Zo is het opgevallen dat in de Tora ‘hij kuste hem' – wajishakehoe – voorzien is van extra puntjes op de letters en Rabbi Yanai zegt dan, dat dat is om te ons te vertellen, dat hij niet van plan was om Ja'akov te kussen maar om hem te bijten, maar Ja'akovs keel werd van marmer en brak de tanden van de slechtaard (Midrash Rabba, op Chabad.org).
***) Ber/Gen 35: 29. Jitschak was “ zakèn we-sew'a jamim ”, “oud en der dagen zat” , zegt de oude Statenvertaling. “oud en voldaan met het leven”, zegt de vertaling van Dasberg. Merk op het verschil met hoe Ja'akov op zijn oude dag over zijn leven spreekt: weinig en ellendig waren mijn levensjaren (Ber.47:9, me'at oera'im hajoe jemé shené ).

RC dec 2014

parshat Wajishlach (Genesis/Bereshiet 32:4 – 37)

korte inhoud

Jacob trekt zijn broer, die hij tweeëntwintig jaar geleden ontvlucht was tegemoet, beiden zijn welvarend geworden. Met angst en beven ziet Jacob de ontmoeting naderen en hij vreest het ergste. Verschillende preventieve maatregelen treft hij. Hij verdeelt zijn mensen over verschillende plaatsen, zend rijke geschenken vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje en vecht met een onbekende man, die Jacob later associeert met God. Met vele (zeven) buigingen loopt hij Esau tegemoet en deze sluit hem in zijn armen en kust hem ‘en zij huilden'. Als Esau aandringt om samen op te trekken wijst Jacob dit af en ze scheiden weer. Jacob slaat zijn tenten op bij Shechem.

De prins van die stad verkracht Jacobs dochter Dina. Als de prins toch Dina wil trouwen en tot vele concessies bereid is tot en met de besnijdenis van alle mannen van de stad, plegen de zonen van Jacob onder leiding van Shimon en Levie afschuwelijk wraak door de mannen die nog ziek waren van die besnijdenis om te brengen en de stad te plunderen. Jacob is hier zeer ongelukkig over, hij trekt verder en slaat zijn tenten op bij Beth El en pleegt offers en neemt maatregelen tegen afgoderij bij zijn zonen en personeel, het maakt allemaal de indruk van een poging de toorn van de omwonenden en van God af te wenden. God geeft wederom een signaal aan Jacob dat hij aan zijn zijde blijft. Weer verder trekkend komen ze bij Bet Lechem, waar Rachel sterft in het kraambed. Jitschak sterft en wordt begraven door Jacob en Esau, die bij die gelegenheid kennelijk nog een keer bij elkaar zijn gekomen. De parasha besluit met een overzicht van de nakomelingen van de beide broeders.

man-engel

We gaan nog even in op de beroemde scene van het gevecht met de ‘man-engel', die luidt in de enigszins door mij naar de meer letterlijke tekst teruggebrachte vertaling van de NBV:

Bereshiet 32: 25: “Maar zelf bleef hij achter, helemaal alleen, en een man worstelde met hem totdat de dag aanbrak. 26 Toen hij zag dat hij het niet van hem kon winnen, raakte hij Jakobs heup aan, en daardoor raakte Jakobs heup tijdens die worsteling ontwricht. 27 Toen zei hij : ‘Laat mij gaan, het wordt al dag.' Maar Jakob zei: ‘Ik laat u niet gaan tenzij u mij zegent.' 28 Hij vroeg: ‘Hoe luidt je naam?' ‘Jakob,' antwoordde hij. 29 Daarop zei hij: ‘Voortaan zal je naam niet Jakob zijn maar Israël, want je hebt met God en mensen gestreden en je hebt gewonnen.' 30 Jakob vroeg: ‘Zeg me toch hoe u heet.' Maar hij kreeg ten antwoord: ‘Waarom vraag je naar mijn naam?' Toen zegende die ander hem daar. 31 Jakob noemde die plaats Peniël, ‘want,' zei hij, ‘ik heb oog in oog gestaan met God en ben toch in leven gebleven.' 32 Zodra hij bij Peniël was overgestoken, zag hij de zon opkomen. Jakob liep mank. 33 Omdat de ander hem had aangeraakt bij de spier die boven het heupgewricht ligt, eten de Israëlieten de heupspier niet, tot op de dag van vandaag.”

Vele commentatoren hebben zich gebogen over de vraag wie de ‘man' (‘iesh') in het gevecht is geweest. Een niet gering aantal identificeert de man met Esau of met de engel van Esau.
Ook de middeleeuwse bijbelgeleerde Rashi volgt die oude wijzen die menen dat het ging om de beschermengel van Esau. Bepaalde kabbalistische bronnen associeren deze met Samaël, de engelachtige manifestatie van Satan en tevens de verleider van Eva in Gan Eden (overzicht in Wikipedia http://en.wikipedia.org/wiki/Samael ).
Interpretaties gaan dan in de richting van: het gevecht van Jacob is een gevecht met de verwerpelijke materialistische Esau-apecten in Jacob zelf (zo b.v. R. Ari Kahn van Aish.com).
Al eerder in mijn opmerkingen bij de parasha was ik niet geneigd Esau tot de verpersoonlijking van het allerverderfelijkste kwaad te zien en als voorloper van alle latere vijanden van Israël.
Zelf ga ik meer in de richting van de interpretaties van Gunther Plaut – Jacob vocht met oude schuldgevoelens over zijn bedrog - en Elie Wiesel - Jacob vocht met oude angsten en schulddgevoelens - zoals beschreven in ‘Een Toracommentaar voor deze tijd' (p. 91) van Harvey Fields.
Me daaruit inspirerend kom ik tot de volgende benadering van Jacobs gevecht. Lang is Jacob's coming out voorbereid. De begaafde dromer is steeds meer geincarneerd in het leven van de aarde, en nu, aan het hoofd van kudden en omringd met vrouwen en kinderen, geworden tot een aanzienlijk man, staat hij voor zijn vijand en tegenhanger, de verpersoonlijking van kracht, geweld, impulsiviteit.
Voor Jacob is het moment genaderd van de sprong, de sprong naar een nieuwe levensfase.
Hij staat aan een afgrond van angst, de angst voor vernietiging door de vloedgolf van wraak en geweld van zijn broer, maar die diepe doodsangst gaat gepaard, genereert bijn als het ware ook de angst om in een nieuwe grootheid te gaan staan, zijn werkelijke ruimte in te nemen, zijn essentie onder ogen te zien en voluit te omhelzen.
” Onze diepste angst is niet, dat we ontoereikend zijn.
Onze diepste angst is dat we oneindig krachtig zijn.
Het is ons licht, niet onze duisternis, waar we het allerbangst voor zijn”,
zo begon Nelson Mandela zijn beroemde inaugurele rede als president (daarbij de woorden van Marianne Williamson citerend).

Om die sprong te kunnen wagen, moest Jacob eerst schoon schip maken, d.w.z. zijn verleden onder ogen zien, en met name zijn bedrog ten aanzien van zijn broer, de intense gevoelens van schuld en waardeloosheid doorwerken. Dat is een gevecht op leven en dood.Als hij dat een nacht lang gedaan heeft en de engel-man heeft overwonnen – je kan ook zeggen grondig teshoewa heeft gedaan - is hij klaar om in zijn nieuwe grootheid te stappen, bevrijd van oude ballast. Dan is hij van een ja'akow, een hielenvolger, een Godstrijder, Israël, geworden. Als hij gezegend wordt staat dat misschien wel voor de bekrachtiging van de zegen van zijn vader Jitschak, die nu pas na deze nacht van boete en overwinning geschoond is van de smet van bedrog en misleiding en nu pas werkelijk van kracht kan worden.

De nacht van Jacob is een beproeving. De paradox blijft dat de duistere kracht die Jacob aangrijpt en het op zijn ondergang voorzien lijkt te hebben, hem zelfs uiteindelijk kwetst aan zijn heupspier, zich ook in de loop van het gevecht onthult als engel van licht die Jacob kan zegenen en hem een nieuwe identiteit (als ik dat beperkte woord kan gebruiken) inleidt.
Het is Jacob die zijn inzet ten volle moet doen, maar als hij dat dan ook doet, wil de tegenstand wijken en blijkt daarachter de Goddelijke zegen schuil te gaan.

Ik denk dat ieder mens in zijn leven één of wel meerdere nachten kent van gevecht met de engel, met God, met je lot, misschien niet zo spectaculair en mythisch van proportie als die van Jacob, misschien wat minder heftig, hoewel wie zal dat meten…..

In Jacobs eenzame nacht aan de Jabbok is ons in ieder geval het prototype gegeven van hoe grootse krachten op beslissende momenten ons kunnen beproeven en ons een nieuwe levensfase kunnen induwen met een aanvankelijk onbegrepen duistere kracht die geleidelijk zegen blijkt te zijn.

28 dec. '05

Bereshit 38: 22  Zonen van Lotan: Chori en Hemam; de zuster van Lotan was Timna Talmud Sangedrin 99b: À propos , what is the purpose of [writing], And Lotan's sister was Timna? — Timna was a royal princess, as it is written, alluf [duke] Lotan, 17   alluf [duke] Timna; 18   and by 'alluf' an uncrowned ruler is meant. Desiring to become a proselyte, she went to Abraham, Isaac and Jacob, but they did not accept her. So she went and became a concubine to Eliphaz the son of Esau, saying, 'I had rather be a servant to this people than a mistress of another nation.' From her Amalek was descended who afflicted Israel. Why so? — Because they should not have repulsed her.

Parasjat Wajetsee  Beresjiet /Genesis 28:10 – 32:4

De Jacobsladder

Om de woede van zijn door hem bedrogen broer Esau te ontlopen (en ook om naar de wens van zijn moeder een vrouw uit de stam te zoeken) vlucht Jacob uit Berseba naar het noorden, naar zijn oom Lavan. Als de parasja begint staat Jacob aan het begin van een lange reis met amper een hemd aan zijn lijf en met angst in het hart. Zoals wij misschien ook ooit aan het begin van een nieuwe levensfase stonden (of misschien nu staan).

De droom

Op zijn tocht kreeg hij een droom . 28:10: Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij de engelen van Elohiem omhooggaan en afdalen. '

De engelen hebben tot veel interpretaties aanleiding gegeven.
De middeleeuwse commentator Rasji viel het op dat de engelen eerst omhooggaan en dan de ladder afdalen, terwijl je het omgekeerde zou verwachten. Hij zegt: het gaat om de beschermengelen van het ‘binnenland' die weggaan en de engelen van het ‘buitenland' die neerdalen. Een logische interpretatie, beschermengelen heb je hard nodig als je je vertrouwde territoir verlaat en moederziel alleen vreemd gebied betreedt. Vanuit een andere invalshoek zou je de opgaande engelen als de smeekbeden om bescherming van de bange en eenzame reiziger kunnen zien en de neergaande engelen als troostende en sterkende antwoorden.

De ladder is een inspirerend beeld voor hoe wij in gebed of meditatie om hulp boven ons uit kunnen reiken. Met onze voeten op de grond en onze kruin open naar de hemel kunnen wij onze zorgen en onze vreugden aan de hemel aanbieden en openstaan voor antwoorden vanuit het onmetelijk Grote.

De Abrahamitische zegen

Jacob krijgt wel een heel speciaal antwoord, als de Eeuwige die hem persoonlijk toespreekt. En zie daar stond De Eeuwige boven hem, die zei: "Ik ben de Eeuwige, de God van je vader Abraham en de God van Isaac. Het land waarop     je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven ". Het is misschien de eerste keer dat Jacob kennismaakt met de god van zijn voorvaderen. Dat gebeurt in bewoordingen die ook Abraham en Isaac eerder hebben gehoord; ook aan Jacob worden op zijn beurt de Abrahamitische beloften gedaan, ook aan hem wordt het land toegezegd (‘de grond waarop je ligt' en de midrasj ziet daarin een als een tapijt opgerold en tot mensgrootte verkleind land Israël). Ook aan hem worden vele nakomelingen beloofd en de beschermende presentie van de Eeuwige.

Jacobs uitroepen

Als Jacob wakker wordt is hij opgetogen en roept: 28:16 , ‘op deze plaats is de Eeuwige aanwezig. Dat besefte ik niet.'  17 Eerbied vervulde hem. ‘Wat een ontzagwekkende plaats is dit,' zei hij, ‘dit is niets anders dan het huis van God, dit moet de poort van de hemel zijn!' (…) Hij gaf die plaats de naam Beet-el; vroeger heette het daar Luz

‘De plaats waar de Eeuwige aanwezig is' kan overal zijn. In principe kan iedere plaats een heilige plaats zijn of worden; bijvoorbeeld een harmonisch moment in het gezin aan de sjabbat tafel, een belevenis met medemensen waarop ‘alles klopt', een onvergetelijk bezinningsmoment in de natuur, de ervaring van een sublieme muziekuitvoering; ga eens na bij jezelf wat momenten waren in plaats en/of tijd waar ‘de Eeuwige aanwezig was'.

‘De poort van de hemel' , zo stelt Rav Samson Raphael Hirsch (pl, 1850), is niets anders als een nieuw bewustzijn, dat gepaard gaat met een nieuwe opdracht aan de ‘zwakke mens om drager te zijn van Gods heerlijkheid'. Deze laatste woorden zijn een formulering die bij de gemiddelde moderne geen snaar meer raakt; als ik hem voor mezelf hertaal kom ik op: een opdracht aan de mens die zijn ontoereikendheid beseft en desondanks als mens en medemens zijn beperkingen overstijgt en uitblinkt door de manier waarop hij of zij in de wereld staat.

RC nov 2021

Parasjat Wajetsee Beresjiet /Genesis 28:10 – 32:4

Vertrekken en opnieuw beginnen

In deze parasja (1) vertrekt Jacob uit zijn vaderhuis te Berseba (Beër Sjeva) op de vlucht voor zijn op wraak beluste broer, wiens vaderzegen hij slinks aan vader Isaac had ontfutseld. Zijn bestemming is Paddan Aram (in het tegenwoordige Syrië) de woonst van zijn oom Lawan. Nav de vorige parasja belichtte ik het thema broederstrijd, dat door het hele boek Genesis (en de geschiedenis) heen speelt. Het thema dat ik nu graag naar voren haal is vertrekken en opnieuw beginnen, dat kenmerkend is voor Jacob, de geschiedenis van de Israëlieten en de Joden in breed verband.

Het vertrekken en opnieuw beginnen neemt een aanvang bij Jacobs grootvader Avraham (voorafgegaan door het vertrek van vader Terach uit Ur). Het afscheid van zijn vertrouwde familie in Charan is voor Avraham noodzakelijk om onafhankelijk van de religieuze praktijken van zijn familie een nieuw leven te beginnen naar zijn eigen inzichten over de Ene godheid van rechtvaardigheid en mededogen. Avraham vertrok in het gezelschap van zijn vrouw Sara, zijn personeel en zijn vee naar Kanaän en vaak brak hij op om weer elders in deze streken neer te strijken.

Zijn kleinzoon Jacob die zich ambitieus – als was het meer met list dan met eerlijke middelen - had opgeworpen als erfgenaam van Avrahams geloofsgoed stond misschien nog wel voor een grotere onderneming toen hij moederziel alleen uit Berseba vertrokken was en met een volstrekt open toekomst voor zich zijn moede lijf voor een eerste nachtrust onder de blote hemel neerlegde met een paar stenen om zijn hoofd als bescherming en hoofdkussen. Daar kreeg hij zijn beroemde droom over de ladder naar de hemel met de engelen die naar boven en beneden gingen. De meest eenvoudige uitleg van de engelen is misschien dat de naar boven gaande engelen vooral smeekbeden om bescherming waren van de eenzame man in een vreemde omgeving. De neergaande engelen waren dan de tekenen van bevestiging van die bescherming. Bescherming klonk ook door in de woorden die Jacob in zijn droom hoorde van de Eeuwige die bij hem ( alav ) stond (28:13).

De midrasj vertelt hoe Jacob in de droom door de Eeuwige een ver zicht in de toekomst werd gegund. (2) Laten we ons eens voorstellen dat hij gezien zou kunnen hebben hoe hij en na hem zijn nakomelingen tot in honderden generaties ver menigmaal zouden opbreken, inpakken (of zelfs dat niet), vertrekken, zich weer zouden vestigen en opnieuw beginnen.

Bij zijn oom Lavan zag Jacob zich uitgroeien tot een vermogend man met een groot gezin, maar na twintig jaar zag hij het moment aangebroken voor vertrek en een nieuw begin, dat zijn culminatie zou vinden toen tijdens zijn existentiële gevecht met de engel hem een nieuwe naam werd gegeven: Israël. Na bijlegging van het conflict met zijn broer Ezau zou na vele jaren Jacob nog eenmaal moeten opbreken om naar een heel nieuw land te gaan, Egypte. Daar was zijn zoon Jozef al eerder naar vertrokken om daar beginnend als slaaf op te klimmen naar vicekoning. Maar niet alleen Jacob vestigde zich op zijn oude dag nog in een vreemd land, ook zijn elf andere zonen deden dat door hongersnood gedwongen en bleven daar om gedurende vierhonderd jaar uit te groeien tot een grote menigte die na dat lange verblijf toch ook weer geroepen werd te vertrekken om te horen bij de heilige berg hoe Avrahams erfenis door bemiddeling van Mozes nu in een revolutionaire verbale vorm werd gegoten als basis voor een functioneren als een nieuw volk: de Tora.

Gesetteld in de streken waren de aartsvaders als nomaden hadden geleefd waren ze toch niet bestemd om daar voor altijd te blijven. Een vernieuwing vormden de profeten die steeds waarschuwden om de richtlijnen van de Tora te blijven volgen, maar dat mocht niet baten Na vijfhonderd jaar roerig verblijf in Kanaän werden de Judeeërs afgevoerd in ballingschap naar het Babylonische rijk in Mesopotamië, een ballingschap die na zeventig jaren werd afgesloten met een terugkeer in Judea. Die ballingschap luidde die tegelijkertijd een vernieuwing in van het geloofs- en gedachtegoed in de vorm van de definitieve optekening daarvan onder leiding van Ezra, hetgeen het begin betekenden van een nieuwe praktijk van uitleg en commentaar. Vanaf het jaar 70, de verwoesting van de tempel te Jeruzalem begon het massale vertrek uit de Romeinse provincie Palestina. Het einde van de tempel en het verblijf in vreemde landen bracht wel weer een vernieuwing met zich mee, de mondelinge leer werd opgetekend en zo behouden voor volgende generaties: de Talmoed en de midrasj.

Tweeduizend jaar ballingschap nam een aanvang, tweeduizend jaar waarin steeds gemeenschappen van Joden – soms na vele eeuwen - door vervolging of verbanning werden gedwongen, soms na moordpartijen en met achterlating van vele doden, te vetrekken en elders opnieuw te beginnen. Maar steeds werd de geestelijke erfenis van Avraham en Mozes en de daaropvolgende leraren meegenomen en ieder generatie bracht weer nieuwe vernieuwende inzichten aan. De twintigste eeuw kende een ongekende opleving van antisemitisme en tegelijk in toenemende golven de terugkeer van Joden naar de plek van oorsprong. Het verbijsterende dieptepunt van de sjoa gaf niettemin een definitieve push aan de stichting van de staat Israël.

Vertrekken en opnieuw beginnen gaf zoals boven geschetst vaak een impuls tot creatieve vernieuwing van het gedachte- en geloofsgoed in de Joodse gemeenschap. Is dat fenomeen nu met de massale terugkeer en thuiskomst in het zo lang beloofde land nu tot stilstand gekomen? Om weer een nieuw begin te maken met de toekomst, om uit de verstarring van een volhardende en benauwende status quo of een proces van verval in routine en vastgeroeste posities te stappen naar nieuwe creatieve nieuwe verhoudingen moeten we in Israël (en als we Israël zien als pilot project voor de wereld ook in de wereld) beslist niet wachten tot geweld of noodzaak daartoe dwingt.

Noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Wajera zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA    , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn    website  

(2) Bijv. De midrasj veronderstelt dat Jacob in de engelen die de ladder op en neer gingen zijn de komende rijken ziet die in de verre toekomst zullen opkomen en weer verzinken, zoals de Babyloniërs, de Meden en Perzen, de Grieken en de Romeinen. (Pirké de Rabbi Eliezer 35)
Gen 28: ‘Je zult zo veel nakomelingen krijgen als er stof op de aarde is' ontlokt het rabbijns commentaar, dat dit slaat op de behandeling van de Joden in hun verbanning als stof waar je op trapt, maar ook op stof als het positieve fenomeen: stof dat hoger opwaait dan de persoon die erop trapt, verwijzend naar dat de Joden hoger zullen rijzen dan de volken die hen vernederen. (Rabbeinu Bachya ad loc)

Parasjat Wajetsee
 (Beresjiet/Genesis 28:10 – 32:4) 
De bedrieger bedrogen 

Deze parasja vertelt over Jacobs tocht naar en verblijf in de streek Charan in het land Aram (ongeveer tegenwoordige Syrië), waar zijn oom, de Arameeër Laban, woont. Op de vlucht voor zijn uitzinnig boze broer en op zoek naar een vrouw. Het familieverhaal van de vorige parasja Toldot zet zich voort. Het bevat alle gevoelens en emoties die een familie kan beheersen, liefde, haat, jaloersheid, woede, angst, ambitie.

Een eerste fase van bewustwording van roeping en bestemming speelt zich af in de aanvang van de parasja ala Jacob zijn lange reis begint. ‘Jacob verliet dus Be'ersjeva en ging op weg naar Charan'(28:10)   . 's-Nachts ziet hij, slapend met het hoofd op een steen, de engelen langs een ladder naar de hemel ziet opklimmen en neerdalen en hij hoort hoe de Eeuwige zich aan hem bekend maakt met de woorden  "Ik ben de Hasjem , de God van je vader Avraham en de God van Jitschak. Het land waarop j e nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven etc."   Min of meer gelijke woorden hebben ook al geklonken voor grootvader Avraham en vader Isaak. De Eeuwige bevestigt hiermee de positie van Jacob als hoeder en doorgever van Avrahams erfenis. Isaak had bij het vertrek van zijn zoon deze positie ook al erkend (aan het slot van de vorige parasja, Ber/Gen 28:1 ev). Hoewel volgens de bijbelse leeftijd Jacob toch minstens veertig moet zijn geweest lijkt hier bij Bet-El de inwijding van een jongeman plaats te vinden, middels een openbaring, die eerst nu pas de zoon op het pad van een volwassen man brengt en op de weg van zijn bestemming (1). 

Een tweede fase wordt ingeleid door het prachtige verhaal van Jacobs ontmoeting bij de put met Rachel, voor wie hij onmiddellijk in liefde ontvlamt. Het blijkt de dochter van zijn oom Laban, de zoon van Avrahams broer Nachor, Jacob maakt kennis met zijn oom, die niet bepaald het toonbeeld van gastvrijheid blijkt te zijn, want Laban – volgens Rasji teleurgesteld omdat Jacob helemaal geen kamelen of juwelen bij zich had, arm als hij was - . blijkt een karakter te hebben dat niet bepaald getuigd van eerlijkheid, grootmoedigheid of gastvrijheid. Hij vraagt onmiddellijk of zijn neef voor hem wil werken. Jacob vraagt als loon om na zeven jaar arbeid te mogen trouwen met de mooie Rachel, en hij preciseert voor de zekerheid: ‘uw jongste dochter ( bitcha haketana ), want zoals de midrasj waarschijnlijk terecht veronderstelt, Jacob vertrouwt zijn lepe oom toen al voor geen cent. Er was immers nog een oudere dochter Lea, waar Jacob niet op viel, een meisje wier ogen ‘ rachot ' waren – soms vertaald als dof, soms vertaald als zacht. (Rasji vermeldt de midrasj, dat dat was omdat zij zich als oudere dochter tot haar verdriet gereserveerd voelde voor de oudere neef Esau).
Na zeven jaar werken – die voorbij gingen ke-achadiem jamiem , als ‘enige dagen' – eist Jacob Rachel op en waarachtig, als de huwelijksnacht voorbij is blijkt de kersverse bruid niet Rachel te zijn, maar de niet geliefde Lea, die waarschijnlijk de maniertjes van Rachel heeft afgekeken. Nadat Esau door Jacob is bedrogen, is nu de bedrieger bedrogen, een koekje van eigen deeg. De midrasj laat Lea op die ochtend van desillusie op Jacobs verwijt naar Laban zeggen, ‘mijn vader een bedrieger? En wie zei op de vraag van een vader: ben jij Esau?, ja ik ben Esau uw eerstgeborene?' Meteen een eerste ruzie met woorden waar Jacob niet van terug heeft. Gelijke munt. Boontje komt om zijn loontje. In Laban heeft Jacob in het spel van misleiding zijn evenknie gevonden. Laban zegt ter verontschuldiging, dat hij op deze plaats ( bimkomo) niet de gewoonte is om eerst de jongere weg te geven, Op deze plaats? Is het dan elders wel de gewoonte, dat de jongere voorrang krijgt op de oudere? De geleerden vermoeden, dat Laban hier een bedekte toespeling doet op de verwisseling van geboorterecht, die Jacob met Esau heeft gepleegd. (2)
Jacob krijgt na Lea ook Rachel, maar voor haar moet hij voor de prototypische uitbuiter die zijn oom is weer zeven jaar werken.
Een belangrijk deel van de parasja gaat over de ingewikkelde verstandhouding van de man met de twee vrouwen in zijn leven, zijn diepe hartsliefde voor de ene vrouw, Rachel, en het verstandshuwelijk met de andere vrouw, Lea. Met de twee vrouwen en de twee bijvrouwen Bilha en Zilpa krijgt hij gedurende zijn diensttijd bij Laban elf zonen en een dochter. 
In de loop van lange jaren wordt hij een welvarend man ondanks de listen van de sluwe Laban, die Jacob in zijn macht wil houden, en dankzij zijn eigen listige tegenzetten. Na twintig jaar trouwe dienst ontsnapt hij aan de greep van zijn oom en aanvaardt met zijn hele gezin en met zijn enorm gegroeide bezit aan knechten en vee de terugtocht naar het land van zijn vaderen. Er volgt nog een laatste ontmoeting en verzoening met Laban. Intussen trekt zijn broer Esau hem tegemoet, met naar Jacob met angst en beven vermoedt bepaald geen zachtzinnige plannen  Dan is een nieuw bedrijf in het drama van de twee broers aangebroken, dat in de volgende parasja Wajisjlach wordt uitgespeeld..

Noten
(1) Meer over de ladderdroom in Commentaren van Rob Cassuto op de vijf boeken van de Tora.REIZEN DOOR DE TORA, deel 1, van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus, deel 2, Van de Berg naar de Rivier, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.
Nu verkrijgbaar bij Stichting PaRDeS, Mastix Press in de reguliere boekhandel en Bol.com.
Zie ook http://www.robcassuto.com/parasjot.html#ets
(2) Dankbaar is gebruik gemaakt van Leibowitz Nechama: Studies in Bereshit/Genesis , WZO, Jeruzalem, 1981, 4e ed., p. 317 ev

Haftara bij parasja Wajetsee

Hosea 11:7-13:5;

Een korte historische aanloop naar de profeet Hosea (Hosjea), waaruit de haftara bij de parasja Wajetsee  (Beresjiet/Genesis 28:10 – 32:4) afkomstig is (1). In de loop van de 8 ste eeuw BCE stond een nieuw type profeet op onder de Israëlieten. Al sinds oudsher waren er profeten – nevi'iem , meervoud van navi - actief, te beginnen bij de eerste en grootste onder hen Mozes (Mosjee), die zijn profetische activiteit verenigde met politiek leiderschap. Hij stichtte een verlichte theocratie, zou je kunnen zeggen. Met hem is nog enigszins vergelijkbaar de profeet Samuel (Sjemoeël), die bij tijden als profeet ook staatkundig actief was. Maar juist hij stelde op uitdrukkelijke aandrang van het volk een koning (Saul) aan en initieerde zo een scheiding tussen de morele bewaking van de erfenis van de Mozes en het politieke bestuur van de koning en zijn dienaren. In de tijd van Samuel en daarna waren er nog vele andere profeten. Je zou het een beroep kunnen noemen. Ik stel me voor, dat het een soort sjamanen waren, die naast religieuze begeestering ook voorspellingen deden, zieken behandelden en andere adviezen gaven inzake lot en leven. Ze worden in Tenach vaak genoemd als mannen (geen vrouwen) ‘over wie de geest (roeach) Gods kwam'. Zie bv Samuel 1:10:10. Een aantal waren adviseurs van de koning (bv Nathan, die het geweten van David was). Ook koning Achab (Achav, van het noordelijke rijk, 9 e eeuw BCE) had honderden profeten. Die stonden echter in de dienst van de godheid Ba'al; zij moesten op de berg Karmel het onderspit delven tegen de God van de profeet Elia. Elia was als het ware een gedreven hervormer, die met kracht opkwam voor de zuiverheid van de leer van de Ene god en het ambt van profeet wilde ontdoen van alle magische en afgodische smetten die eraan kleefden. Hij en zijn opvolger Elisa (Elisja) hadden vele volgelingen die in kleine groepen het land doortrokken of samenwoonden in gemeenschappen. Toch kwam er in de loop van de tijd de klad in hun gilde; de meeste profeten spraken de mensen en de politieke leiders naar de mond. Afgodendienst aan Ba'al, Moloch en andere afgoden, moord, corruptie en seksuele losbandigheid woekerden in de inmiddels in het tweeën gedeelde land, het koninkrijk Juda in het zuiden en het koninkrijk Israël in het noorden. De ware leer van Mozes over de eenheid van God en de in zijn naam gegeven geboden van rechtvaardigheid en mededogen raakte vergeten.

Er stonden nu mannen op, die de misstanden aan de kaak stelden, een nieuw soort profeten, Amos, Hosea, Micha en Jesaja. Wat was het nieuwe aan hen? Het waren mannen uit alle standen. Amos was veehouder. Hosea was boer, Jesaja was een hoveling. Ze waren eenlingen met ieder zijn eigen roeping en onderscheidden zich uitdrukkelijk van de ‘professionele' profeten. Ze liepen vaak risico om vervolgd te worden om hun brisante uitspraken en onverschrokken politieke prognoses. Ze waren de klokkenluiders van hun tijd in een verslechterd klimaat van maatschappelijk en moreel verval. (2) En niet onbelangrijk, ze hebben als eersten hun profetieën opgeschreven of laten opschrijven, zodat wij ze nog kunnen lezen. Zo stijgen hun geschriften boven de contingente historische omstandigheden, waartegen ze reageerden uit.

Hosea leefde in de tijd, dat de Assyriërs het Noordelijke rijk Israel belaagden, het rijk dat hij in zijn geschrift vaak aanduidt met Efrajim. Vanaf 740 BCE af waren er voortdurend invallen en werden de grote aantallen krijgsgevangenen uit het land weggevoerd. In 722 viel de hoofdstad Samaria (Sjomron) en werden de laatste bewoners, vele duizenden, in ballingschap gebracht naar verre streken. Deels worden deze gebeurtenissen in de voorzeggingen van Hosea vooraf geschaduwd. Het is de vraag of hij de val van Samaria nog heeft meegemaakt. Hij stoelt zijn oratie over de toestand in het land op het beeld van de echtgenoot (de Eeuwige) en diens overspelige echtgenoot (Israël), die haar man in de steek laat en haar toevlucht zoekt in overspel en hoererij. Zijn eigen huwelijk met zijn overspelige vrouw Gomer ervaart hij als een door de Eeuwige hem opgelegde existentiële doorleving van het verraad van Israel. Hij vertaalt als het ware zijn eigen ongelukkige situatie om Israël aan te klagen en haar te herinneren aan de opdracht om alleen de Ene te dienen in (6:6: Want Ik vind vreugde in goedertierenheid ( chesed ) en niet in offers, in kennis van God meer dan in brandoffers!). In heftige beelden stelt hij de teloorgang van de oorspronkelijke boodschap en het moreel verval aan de kaak, wat zich onder meer uit in de dienst aan Ba'al en tempelprostitutie. (3) Wat is het verband met de parasja Wajetsee? In zijn poëtisch vertoog verwijst hij naar de oorsprong van Israels kennismaking met de Eeuwige in de verhalen van stamvader Jacob:

12 3 De Eeuwige heeft een rechtszaak met Juda.
Hij zal ? Jakob ? vergelden naar zijn wegen,
Hij zal zijn daden op hem doen terugkeren.
4 In de moederschoot pakte hij zijn broer bij de hielen;
in zijn kracht streed hij met God.
5 Hij streed met de ? Engel ? en overwon;
wenend vroeg hij Hem om ? genade.
In Bethel vond Hij hem,
en daar sprak Hij met ons,
6 namelijk de Eeuwige, de God van de legermachten,
Eeuwige is Zijn gedenknaam.
7 En u, bekeer u tot uw God,
houd u aan goedertierenheid en recht ( chesed we-misjpat ),
zie voortdurend uit naar uw God.

We herkennen in deze kernverzen van de haftara de wederwaardigheden van stamvader Jacob zoals die in de in de parasjot Toldot, Wajetsee en Wajisjlach worden verteld -
Jacob vlucht na het bedriegen van Ezau en Isaac naar het land Charan, en verblijft bij zijn oom Lawan. Hij huwt diens dochters Lea en Rachel, krijgt daar 11 zonen en een dochter, wordt ondanks Lawans list en bedrog een welvarend man en aanvaardt na twintig jaar trouwe dienst de terugtocht naar het land van zijn vaderen, waar onderweg Ezau hem opwacht.
De profeet smeekt Israël om omkeer te doen en verwijst naar Jacob: Jacob belandt uiteindelijk met veel inspanning op de goede weg en wordt gezegend met Gods presentie en bescherming, zoals even verder in hfst 12 nog wordt benadrukt;

12 13 Jakob ? vluchtte naar het gebied van Syrië,
Israël ? diende om een vrouw
en om een vrouw hoedde hij  vee
14 Door een ? profeet ? heeft de Eeuwige Israël echter uit ? Egypte ? geleid
en door een ? profeet ? werd het gehoed.

Met die laatste regel wordt Mozes bedoeld en Hosea zegt daarmee (volgens Rasji), vergeet niet dat het een profeet was, die Israël uit Egypte leidden, dus geef aandacht aan de woorden van een profeet (als ik). Zoals bijna alle profeten geeft Hosea geen voorspellingen als gebeurtenissen die onvermijdelijk gaan gebeuren. Er is altijd een keus: je kan omkeer (tesjoeva) doen en als dat het geval is beschrijft Hosea het dan mogelijke welzijn in even bloemrijke aan natuur en agricultuur ontleende bewoordingen.

noten
(1)Verschillende commentaren op Wajetsee zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website
(2) Misschien mag je Johannes de doper en Jezus ook in deze traditie zien
(3) Martin Buber stelt, dat het niet zozeer om nieuwe afgoden ging, maar meer om wat hij de baälisering van de God van Israel noemt. JHWH verviel van een metaseksuele God naar de gemaal van een moedergodin en van de rechtvaardigheid eisende God naar de gruwelijke mensenoffers eisende koningsgod. In plaats van hem als God van chesed (compassie) te kennen verafgoodt men hem en vertroebelt zijn dienst met heiligverklaarde ontucht (Martin Buber, Het geloof der profeten, Servire, 1972, pp 138, 139, iets geparafraseerd)

RC dec 2019


Parasjat Wajetsee Beresjiet /Genesis 28:10 – 32:4
De ladder

De parasja Wajetsee begint met de reis van Jaäkov naar Charan en de beroemde droom over de ladder naar de hemel (28:10 ev): ‘ Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen. Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij de engelen van Elohiem omhoog gaan en afdalen. En zie daar stond De Eeuwige boven hem, die zei: "Ik ben de Eeuwige , de God van je vader Avraham en de God van Jitschak. Het land waarop   je nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven."'

Die droom heeft aanleiding gegeven tot vele uitleggingen, van letterlijke, tot allegorische en mystieke.  
Rasji (1) viel het op dat de engelen eerst omhoog gaan en dan de ladder afdalen, terwijl je het omgekeerde zou verwachten. Hij verklaart dit door de engelen te zien als gebonden aan het land dat zij beschermen. De engelen van het ‘binnenland' verlaten Jacob op dit punt waar hij zijn buitenlandse reis begint en stijgen ten hemel; de engelen van het ‘buitenland' dalen op hem neer.  De midrasj ziet Jacobs slaapplaats graag als de berg van Avrahams bijna-offering van Jitschak, de berg Moria.
Een andere midrasj ziet drie stenen, waaruit Jaäkov zijn hoofdkussen gaat kiezen ruzie maken. Wie zal zijn hoofdkussen mogen zijn? Volgens een rabbijnse geleerde uit de vroege renaissance (2) gaat de ruzie om wie het fundament zal vormen voor Jaäkovs komende wijsheid; de drie stenen zijn dan als het ware als vertegenwoordigers van de drie disciplines, de theologie (metafysisch aspect), de wetenschap (materiële aspect) en de wiskunde (abstracte theorievorming). De vraag is of die ruzie al beslecht is. De laatstgenoemde twee stenen lijken wel aan de winnende hand…

Mij lijkt een goede uitleg zeker ook de engelen die naar boven stijgend de ladder opgaan te zien als Jacobs smeekbeden, in de eerste plaats smeekbeden om bescherming in het barre buitenland (zoals in vers 20 wel wordt bevestigd) maar in een meer transcendente laag tevens ook als de uiting van zijn diepste verlangen om openbaring van de zin van zijn leven en onthulling van zijn missie.   De dalende engelen zijn als het ware tegemoetkomende reacties vanuit de transcendentie (goddelijke dimensie). Ze brengen hem een besef van kracht en bescherming. Maar ook een inzicht in en intuïtie omtrent zijn unieke missie.  
Dat zou kunnen blijken uit de bewoordingen: eerst wordt gesproken over de ‘engelen van Elohiem ', het meer neutrale woord voor de goddelijke dimensie. Een zin later staat er: ‘En zie daar stond De Eeuwige boven hem, die zei: ‘Ik ben de De Eeuwige, de God van je vader Avraham en de God van Jitschak'   Nu wordt opeens het tetragrammaton JHWH – meestal uitgesproken als ‘Adonaj' - gebruikt, het woord voor de Eeuwige als degene die zich bekommert om het lot van Israël.  
Jacob maakt hier op een diepe bewustzijnslaag kennis met een ver boven hem uitgaande macht die zijn lot richting geeft in het verlengde van de sturing die zijn vader en grootvader al heeft geleid. De ladder is de expressie van het verlangen naar ontmoeting met De Ene, een verlangen dat vanuit de diepte in fasen vormkrijgend opstijgt. ‘En zie daar stond De Eeuwige boven hem' ( we-hinee Adonai nitsav alav ). In welke vorm dan ook ontmoeten de opstijgende engelen de neerdalende engelen, er komen antwoorden, bevestigingen, tekenen, krachten uit de transcendentie.  
In de kabbalistische visie – voorzover ik die begrijp - wordt de ladder gezien als een patroon van de sefirot, waarbij Jaäkov geplaatst wordt gezien als midden tussen Avraham, de rechterstijl, die Chesed – stroom, liefde, genade - symboliseert, en Jitschak, de linkerstijl, die Gevoera – begrenzing, bedding, stabiliteit, oordeel - belichaamt.   In de droom maakt de Eeuwige Jacob, als het ware in een soort mystieke dialectiek, tot de fusie van de eigenschappen Chesed en Gevoera, dat wil zeggen tot de sefira Tif'eret – schoonheid, harmonie, ziel, essentie - in de middenzuil. Zo wordt als het ware contact gelegd tussen de hogere werelden en de lagere wereld van Malchoet – daar waar het goddelijke inwoont, de Sjechina - , vanwaaruit onze materiële wereld zin en betekenis krijgt.  

De ladder is de verticale as van de coördinaten van ons bestaan, waarvan de horizontale as onze werkzaamheid in de wereld is. In ieder van ons staat die ladder klaar om daarlangs tree voor tree ons verlangen en ons gebed en onze daden omhoog te sturen.  
Jacob heeft dit met volle kracht gedaan. Niet lang daarna zou deze verlegen huismus en moederszoon bij de ‘Jacobsbron' de vrouw van zijn leven ontmoeten en ook nog meteen kussen, een zware putdeksel oplichten, die een hele troep herders nog niet van hun plaats kregen, later met wijze tolerantie ten opzichte van zijn sluwe oom te werk gaan, een groot gezin stichten en een enorm vermogen verzamelen in moeilijke omstandigheden om toch dan de stem te horen die hem terugriep naar zijn familie en zijn missie.  

noten
(1) Rasji ad Beresjiet/Genesis 28:11
(2) Isaac Arama, Akeidat Yitzchak 25:16

Parashat Wajetsé (Bereshiet/Genesis 28:10 – 32:4)
List en bedrog als thema in Ja'akovs leven

De parasha

Deze parasha vertelt over Jacobs tocht naar en verblijf in de streek Charan in het land Aram (ongeveer tegenwoordige Syrië), waar zijn oom, de Arameeër Lawan, woont. Op de vlucht voor zijn uitzinnig boze broer en op zoek naar een vrouw. Het familieverhaal van de vorige parasha Toldot zet zich voort. Het bevat alle gevoelens en emoties die een familie kan beheersen, liefde, haat, jaloersheid, woede, angst, ambitie. Interessante thema's – ik meld er drie - springen naar voren.

Het eerste thema heeft te maken met bewustwording van roeping en bestemming. Het speelt vooral in de aanvang van de parasha ala Ja'akov zijn lange reis begint. ‘ Ja'akov verliet dus Be'ershewa en ging op weg naar Charan'(28:10) . 's-Nachts ziet hij, slapend met het hoofd op een steen, de engelen langs een ladder naar de hemel ziet opklimmen en neerdalen en hij hoort hoe de Eeuwige zich aan hem bekend maakt met de woorden "Ik ben de Hashem , de God van je vader Awraham en de God van Jitschak. Het land waarop j e nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven etc." Min of meer gelijke woorden hebben ook al geklonken voor grootvader Avraham en vader Jitschak. De Eeuwige bevestigt hiermee de positie van Ja'akov als hoeder en doorgever van Avrahams erfenis. Jitschak had bij het vertrek van zijn zoon deze positie ook al erkend (aan het slot van de vorige parasha, Ber/Gen 28:1 ev). Hoewel volgens de bijbelse leeftijd Jacob toch minstens veertig moet zijn geweest lijkt hier bij Bet-El de inwijding van een jongeman plaats te vinden, middels een openbaring, die eerst nu pas de zoon op het pad van een volwassen man brengt en op de weg van zijn bestemming (1).
Het tweede thema betreft huwelijk en relatie. Het wordt ingeleid door het prachtige verhaal van Ja'akovs ontmoeting bij de put met Rachel, de dochter van zijn oom Lawan. Eerst moet hij echter de oudste dochter Lea trouwen. Een belangrijk deel van de parasha gaat over de ingewikkelde verstandhouding van de man met de twee vrouwen in zijn leven, zijn diepe hartsliefde voor de ene vrouw, Rachel, en het verstandshuwelijk met de andere vrouw, Lea. Met de twee vrouwen en de twee bijvrouwen Bilha en Zilpa krijgt hij gedurende zijn diensttijd bij Lawan elf zonen en een dochter.
In de loop van lange jaren wordt hij ondanks de listen van Lawan, die Ja'akov in zijn macht wil houden, en dankzij zijn eigen listige tegenzetten een welvarend man. Na twintig jaar trouwe dienst ontsnapt hij aan de greep van zijn oom en aanvaardt met zijn hele gezin en met al zijn enorm gegroeide bezit aan slaven en vee de terugtocht naar het land van zijn vaderen. Er volgt nog een laatste ontmoeting en verzoening met Lawan. Intussen trekt zijn broer Esav hem tegemoet.

Misleiding als levensthema

Het derde thema is het thema van list, bedrog en misleiding en hoe dat een rol speelt in het leven van gemeenschap en familie. Daar ga ik wat verder op.
In de vorige parasha Toldot is het spel van machinaties al begonnen en in deze parasha zet het zich voort . Blijkbaar is het een centraal thema in Ja'akovs leven. Misleiding heeft een stempel op zijn leven gedrukt. Als ik me een term uit een andere religie mag veroorloven, het is deel van zijn karma geworden. In termen van de psychologie, het is onderdeel van zijn levensscript gaan uitmaken. Telkens duikt bedrog en misleiding in zijn leven op. In deze parasha dus ook weer, maar ook later nog vele malen.
Aan de ene kant betekent de droom over de ladder bij Bet-El samen met de openbaring van de Eeuwige het begin van een grote ommekeer bij Ja'akov. Een proces van ‘ teshoewa ' is ingezet. Hij is een man met een roeping geworden, met verantwoordelijkheid voor zijn gepleegde daden. Hij moet nu echt het rechte pad op. Aan de andere wordt hij steeds betrokken in gebeurtenissen, waarbij bedrog en misleiding een beslissende rol spelen. Hoe menselijk allemaal. Alsof zijn eigen list en bedrog van vroeger resoneren in wat het leven hem later brengt. Dat krijg je ervan, boontje komt om zijn loontje, zegt de volksmond.
Een grote kool wordt hem gestoofd door zijn oom Lawan. Na zeven jaar werk voor zijn oom heeft Ja'akov als loon zijn lang verbeide Rachel verdiend, de mooie dochter, op wie hij op eerste gezicht smoorverliefd werd - ‘En Ja'akov kuste Rachel en verhief zijn stem en weende' - , iets wat in de Tora zelden expliciet voorkomt, romantische liefde. Waarschijnlijk dronken geworden op het huwelijksfeest – veronderstellen de rabbijnen – merkt de bruidegom niet, dat de in zijn tent gebrachte gesluierde bruid niet de mooie Rachel was, maar haar oudere minder mooie zuster Lea (over wie staat dat haar ogen ‘ rachot ' waren, steevast vertaald als ‘mat' of ‘flets', maar voor hetzelfde geld kan het ook betekenen ‘teder', ‘zacht', of ‘lief'). 's Morgens ontdekt Jak'akov dat het Lea was met wie hij had geslapen. ‘ Hoe hebt u mij dit kunnen aandoen! ' werpt hij Lawan voor. ‘ Ik heb toch om Rachel bij u gewerkt? Waarom hebt u me zo bedrogen! ' ( Ber/Gen 29:25 ). Later werd na weer zeven jaren zwoegen Rachel toch zijn vrouw; lees de boeiende passages over de wederzijdse jaloersheid van de twee vrouwen …
Het was niet de laatste streek die Lawan hem flikte. Ook met de afspraken over het vee werd de schoonzoon benadeeld, overigens zonder succes ( Ber/Gen 30) ). Ja'akov werd een welgesteld man – mede door zijn listig management van het paringsgedrag van zijn geiten en schapen - en hij kreeg vele zonen en één dochter bij Lea en een zoon bij Rachel.
Na twintig jaar trouwe dienst besluit Ja'akov naar zijn geboortestreek terug te gaan. Ook dat gaat niet zonder complicaties(Ber/Gen 31:19, 20): 'Rachel nam de kans waar om de godenbeeldjes van haar vader te stelen en Jakob bedroog de Arameeër Lawan door er heimelijk vandoor te gaan. '
Wat Rachel bewoog, daarover lopen de meningen uiteen. Vast staat dat godenbeeldjes door de Arameeërs van groot belang werden geacht voor de bescherming van huis en familie.
Als Lawan hem na een lange achtervolging vindt en hem beschuldigt van diefstal antwoordt de overigens van Rachels handelwijze onkundige Ja'akov: (Ber/Gen 31: 32) : ‘” Ik was bang dat u mij zou beroven van uw dochters. Maar degene bij wie u uw goden aantreft, mag niet in leven blijven. Stel samen met onze verwanten maar een grondig onderzoek in, kijk of ik hier iets heb dat van u is en neem dat dan terug.” Jakob wist namelijk niet dat het Rachel was die de godenbeeldjes had gestolen'. Lawan vindt ze niet omdat Rachel de beeldjes listig heeft verborgen in het kameelzadel, waarop ze is gaan zitten. Ongeweten heeft Ja'akov met zijn uitspraak hoog spel gespeeld; volgens de commentatoren (o.a. Rashi) heeft hij daarmee de vroege dood van Rachel over zich afgeroepen; als uitvloeisel van Ja'akovs woorden = Maar degene bij wie u uw goden aantreft, mag niet in leven blijven - stierf zijn zo geliefde vrouw in het kraambed van haar tweede zoo n Benjamin (zie de volgende parasha, Ber/Gen 35:19), een afloop die doet denken aan hoe veel later de rechter Jiftach zijn dochter verspeelde.

Veel heeft Ja'akov nog moeten meemaken, het overspel van Re'oewen met zijn bijvrouw Bilha, de misleiding door zijn zonen rond hun broer Joseef, wiens dood hem werd gemeld, hoewel hij als slaaf naar Egypte was verkocht, de machinaties rond Benjamin, die hij moest afstaan voor een ongewisse reis als gijzelaar naar Egypte. Als hij eindelijk na een lang leven is aangeland in Egypte verzucht hij aan Far'o (Ber/Gen 47: 9): ‘Honderddertig jaar heb ik nu op aarde rondgezworven. Mijn leven, dat ellendig is geweest, heeft nog maar kort geduurd, ik heb nog niet zo lang op aarde rondgezworven als mijn voorouders'. Was dat nu alleen maar een soort hoffelijkheid om jezelf niet al te gelukkig aan te prijzen of was dit een werkelijk gevoelde klacht, waarvoor de oude man reden genoeg had om die te uiten? Een midrash zegt niettemin dat Ja'akov om deze woorden ‘niet zo oud' als zijn vader en grootvader is geworden: ‘maar' honderd en zevenveertig.

De maakbaarheid van het lot

Zijn de listen en lagen van Rivka en Ja'akov nodig geweest? Misschien niet. Er ligt hier een paradox. Laten we uitgaan van een onvermijdelijk vastliggende richting in de materiële, culturele en spirituele evolutie in van het universum, de aarde en zijn bewoners, waaronder de mensheid. In vrome vertaling zou je dit Gods plan kunnen noemen. Maar voor velen klinkt dat veel te personalistisch, te direct, te simplistisch, ook voor mij. Ik gebruik graag het beeld van een grote rivier, die soms onmerkbaar rustig dan weer met woeste stroomversnelling, soms gladjes, soms tegen de klippen op naar zee afdaalt, de zee niet als een implosie en ook niet als een paradijs, maar als een mysterieus en geweldig doel ver achter onze horizon. Als mensen vragen we ons af wat die richting, die sturing is – dat is het kenmerk van mensen, dat ze bewustheid hebben en nieuwsgierig zijn naar zin en verlangend naar bedoeling . Soms vangen we iets van een glimp op, een onthulling, een openbaring, menen we iets op te vangen. Soms is de antenne goed afgesteld, soms minder goed. Dat is onderdeel van het kosmische spel. Rivka kreeg een onthulling over de toekomst en de potentie van de tweeling in haar buik. Daarna heeft ze samen met Ja'akov gepoogd die voorzegging een handje te helpen met list en bedrog. De verleiding was groot, maar de twijfelachtige middelen waren toch in de grond verkeerd. In de stress om de gewenste uitkomst te forceren is de greep naar verkeerde middelen snel gedaan. Met meer vertrouwen en geloof was het waarschijnlijk ook goed gekomen. Het vraagt een grote en open geest om te zien waar vertrouwen op zijn plaats is en waar en wanneer ingrijpen wordt gevraagd.

Ondanks alles nam het leven van Ja'akov na zijn vertrek uit Charan in grootheid toe. Het proces van Ja'akovs ommekeer ( teshoewa ) zette zich verder door. Het culmineert in de ontmoeting met zijn broer Esav, twintig jaar na hun laatste confrontatie in de tenten van Jitschak. Daarover verhaalt de volgende parasha Wajishlach en mijn commentaar daarop.

noot
(1) Over de ladder-droom valt nog veel meer te zeggen en daavan is iets te lezen in
een ander commentaar van mij

RC nov 2015

parashat Wajetsé (Bereshiet/Genesis 28:10 – 32:4)
List en bedrog als thema in Ja'akovs leven



Heel kort: In dit bijbelstuk het verhaal van Jacobs tocht naar en verblijf in het land Charan, bij zijn oom Lawan. Hij huwt diens dochters Lea en Rachel, krijgt daar 11 zonen en een dochter, wordt ondanks Lawans list en bedrog een welvarend man en aanvaardt na twintig jaar trouwe dienst de terugtocht naar het land van zijn vaderen.

Wat was de werkelijke zegen?

Het familieverhaal van de vorige parasha Toldot zet zich voort. Het bevat alle gevoelens en emoties die een familie kan beheersen, liefde, haat, jaloersheid, woede, angst, ambitie. Nieuwe personages komen aan bod: Jacobs schoonvader Lawan, de met veel inzet van Ja'akov verworven echtgenotes, Lea en Rachel. De machinaties zijn in deze generatie nog niet uitgeput. Ook in deze parasha treden ze weer op. Blijkbaar is het een thema in Ja'akovs leven.

Eerst grijpen we even terug op de vorige parasha Toldot en op de vraag of alle machinaties van Ja'akov en Rivka om de zegen voor de eerstgeborene van vader Jitschak los te krijgen ten gunste van de iets later geborene Ja'akov nu wel terecht waren. Het vrome voor de hand liggende antwoord zou kunnen zijn: Rivka en Ja'akov deden het juiste, ze waren uitvoerders, instrumenten van Gods plan, want Ja'akov was duidelijk de meest geschikte erfgenaam van Avrahams erfenis en Jitschak zag dit totaal niet in. Ze zijn geëxcuseerd al wandelden ze langs het randje van het ethisch toelaatbare en eigenlijk eroverheen.
Er is echter is echter een meer genuanceerde en dieper gaande visie op het gebeuren mogelijk. *)
Aan het slot van het commentaar op Toldot trok ik de naïveteit van Jitschak al in twijfel, gezien zijn aarzelingen en de emoties bij het geven van de zegen aan Ja'akov. Maar nog een andere vraag doet zich voor: was de zegen, die Jitschak uitsprak voor de eerstgeborene – bestemd voor Esav, maar gegeven aan Ja'akov – wel de zegen bestemd voor degeen die de erfenis van Avraham moest overnemen? De zegenspreuk die hij uitsprak paste inderdaad uitstekend bij een oudste zoon en de latere zegen voor de echte Esav paste goed bij Esav, misschien had de beproefde vader al meerdere soorten zegenende uitspraken voor zijn zoons in mind gehad.
Maar laten we verder lezen over het vertrek van Ja'akov, dat dringend door beide ouders aan hun zoon wordt aangeraden – zowel om aan de wraak van zijn woedende broer te ontkomen en om alsnog een degelijk meisje uit de clan te vinden . We komen dan het volgende tegen. We horen de vader weer een zegen over Ja'akov uitspreken:
(Ber/Gen 31:3 ) God, de Ontzagwekkende, moge je zegenen, je vruchtbaar maken en je veel nakomelingen geven, zodat er een groot aantal volken uit je voortkomt. 4 Moge hij jou en je nakomelingen de zegen van Abraham geven, zodat je het land waar je nu nog als vreemdeling woont en dat God aan Abraham heeft gegeven, in bezit krijgt. '
Deze bewoordingen komen mij bekend voor. Kijk eens naar hoe de Ene Avram/Avraham toespreekt (Ber/Gen 17:9) Ik doe jou deze belofte : je zult de stamvader worden van een menigte volken. 5 Je zult voortaan niet meer Abram heten maar Abraham , want ik maak je de vader van vele volken. 6 Ik zal je bijzonder vruchtbaar maken. Er zullen veel volken uit je voortkomen en onder je nazaten zullen koningen zijn. 7 Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond : ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen. Heel Kanaän, het land waar je nu als vreemdeling woont, zal ik jou en je nakomelingen voor altijd in bezit geven, en ik zal hun God zijn.'
Ook aan Jitschak valt een dergelijke zegen van de Ene ten deel : (Ber/Gen 28:3 ev)
Blijf voorlopig in dit land, ik zal je terzijde staan en je zegenen : ik zal dit hele gebied aan jou en je nakomelingen geven en zo de eed gestand doen die ik je vader Abraham heb gezworen. 4 Ik zal je zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn en dit hele gebied aan hen geven, en alle volken op aarde zullen wensen zo gezegend te worden als jouw nakomelingen' .
Blijkbaar zijn deze en dergelijke woorden en geen andere de passende woorden van de zegen voor de voortzetter van Avrahams erfenis. Juist die woorden gebruikt Jitschak om Ja'akov te zegenen. Dit was het moment, het vertrek voor waarschijnlijk heel lange duur naar het buitenland, om deze zegen te geven. De eerdere twee zegeningen waren de zegeningen van een oude vader op een ernstig ziekbed, dat hij trouwens goed heeft overleefd want pas veel later overleed hij, 180 jaren oud, begraven door zijn twee inmiddels verzoende zonen.
Maar de zegen van Jitschak bij het vertrek van Ja'akov, dat was de hoofdzegen. Heeft de aartsvader dit spontaan uitgesproken of had de oude baas dit al lang in gedachten? Hoe het ook zij, hij hoopt nog wel, dat deze zegen, die voor hem en zijn vader Avraham van boven kwam, door de Ene ook voor Ja'akov zal worden bevestigd. En dat gebeurt, bij wijze van spreken nog op dezelfde bladzij; tijdens zijn beroemde droom in Beet-El over de ladder, staat de Ene boven hem (alav ) en zegent hem, in ongeveer weer dezelfde woorden als gebruikt bij Jitschak en Avraham, woorden over talrijke nakomelingen en bezit van het land (Ber/Gen 28:13,14). (over de ladderdroom zie een eerder commentaar )

De maakbaarheid van het lot


Waren de listen en lagen van Ja'akov en Rivka nu allemaal eigenlijk niet nodig geweest? Waarschijnlijk niet. Er ligt hier een paradox. Laten we uitgaan van een onvermijdelijk vastliggende sturing van de ontwikkeling van het universum, de aarde en zijn bewoners, waaronder de mensheid, zoals een grote rivier soms onmerkbaar rustig dan weer met woeste stroomversnelling naar zee afdaalt, de zee niet als een implosie en ook niet als een paradijs, maar als een mysterieus en geweldig doel ver achter onze horizon. In vrome vertaling zou je dit Gods plan kunnen noemen. Als mensen vragen we ons af wat die richting, die sturing is – dat is het kenmerk van mensen, dat ze bewustheid hebben en nieuwsgierig g zijn naar zin en verlangend naar bedoeling . Soms vangen ze iets van een glimp op, een onthulling, een openbaring, menen iets op te vangen. Soms is de antenne goed afgesteld, soms minder goed. Dat is onderdeel van het kosmische spel. Rivka kreeg een onthulling over de toekomst en de potentie van de tweeling in haar buik. Daarna heeft ze samen met Ja'akov gepoogd die voorzegging een handje te helpen met list en bedrog. De verleiding was groot, maar de twijfelachtige middelen waren toch verkeerd. In de stress om de gewenste uitkomst te forceren is de greep naar verkeerde middelen snel gedaan. Met meer vertrouwen en geloof was het waarschijnlijk ook goed gekomen. Het is een uitdaging om te zien waar vertrouwen op zijn plaats is en waar en wanneer ingrijpen wordt gevraagd.

Misleiding als levensthema

De misleiding door Ja'akov heeft een stempel op zijn leven gedrukt. Als ik me een term uit een andere religie mag veroorloven, het is deel van zijn karma geworden. In termen van de psychologie, het is onderdeel van zijn levensscript gaan uitmaken. Telkens is er sprake van bedrog en misleiding in zijn leven. In deze parasha zien we dat terugkomen, maar ook verder in zijn leven.
Enerzijds betekent de openbaring bij Beth-El (zie verder daarover een eerder commentaar ) het begin van een grote ommekeer bij Ja'akov, een proces van ‘teshoewa' is ingezet. Hoewel volgens de bijbelse leeftijd Ja'akov toch minstens veertig moet zijn geweest krijg ik hier de indruk van een inwijding van een jongeman, een overweldigende openbaring, die eerst nu pas de jonge Ja'akov op het pad van een volwassen man brengt en op de weg van zijn bestemming.
Anderzijds komen steeds gebeurtenissen rond bedrog en misleiding op zijn pad. Alsof zijn eigen list en bedrog resoneren in wat het leven hem later brengt. Retributie, zeggen sommigen. Boontje komt om zijn loontje, zegt de volksmond.
De grootste kool wordt hem gestoofd door zijn oom Lawan. Na zeven jaar werk voor zijn oom heeft Ja'akov zijn Rachel verdiend, de mooie dochter, op wie hij op eerste gezicht smoorverliefd werd, iets wat in de Tora zelden voorkomt, romantische liefde. Waarschijnlijk dronken geworden op het huwelijksfeest – veronderstellen de rabbijnen – merkt de bruidegom niet, dat de in zijn tent gebrachte gesluierde bruid niet de mooie Rachel was, maar haar oudere minder mooie zuster Lea (van wie staat dat haar ogen ‘ rachot ' waren, steevast vertaald als ‘mat' of ‘flets', maar voor hetzelfde geld kan het ook betekenen ‘teder', ‘zacht', of ‘lief'). 's Morgens ontdekte Jak'akov dat het Lea was met wie hij had geslapen. ‘Hoe hebt u mij dit kunnen aandoen!' wierp hij Lawan voor. ‘ Ik heb toch om Rachel bij u gewerkt? Waarom hebt u me zo bedrogen! ' ( Ber/Gen 29:25 )Later werd Rachel toch zijn vrouw en lees de boeiende passages over hun wederzijdse jaloersheid …
Het was niet de laatste streek die Lawan hem flikte. Ook met de afspraken over het vee werd de schoonzoon benadeeld, overigens zonder succes ( Gen/Ber 30) ). Ja'akov werd een welgesteld man – mede door zijn listig management van het paringsgedrag van zijn geiten en schapen - en hij kreeg vele zonen en één dochter bij Lea en een zoon bij Rachel.
Na twintig jaar trouwe dienst besluit Ja'akov naar zijn geboortestreek terug te gaan. Ook dat gaat niet zonder complicaties: (Ber/Gen 31:19) 'Rachel nam de kans waar om de godenbeeldjes van haar vader te stelen, 20 en Jakob bedroog de Arameeër Lawan door er heimelijk vandoor te gaan. '
Wat Rachel bewoog, daarover lopen de meningen uiteen. Vast staat dat godenbeeldjes door de Arameeërs van groot belang werden geacht voor de bescherming van huis en familie.
Als Lawan hem na en lange achtervolging vindt en hem beschuldigt van diefstal antwoordt de overigens van Rachels handelwijze onkundige Ja'akov: (Ber/Gen 31: 32) : ‘” Ik was bang dat u mij zou beroven van uw dochters. 32 Maar degene bij wie u uw goden aantreft, mag niet in leven blijven. Stel samen met onze verwanten maar een grondig onderzoek in, kijk of ik hier iets heb dat van u is en neem dat dan terug.” Jakob wist namelijk niet dat het Rachel was die de godenbeeldjes had gestolen' . Lawan vindt ze niet omdat Rachel de beeldjes listig heeft verborgen in het kameelzadel, waarop ze is gaan zitten. Ongeweten heeft Ja'akov met zijn uitspraak hoog spel gespeeld en de vroege dood van Rachel over zich afgeroepen; de commentatoren zien althans de vroege dood van Rachel (Br/en 35:19) in het kraambed van haar tweede zoon Benjamin als uitvloeisel van Ja'akovs woorden, een afloop die doet denken aan hoe veel later de rechter Jiftach zijn dochter verspeelde.

Veel heeft Ja'akov nog moeten meemaken, het overspel van Re'oewen met zijn vrouw Bilha, de misleiding door zijn zonen rond Joseef, wiens dood zij hem meldden, hoewel hij als slaaf naar Egypte was verkocht, de machinaties rond Benjamin, die hij moest afstaan voor een ongewisse reis naar Egypte. Als hij eindelijk na een lang leven is aangeland in Egypte verzucht hij aan de Far'o (Ber/Gen 47: 9): ‘Honderddertig jaar heb ik nu op aarde rondgezworven. Mijn leven, dat ellendig is geweest, heeft nog maar kort geduurd, ik heb nog niet zo lang op aarde rondgezworven als mijn voorouders.' Was dat nu maar een soort hoffelijkheid om jezelf niet al te gelukkig aan te prijzen of was dit een werkelijk gevoelde klacht, waarvoor de oude man reden genoeg had om die te uiten? Een midrash zegt niettemin dat Ja'akov om deze woorden ‘niet zo oud' als zijn vader en grootvader is geworden:
‘maar' honderd en zevenveertig.

Dat neemt niet weg, dat het leven van Ja'akov na zijn vertrek uit Paddan Aram toenam in grootsheid. Het proces van teshoewa zette zich verder door. Het culmineert in de ontmoeting met zijn broer Esav, twintig jaar na hun laatste confrontatie in de tenten van Jitschak. Daar verhaalt de volgende parasha Wajishlach over en mijn commentaar daarop.

*) Deze passages zijn mede geïnspireerd op de commentaren van R. Jonathan Sacks

RC nov 2014

parashat Wajetsé (Bereshiet/Genesis 28:10 – 32:4)

In dit bijbelstuk het verhaal van Jacobs tocht naar en verblijf in het land Charan, bij zijn oom Lawan.
Hij huwt diens dochters Lea en Rachel, krijgt daar 11 zonen en een dochter, wordt ondanks Lawans list en bedrog een welvarend man en aanvaardt na twintig jaar trouwe dienst de terugtocht naar het land van zijn vaderen.

Het is een rijk verhaal met vele geledingen en ook vele thema's.
In de eerste plaats is er het thema van de bewustwording en rijping van de jongeman tot volwassen man die zijn bestemming weet.
Dan is er het thema van list, bedrog en misleiding en hoe dat een rol speelt in het leven van gemeenschap en familie.
En last but not least het prachtige thema van Jacobs huwelijk, de verstandhouding met de vrouwen in zijn leven, zijn diepe hartsliefde voor de ene vrouw, Rachel, en het verstandshuwelijk met de andere vrouw, Le'ah.
Al deze drie thema's lokken tot diepere beschouwingen, maar ik zal me nu beperken tot het thema van de bewustwording van Jacob over het bestaan van de Goddelijke dimensie, zijn kennismaking met de God van zijn vaderen.

Bereshiet 28:10 en verder bevat het begin van de reis en de beroemde droom over de ladder naar de hemel: ‘Ja'akow verliet dus Be'ersjewa en ging op weg naar Charan.
11 Op zijn tocht kwam hij bij een plaats waar hij bleef overnachten omdat de zon al was ondergegaan. Hij pakte een van de stenen die daar lagen, legde die onder zijn hoofd en ging op die plaats liggen slapen. 12 Toen kreeg hij een droom. Hij zag een ladder die op de aarde stond en helemaal tot de hemel reikte, en daarlangs zag hij de engelen van Elohiem omhoog gaan en afdalen. 13 En zie daar stond Hashem boven hem, die zei: "Ik ben de Hashem , de God van je vader Awraham en de God van Jitschak. Het land waarop
j e nu ligt te slapen zal ik aan jou en je nakomelingen geven."'

Hoewel volgens de bijbelse leeftijd Jacob toch minstens veertig moet zijn geweest krijg ik hier de indruk van een inwijding van een jongeman, een openbaring, die eerst nu pas de jonge Jacob op het pad van een volwassen man brengt en op de weg van zijn bestemming.

De ladder van Jacob heeft aanleiding gegeven tot vele uitleggingen, van letterlijke, tot allegorische en zeer mystieke.

Rashi viel het op dat de engelen eerst omhoog gaan en dan de ladder afdalen, terwijl je het omgekeerde zou verwachten. Hij verklaart dit door de engelen te zien als gebonden aan het land dat zij beschermen. De engelen van het ‘binnenland' verlaten Jacob op dit punt waar hij zijn buitenlandse reis begint en stijgen ten hemel; de engelen van het ‘buitenland' dalen op hem neer.
Nechama Leibowitz haalt een duiding van Sforno aan die zich baseert op een oude midrasj: de engelen symboliseren de oude rijken, die rijzen tot glorie (stijgen op de ladder), maar zie, ze vallen vroeger of later weer terug; het gaat om een beeld van de historie, dat zich in de droom onthult aan Jacob in zijn hoedanigheid van Israël.

Mij spreekt dit het meeste aan: de engelen die naar boven stijgend de ladder opgaan te zien als Jacobs smeekbeden, in de eerste plaats smeekbeden om bescherming (zoals in vers 20 wel wordt bevestigd) en in de tweede plaats meer, in een meer transcendente laag, als zijn diepste verlangen om openbaring van de zin van zijn leven en onthulling van zijn missie.
De dalende engelen zijn als het ware tegemoetkomende reacties vanuit de transcendentie (goddelijke dimensie). Ze brengen hem een besef van kracht en bescherming. Maar ook een inzicht in en intuïtie omtrent zijn unieke missie.
Dat zou kunnen blijken uit de bewoordingen: eerst wordt gesproken over de ‘engelen van Elohiem' , het meer neutrale woord voor de goddelijke dimensie. Een zin later staat er: ‘En zie daar stond Hashem boven hem, die zei: ‘Ik ben de Hashem , de God van je vader Awraham en de God van Jitschak'

Het tetragrammaton wordt nu opeens gebruikt, hier weergegeven als ‘Hashem', het woord voor de Eeuwige als degene die zich bekommert om het lot van Israël.
Jacob maakt hier op een diepe bewustzijnslaag kennis met een ver boven hem uitgaande macht die zijn lot richting geeft in het verlengde van de sturing die zijn vader en grootvader al heeft geleid..

De ladder is het diepste verlangen naar ontmoeting met God, een verlangen dat vanuit de diepte in fasen vormkrijgend opstijgt. ‘En zie daar stond Hashem boven hem' (‘ we-hiné Hashem nitsav alav ' volgens mij zowel in de NBV als in Dasberg minder goed vertaald): in welke vorm dan ook ontmoeten de opstijgende engelen de neerdalende engelen, er komen antwoorden, bevestigingen, tekenen, krachten uit de transcendentie.
In de kabbalistische visie – voorzover ik die begrijp - wordt de ladder gezien als een patroon van de sefirot, waarbij Jacob geplaatst wordt gezien als midden tussen Awraham, de rechterstijl, die ‘Chesed' – stroom, liefde, genade - symboliseert, en Jitschak, de linkerstijl, die ‘Gewoera' – begrenzing, oordeel, vrees - belichaamt.
In de droom maakt de Eeuwige Jacob, als het ware in een soort mystieke dialectiek, tot de fusie van de eigenschappen Chesed en Gewoera, dat wil zeggen tot de sefira Tif'eret – schoonheid, ziel, essentie - in de middenzuil. Zo wordt als het ware contact gelegd tussen de hogere werelden en de lagere wereld van Malchoet – de wereld waar het goddelijke inwoont, de Sjechina - , vanwaaruit onze materiële wereld zin en betekenis krijgt.

De ladder is de verticale as van de coördinaten van ons bestaan, waarvan de horizontale as onze werkzaamheid in de wereld is. In ieder van ons staat die ladder klaar om daarlangs tree voor tree ons verlangen en ons gebed en onze daden omhoog te sturen.
Jacob heeft dit met volle kracht gedaan. Niet lang daarna zou deze verlegen huismus en moederszoon de vrouw van zijn leven ontmoeten en ook nog meteen kussen, een zware putdeksel oplichten, die een hele troep herders nog niet van hun plaats kregen, later met wijze tolerantie ten opzichte van zijn sluwe oom te werk gaan, een groot gezin stichten en een enorm vermogen verzamelen in moeilijke omstandigheden om toch dan de stem te horen die hem terugriep naar zijn familie en zijn missie.

sept 2005

Parasjat Toldot   Beresjiet/Genesis 25:19-28:9

polariteit

Het boek Genesis/Beresjiet zou deels gezien kunnen worden als een boek met case histories voor gezinstherapeuten. De voorgeschiedenis van Israël loopt niet via voorbeeldige harmonische families. Het begint al meteen met de frictie tussen Adam en Eva in het paradijs en daarna de ruzie tussent hun zonen Kajin en Abel met fatale afloop. De familie van Abraham en Sara blijft schokkende belevenissen niet bespaard en de wrijving tussen de twee echtgenoten rond de halfbroers Isaac en Ismael mag niet ongenoemd blijven. In deze parasja treedt de crisis in de familie van Isaac en Rebekka rond de twee-eiige tweeling Esau en Jacob op de voorgrond. Ook Jacobs grote gezin zal later rijk blijken te zijn aan conflicten, waarbij zijn zonen Jozef en Juda centraal staan. Merk ook op de essentiële rol van de moeders Eva, Sara en Rebekka. Van Adam als vader vernemen we niets en Abraham en Isaac schikken zich volgzaam naar de moeders van hun zonen.

gezinssituaties

Interessant om vanuit psychologisch standpunt deze verhalen te bekijken. We zien hoe Sara haar laat geboren enig kind Isaac wil beschermen, maar ook hoe ze daarin te ver gaat als ze zijn oudere halfbroer Ismaël en zijn buitenlandse moeder Hagar met slechts wat brood en water de woestijn in laat sturen. Abraham, nogal slapjes, gaat daar met tegenzin in mee. Wij zouden als beste stuurlui aan wal de familie bij elkaar gezet hebben om het uit te praten, misschien met een familieopstelling, en met een beroep op het morele gebod een buitenlandse vrouw, een vreemdeling, niet zomaar op straat te zetten.

Ook de huidige parasja 1 biedt een interessante casus. Moeder Rebekka heeft na een moeilijke zwangerschap een tweeling gekregen. Haar favoriet is Jacob, die een paar minuten jonger is dan zijn broer Esau, de favoriet van vader. Jacob is fysiek de zwakkere, hij blijft liever in het tentenkamp met zijn neus in de boeken, Esau is de macho en trekt erop uit bos en veld in om te jagen. Rebekka heeft ingegeven gekregen dat Jacob degene is die Isaac moet opvolgen wat betreft het gedachte- en geloofsgoed van Abraham, maar Isaac is veel meer gecharmeerd van Esau die hem verwent met uitgelezen wildgerechten uit diens cuisine. Maar Rivka steekt daar een stokje voor met een geraffineerde truc. Ze kleedt Jacob in de kleren van Esau en stuurt hem met zo'n heerlijk wildgerecht naar Isaac die zwaar ziek en halfblind zijn zoons aan zijn vermeend sterfbed heeft ontboden. Jacob moet zodoende de oude man verleiden tot het geven van de zegen die hij in gedachten heeft voor zijn geliefde oudste zoon Esau. Isaac aarzelt maar geeft toch de zegen. Esau komt net te laat en de hel breekt los als hij hoort dat zijn broer zijn zegen heeft gestolen. Jacob moet vluchten voor Esau. Eigenlijk is hij niets opgeschoten want de zegen waarom het eigenlijk gaat, de zegen dat hij degene zal zijn om de lijn van Abraham voort te zetten is niet eens gegeven. De gezinstherapeut zou er een aardige kluif aan gehad hebben om de ouders met elkaar in gesprek te brengen en tot het inzicht dat het beter is hun favoritisme in te dammen en de kinderen gelijkwaardig te behandelen.



Onderliggende polariteiten

Maar a ls we al die gezinssituaties in Genesis wat diepgaander bekijken valt er iets anders op. Behalve de leerzame pedagogische lessen over hoe het vaak gaat maar niet moet is er toch achter het decor van de gezinsproblemen een belangrijke kerngedachte te bekennen. Waarom hebben de verhalen een voorkeur voor Abel, Isaac en Jacob boven resp. Kajin, Ismael en Esau? Het zijn de door passies gedreven gewelddadige zonen die uiteindelijk verdwijnen naar de rand van het verhaal. Het zijn de ogenschijnlijk zwakkere figuren die de lotsgeschiedenis verder brengen. De schijnwerper richt zich op de meer op reflectie, overleg en verstand gerichte personages, die van de Eeuwige een steuntje in de rug krijgen. Moest Abel nog het loodje leggen tegen Kajin, niet de boogschutter Ismael maar de verstandige Isaac krijgt de taak om Abrahams het geloof in de Ene godheid en de ideeën van rechtvaardigheid en compassie te midden van niet altijd welgezinde buren met verstandig beleid door de tijd te loodsen naar de volgende generatie waar de slimme Jacob, slinkse streken niet schuwend, toch standhoudt tegen de wilde en hartstochtelijke Esau, de man van het zwaard. Later zal de begaafde en schrandere Jozef aanvankelijk slachtoffer zijn van zijn onstuimige broers maar later hun meester.

We zien in het broederpaar Jacob en Esau – en ook min of meer in de andere broederparen – een polariteit weerspiegeld, die in de geschiedenis steeds terugkeert: reflectie (Jacob) – impuls (Esau), verstand - hartstocht, kalm - gepassioneerd, ordening – anarchie, sociaal - individualistisch, vredelievend – oorlogszuchtig etc. In ethische zin gaat het om moreel – amoreel. Op het filosofische vlak zien we de polariteit terug in de rationele denkers van de Verlichting die de democratie hebben voorbereid en de gepassioneerde denkers van de Romantiek die in de kiem de potentie van het fascisme in zich bergen. Ik denk dat de romantische Nietsche minachtend op de stille, slimme en bedachtzame Jacob zou neerkijken maar vol bewondering zou opkijken naar de hartstochtelijke sterke amorele krijger Esau. Misschien mogen we in deze polariteit het paradoxale paar geest – materie ontwaren die in de mens sinds onheuglijke tijden tot een synthese probeert te komen, een proces dat nooit klaar is, niet in ons zelf en niet in de maatschappij. De verhalen van Genesis zijn daar een neerslag van. Het is duidelijk dat de Eeuwige partijdig is en aan de kant staat van Abel, Isaac en Jacob.

noot

1. Meer commentaren op Toldot in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

RC nov 2021

Parasjat Toldot Beresjiet/Genesis 25:19-28:9

Twee naties

Genesis is mede een verslag van een fundamentele broederstrijd. Het is een strijd, die de ontwikkeling van het volk van Israël zal bepalen en die misschien wel iconisch is voor de ontwikkeling van de mensheid. Het is een strijd tussen twee polen: de pool van de grove macht van het fysieke en mentale geweld en de zachte kracht van de geest en moraliteit. Vaak lijkt de laatste ondergeschikt aan de eerste. De eerste manifestatie hiervan in de bijbel vind plaats als Kajin zijn jongere broer Abel (Hevel) doodslaat. Abrahams stuurt zijn oudste zoon Ismael (Jisjmael) vanwege diens spot om zijn jongere halfbroer Isaac weg de woestijn in. Het volgende bedrijf speelt zich in deze parasja (1) af als Isaacs vrouw Rebekka (Rivka) zwanger wordt van een tweeling. In de baarmoeder botsen de twee al tegen elkaar (2) en maken de moeder wanhopig. Ze vraagt raad aan de Eeuwige, die antwoordde (de midrasjiem zeggen bij monde van Avraham, resp via de jesjiewa van Sjem) (HSV 25:23):
Er zijn twee volken in uw schoot,
en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden.
Het ene volk zal sterker zijn dan het andere
en de meerdere zal de mindere dienen
.
(rav jaäwod jaïer )

In de boezem van Isaacs familie komt deze strijd tussen de macht, kracht, impulsiviteit en emotie enerzijds en geest, overleg, bedachtzaamheid weer boven en tot volle ontplooiing. Hij wordt nu belichaamd door Ezau (Esav) en zijn enkele minuten jongere tweelingbroer Jacob. Dat hij in de baarmoeder van Rebekka al is begonnen laat zien hoe fundamenteel deze tweespalt is. Moest Abel, de man van de geest nog het onderspit delven voor zijn impulsieve en sterke oudere broer Kajin en moest de vreedzame Isaac nog worden beschermd voor zijn onstuimige broer Ismael, Jacob zal het zelf moeten doen en hij zal uiteindelijk niet wijken voor de macht van Ezau, al is de strijd niet beslist en duurt hij nog steeds voort.

Samson Raphael Hirsch (1808-1888, grondlegger van de moderne orthodoxie) ziet (3) de twee broers twee soorten naties representeren. De ene staat bouwt zijn grootheid op grond van geest en moraliteit en het menselijke in de mens, de ander zoekt zijn grootheid in berekening en macht, geest en macht, moraliteit en geweld staan tegenover elkaar en al vanaf hun ontstaan zullen ze tegenover elkaar staan. De ene staat zal steeds machtiger zijn al de andere. De schaal zal voortduren nu eens naar de ene kant dan weer naar de andere kant doorslaan. De hele geschiedenis is niets anders dan een strijd over of de geest of het zwaard de dienst uit zal maken of zoals de Oude Wijzen zeggen: Jeruzalem of Caesarea (destijds de Romeinse hoofdstad van het bezette beloofde land).

Dat schreef de rabbijn in de 19 e eeuw, nog onbewust van wat er allemaal komen zou. Ook nu in deze wereld van nieuwe politieke en maatschappelijke verschuivingen zien we deze worsteling plaatsvinden. Maar ook in onszelf kunnen we met enige reflectie de impulsieve, manipulerende amorele, egocentrische stem ontwaren naast een beter weten over wat de menselijkheid van ons vraagt.
Ik ontkom niet aan het beeld, dat ik in Barak Obama meer een persoon in de buurt van Jacob zie en Donald Trump als een manifestatie van Ezau

De meerdere zal de mindere dienen, rav jaäwod jaïer . Hirsch benadrukt dat rav niet de ‘oudere' betekent (zoals in sommige vertalingen zoals de NBV) maar ‘groot in aantal en macht'. Uiteindelijk zal de machtige zich moeten schikken naar de geest en de moraliteit. M acht en geest kunnen niet zonder elkaar maar de macht zal de geest moeten erkennen en dienen. Dat is misschien ook de kern van de verzoening (misschien een groot woord, wederzijdse erkenning is misschien beter) die Jacob later met Ezau zal bereiken in de volgende parasja.

Noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Wajera zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA    , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn    website  

(2) Wanneer botsten Ezau en Jacob in de buik van Rebekka? De vrome Oude Wijzen wisten: als Rebekka voorbij de Tora academie van Sjem kwam schopte Jacob om eruit te komen en als ze voorbij een heidense tempel kwamen wilde Ezau door schoppen uit de baarmoeder komen (Genesis Rabba 63:6)

(3) In zijn Tora commentaar ad loc

RC 2020

Parasjat Toldot Beresjiet/Genesis 25:19-28:9
demonisering

Een gezinspsycholoog zou over Isaaks familie waarschijnlijk spreken van een gespleten gezin. Vader Isaak en moeder Rebecca hebben ieder hun eigen voorkeur en dragen ieder bij om de disharmonie tussen hun beide zonen te versterken.   
Vanuit het oogpunt van verhaal, intrige en toneel- of filmscenario is het verhaal van de broers vol spannend conflict en ligt het drama voor het grijpen. Esau is dan een onmisbaar en noodzakelijk ingrediënt van het drama. Goed de tekst bekeken is er niet zoveel mis met hem. Toegegeven hij is een onstuimige vent, een wildeman, maar ook een goed jager en waarschijnlijk een goede krijgsman (die naar de latere vaderzegen zal leven van het zwaard). Hij is een lastige klant, die naar het idee van zijn ouders de verkeerde vrouwen kiest, maar dat later tracht goed te maken door een kleindochter van Avraham te trouwen. Hij leeft in het moment, een gepassioneerd man. Misschien zou hij nu een stinkend rijke zakenman zijn, een ijzervreter van een kolonel in het leger, een stervoetballer zijn, kundig, toegewijd, populair, een paar jaar geliefd, en later vergeten, .   
Jacob is zijn tegenhanger, een rustige man, slim, een vent die vooruitkijkt, wiens ambitie verder reikt dan het moment van nu, een strateeg, die vooruit plant.   

Maar Esau zou in veel rabbijnse ogen het toonbeeld worden van het kwade, van de man die voor het slechte pad kiest.   Zijn andere naam Edom – de rode – zou het label worden van alle kwade machten die het op Israël voorzien hadden. Het volk Amalek, afstammend van Esau, Haman de afstammeling van Agag, ook een Edomiet, dan de Romeinen en zelfs Hitler werden door velen gezien in het teken van Esau.   
Vele commentaren en midrasjiem belichten duistere kanten van Esau en schilderen hem af als een onverschillige, liefdeloze, moordlustige man.  Er zijn tal van legenden om Esau geweven, die de slechtheid van Esau in kwade geuren en donkeren kleuren beschrijven. (1)

Een voorteken zagen vele uitleggers reeds het rode haar waarin de baby Esau was gehuld, waarbij de kleur rood als symbool gold van het te vergieten bloed.  Het kan heel goed, dat Avraham Esau nog heeft meegemaakt. Avraham was 100 toen Jitschak geboren werd, 140 toen Jitschak huwde en waarschijnlijk twintig jaar later vader werd. Jacob en Esau ongeveer waren nog jongens, toen Esau van de jacht terug kwam en de rode soep eiste. De legende wil dat tot dan Esau omwille van zijn grootvader zijn boze neigingen inhield. Maar op die dag dat Avraham stierf, 175 jaar oud, braken bij Esau de duistere krachten los.  Sterker nog, de legende luidt, dat op die dag Esau ook Nimrod had verslagen, de koning die Avraham al had vervolgd en die, nog steeds rebelleerde (Nimrod <‘marad'= rebelleren) tegen diens nageslacht en tegen die Ene G-d; Nimrod had het voorzien op Esau, waarbij het tussen hen ook nog zou gaan om het kleed van Adam, dat macht gaf over de wereld en de natuur.  Sindsdien zou Esau een machtige mensenhater zijn, die als een ziekte haat om zich heen zou verspreiden.
Mooie schrille verhalen, die op zich al weer roepen om duiding. Duidelijk is dat veel bijbelcommentaar en midrasj uit zijn op het construeren van duidelijke zwart-wit rolmodellen. Aan de ene kant zijn er heilige voorbeelden van het goede – vaak gevonden in Avraham, Isaak en Jacob, Mozes, David etc. De Oude Wijzen zien graag Jacob als onberispelijk en vroom, al Tora lerend bij de tenten en zo praatten zij het bedrog van Rebecca en Jacob bij het schijnbare sterfbed van Isaak goed (2). Maar – aan de andere kant - zijn daarmee ook antithetische modellen ontstaan van slechtheid en kwaad.
Die ‘arme' Esau is voorwerp geworden van het laatste. Goed beschouwd is hij toch eigenlijk niet meer is dan de ‘gewone mens' met zijn passies, de bully, de macho, de feestvierder, de vreemdganger, licht ontvlambaar, oppervlakkig, ja misschien de vijand van het ene moment en de vriendelijke buurtgenoot van het volgende moment.   Jacob is ook niet zonder smetten, hij heeft zijn eigen menselijke tekortkomingen. Hij is de man van de reflectie en verstand, die deze geestelijke attributen eerst verkeerd aanwendt voor list en bedrog en later met zichzelf en zijn broer in het reine komt. De Tora beschrijft eerder dan statische portretten van supergoede en intens kwade karakters de dramatische dynamiek van een proces tussen twee mensen, die de belichaming zijn twee polen; van geest en lichaam, van verstand en impuls, van reflectie en hartstocht. Beiden zijn aan elkaar gewaagd. Eigenlijk vormen ze een polariteit onder het teken van een overkoepelende eenheid. Ze hebben elkaar nodig, kunnen niet zonder elkaar. Maar Jacob is gekozen als voortzetter van Avrahams erfenis van inzicht in de onverbrekelijke eenheid in de schepping, van rechtvaardigheid en compassie. Hij is gekozen als  drager van de missie om het licht van de geest in een donkere en verwarrende wereld niet te laten doven. Maar dat Jacob is gekozen betekent niet, dat Esau is afgewezen, zoals Rabbijn Jonathan Sacks nadrukkelijk betoogt in een diepgaande herlezing van de tekst (3). Verliezen we dat uit het oog,dan is de basis gelegd voor overdreven heiligverklaring van de een versus demonisering van de ander.

Noten

(1) Louis Ginzberg . legends of the Jews, Volume 1:6, (1909 CE) In dit verhaal zijn allerlei aggadische vertellingen rond Esau samengevat.
(2) Zie bijv Radak (Rabbi David Kimchi ,1160–1235) ad Genesis/Beresiet 27:19
(3) In zijn boek ‘Niet in Gods Naam', Kok, 2016, deel II



Parasjat Toldot
Beresjiet/Genesis 25:19-28:9
Een gezinsdrama met een spirituele strekking

Er is in de parasja Toldot duidelijk sprake van een familie met flink wat disharmonie. De vader heeft zijn favoriete zoon en de moeder heeft háár favoriet. De twee zonen zelf zijn totaal verschillend van aard.
Esav – ‘de harige' – is een kundig jager en een man van het veld. Hij is de lieveling van zijn vader Jitschak, die graag het gebraden wild van zijn jagende zoon eet.
Jaäkov – ‘die op de hielen zit' – is in alles zijn tegenhanger, een gladde tengere jongen, die het liefst bij de tenten blijft bij zijn moeder (de oude vrome rabbijnen wisten zeker dat hij daar al Tora studeerde). Hij is de oogappel van zijn moeder Rivka. Al in de baarmoeder is de strijd begonnen met zijn tweeling- broer, die als eerste ter wereld kwam en die hij bij de hiel vasthad in een poging hem in het geboortekanaal al voorbij te streven.
De jongste van de tweeling lijkt een huismus, maar blijkt behept met grote ambities en niet terug te schrikken voor list en bedrog ten aanzien van zijn broeder en zijn vader.
Esav is een impulsieve, hartstochtelijke man, zoals blijkt uit de onstuimigheid waarmee hij vermoeid na de jacht de rode linzen- soep van zijn broeder opeist. De ambitieuze en slimme Jaäkov maakt hem in ruil voor de soep het eerstgeboorterecht – zeer belangrijk in het toenmalige Midden-Oosten – afhandig. Daarbij komt het verraad van Rivka aan haar echtgenoot Jitschak. Rivka is – mede door een voorspellende droom tijdens haar zwanger- schap van de tweeling – vastbesloten om tegen de traditie en wil van haar man Jitschak haar oogappel Jaäkov in het zadel te hijsen als hoofd van de clan; als Jitschak oud, blind en doodziek op sterven lijkt te liggen en te kennen geeft aan Esav de vaderzegen te willen geven, nadat Esav een bokje heeft geschoten en lekker voor hem heeft klaargemaakt, instrueert zij Jaäkov om zich aan zijn vader voor te doen als vaders favoriet Esav, gekleed in diens kleren, de armen omrold met geitenhuid, om diens harigheid te veinzen, en voorzien van het gevraagde lekkere gebraad. Aldus gebeurt, een spannende scène: zal de wantrouwige Jitschak het bedrog ontdekken? Hij twijfelt, maar geeft zijn zegen. Jitschak moet later trillend van boosheid of angst aan zijn oudste zoon Esav de misleiding opbiechten. Esav brult van woede en zweert zijn broeder te zullen doden. Moeders plannen met haar lieve- lingszoon zijn gelukt. Maar het gezin is verscheurd, boosheid en bitterheid zijn het gevolg. Met dat alles rust Avrahams erfenis voortaan op de schouders van Jaäkov.

Om de woede van zijn broeder te ontlopen (en om naar de wens van zijn moeder een vrouw uit de stam te zoeken) vlucht Jaäkov naar zijn oom Lavan in het land Aram.
Rivka en Jaäkov hebben met listen en lagen hun doel bereikt. Hebben we dat niet vaker gezien in legenden, drama en literatuur, de moeder die haar favoriete zoon op de troon wil en daar alles voor doet? Was het de hogere bedoeling dat het zo zou gaan?
De schoonheidsprijs verdient het niet. Bepaald geen voorbeeld voor in het handboek ‘goede gezinsverhoudingen'. De televisie- schrijver zou spreken van een adembenemend gezinsdrama, de psycholoog van een broken home. Maar het is vaak wel de wer- kelijkheid die zo zich afspeelt, vroeger en nu. Er staan veel meer laakbaarheden in de Tora. Het absurde is dat laakbare daden het grote verhaal van Israël niettemin vaak juist verder brengen (wie wilmag er nog een paar noemen…).

We kunnen het verhaal ook proberen te hervertellen vanuit een meer spirituele optiek. Misschien licht dan een andere laag op. Is Rivka in de gezinspsychologie de slechte moeder met haar eenzijdige voortrekken van haar oogappel, in de spirituele geschiedenis is zij degene die de dramatische constellatie voorvoelt als zij zwanger is en (Beresjiet/Genesis 25:23) de stem hoort die voorzegt dat er twee naties in haar schoot zijn en dat de oudste de jongste zal dienen.(1) Ze moet bij het opgroeien van de kinderen haar voorgevoel bevestigd hebben gezien en in de jonge Jaäkov de kwaliteiten hebben opgemerkt die hem waardig maakten de erfenis van Avraham op zich te nemen.

In de wildheid, de impulsiviteit, het gebrek aan overleg van Esav lag tegelijk zijn onvermogen om boven de passie of de begeerte van het moment uit te kijken, om te luisteren naar diepere of hogere boodschappen, om de essentie van dingen en mensen te peilen, kortom om een geestelijke dimensie te be- treden, in meer religieuze termen: om contact te voelen met de Eeuwige. Daarmee was Esav geen kwaadwillige, geen slechterik, geen crimineel, hij was eenvoudig alleen maar ongeschikt. Hij was zoals u of ik meestal zijn, als we niet boven onze emotionele impulsen uit kunnen stijgen en niet verder dan de aandriften van het moment kunnen kijken, en dat doen we meestal niet.(2)
Rivka voelde zich instrument om de herschikking van de opvolging van Avraham te helpen realiseren. Het lijkt wel of zij de drager van inzicht was, terwijl Jitschak geen gevoel had voor de meer spirituele laag van werkzaamheid in zijn familie. Hij was blind voor de meer subtiele kwaliteiten van Jaäkov en genoot van de wilde kracht van Esav en zijn gebraden wild, Esav, in wie hij waarschijnlijk meer zichzelf herkende.(3) (4)

In de boezem van Jitschaks familie kunnen we zich een strijd zien afspelen tussen kracht (Esav, gesteund door Jitschak) en geest (Jaäkov, gesteund door Rivka); een fundamentele strijd, die de ontwikkeling van het volk van Israël en meer algemeen de mensheid zal stempelen, fundamenteel omdat hij ‘in de baar- moeder van de menselijke ontwikkeling' (als we de baarmoeder van Rivka als metafoor zien) al is begonnen. Uiteindelijk is het onvermijdelijk om in te zien dat kracht en geest niet zonder elkaar kunnen; kracht en geest zullen moeten erkennen elkaar nodig te hebben. Die momenten zijn zeldzaam, maar het is aan Jaäkov om tot die feitelijke erkenning te komen in de nog te beschrijven latere verzoening met Esav.

Dit is een publicatie uit Rob Cassuto, Reizen door de Tora, deel 1, Van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus , verkrijgbaar in de webshop van Stichting Pardes

Noten
1. Beresjiet/Genesis. 25:23: ‘De Eeuwige zei tegen haar: “Twee volken zijn er in je schoot, volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard. Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.”' Ik vat deze uitspraak op als een – zo je wilt transcendent – voorgevoel van Rivka. Vat je deze regels op als een absolute Godspraak, dan heeft dat veel theologische en filosofische implicaties. Zo hebben deze regels veel theologische discussies – met name in het christendom, bijvoor- beeld Augustinus – veroorzaakt over predestinatie, uitverkiezing, verlossing en genade: als God al weet wat er gaat gebeuren, wat betekent dat dan voor de vrije wil en de toerekenbaarheid van daden, goede en slechte?

2. In midrasj en legende heeft Esav of Edom een wel heel slechte naam gekregen. Hij is het toonbeeld van de bedrijver van het kwaad geworden en men meende Edom te herkennen in de Romeinen en in vele andere groepen tot en met de nazi's. Maar niets in de Tora duidt daarop of geeft aanleiding tot een dergelijke demonisering. In de parasjja Devariem lezen we hoe Mosjee gebiedt dat de binnen- trekkende Israëlieten het land van Esavs nakomelingen, het gebied van Edom, niet mogen binnenvallen.

3. Gunther Plaut (The Torah, a modern commentary p.186) die ik voor deze parasja heb geraadpleegd, werpt de interessante vraag op of Jitschak toch niet ergens halfbewust heeft geweten dat Jaäov de meer geschikte was. Alles in de pesoekiem (verzen) 27:18-27 – lees het nog eens na – wijst op de twijfel die de bijna blinde vader ervoer al vanaf de binnenkomst van de als Esav zich voordoende en geklede Jaäkov. De vraag rijst: wilde Jitschak misschien misleid worden, omdat hij zelf niet de moed had om de beslissing te nemen die Rivka wel had genomen? Speelde Jitschak misschien het spelletje mee om te laten gebeuren waarvan hij ook diep in zijn hart wist dat het zou moeten gebeuren?

4. Een veel verdere uitwerking van de spirituele strekking, mede aan de hand van de sefirot, treffen we aan in het commentaar van rabbi Simon Jacobson, www.meaningfullife. com/social/toldot-the-plot- thickens-jacob-esau-two-nations/ .


Parashat Toldot (Bereshiet/Genesis 25:19-28:9) Nov 2015
Een gezinsdrama met een spirituele strekking


De parasha

In de parasha Toldot (‘generaties') wordt de familiegeschiedenis van Avraham en de uit hem gesproten nakomelingen voortgezet. We zien een levendige en van drama doorspekte kroniek zich voor ons ontrollen met markante karakters en boeiende verwikkelingen van alle tijden. De hoofdpersonen in dit bijbelstuk zijn Jitschak, zijn gemalin Rivka, een mooie vrouw en een sterke persoonlijkheid, en hun pas na twintig jaar huwelijk geschonken zonen Ja'akov en Esav (ook wel Edom genoemd). Esav – ‘de harige' – is een kundig jager en een man van het veld. Hij was de lieveling van zijn vader Jitschak, die graag de producten van zijn jagende zoon at.  
Ja'akov - ‘die op de hielen zit' - was in alles zijn tegenhanger, een gladde tengere jongen, die het liefst bij de tenten bleef en bij zijn moeder (de oude vrome rabbijnen wisten al zeker, dat hij daar al Tora studeerde). Hij was de oogappel van zijn moeder Rivka.   Al in de baarmoeder is de strijd begonnen met zijn tweelingbroer, die als eerste ter wereld kwam en die hij bij de hiel vasthad in een poging hem in het geboortekanaal al voorbij te streven
Jitschak, tweede aartsvader, is een niet al te opvallende man geweest. Voor een deel heeft hij de belevenissen van zijn vader in licht gevarieerde wijze nog eens dunnetjes overgedaan. Ook hij heeft hongersnood gekend en was op weg naar Egypte, maar strandde in het gebied van Avimelech. Ook hij heeft zijn vrouw Rivka aan een machtige heerser, Avimelech, voorgesteld als zijn zuster, maar voor het tot de zonde kwam ontdekte Avimelech de waarheid . Ook Jitschak had ruzie over de bronnen voor het vee, maar hij wist grote conflicten uit de weg te gaan en werd een welvarend en rijk man met veel vee en veel knechten
Esav was een impulsieve, hartstochtelijke man, zoals blijkt uit de onstuimigheid waarmee hij vermoeid na de jacht de rode linzensoep van zijn broer opeist   De ambitieuze en slimme Ja'akov maakt hem in ruil voor de soep hem het eerstgeboorterecht – zeer belangrijk in het toenmalig Midden-Oosten – afhandig.   Esav komt ons later weer tegemoet als hij veertig is en twee Hittitische vrouwen huwt tot verdriet' van zijn ouders. Dan volgt het beroemde verhaal over hoe Ja'akov op instigatie van zijn moeder zijn blinde vader op zijn waarschijnlijk sterfbed misleidde door zich voor te doen als Esav en zo de vaderzegen binnen te halen, die de oude Jitschak voor zijn favoriete zoon had gereserveerd,. Jitschak moest trillend van boosheid of angst voor zijn zoon Esav de misleiding opbiechten en Esav brulde van woede en zwoer zijn broer te zullen laten boeten. Om de woede van zijn broer te ontlopen (en ook om naar de wens van zijn moeder een vrouw uit de stam te zoeken) vlucht Ja'akov naar zijn oom Lawan.  Esav trouwt alsnog een vrouw in de familie, een dochter van Jishma'el, om de liefde van zijn ouders te winnen,

Een psychologische diagnose van de familie

Er is duidelijk sprake van een familie met flink wat disharmonie. De vader heeft zijn favoriete zoon en de moeder heeft háár favoriet. De twee zonen zelf zijn totaal verschillend geaard. De jongste van de tweeling lijkt een huismus, maar blijkt behept met grote ambities en niet terug te schrikken voor list en bedrog ten aanzien van zijn broer en zijn vader. Daarbij komt de het verraad van Rivka aan haar echtgenoot Jitschak. Rivka is – mede door een droom tijdens haar zwangerschap van de tweeling - vast besloten om tegen de traditie en tegen de wil van haar Jitschak haar oogappel Ja'akov in het zadel te hijsen van stamhoofd; zij is het die Ja'akov instrueert zich aan diens blinde en doodzieke vader voor te doen als vaders favoriet Esav. Het gezin is verscheurd, maar moeders plannen zijn gelukt en Avrahams erfenis rust voortaan op de schouders van Ja'akov. Het is gebeurd met listen en lagen van de kant van Rivka en Ja'akov. Hebben we dat niet vaker gezien in legenden, drama en literatuur, de moeder die haar favoriete zoon op de troon wil en daar alles voor doet. Was het de hogere bedoeling, dat het zo zou gaan? De schoonheidsprijs verdient het niet. Bepaald geen voorbeeld voor het handboek ‘goede gezinsverhoudingen'. De televisieschrijver zou spreken van een adembenemend gezinsdrama, de psycholoog van een broken home. Maar het is vaak wel de werkelijkheid, die zo zich afspeelt, vroeger en nu. Er staan veel meer laakbaarheden in de Tora. Het absurde is dat die het grote verhaal van Israel niettemin vaak juist verder brengen (huiswerk: noem er een paar…)

Een spirituele visie

Maar we kunnen het verhaal ook proberen te hervertellen vanuit een meer spirituele optiek. Misschien licht dan een andere laag op. Is Rivka inde gezinspsychologie de slechte moeder met haar eenzijdige voortrekken van haar oogappel, in de spirituele geschiedenis is zij degene, die de dramatische constellatie voorvoelt als zij zwanger is en (25:23) de stem hoort die voorzegt dat er twee naties in haar schoot zijn en dat de oudste de jongste zal dienen (1). Ze moet bij het opgroeien van de kinderen haar voorgevoel bevestigd hebben gezien en in de jonge Ja'akov de kwaliteiten hebben op gemerkt die hem waardig maakten om de erfenis van Awraham op zich te nemen.  
In de woestheid, de impulsiviteit, het gebrek aan overleg van Esav lag tegelijk een onvermogen om boven de passie of de begeerte van het moment uit te kijken, om te luisteren naar diepere of hogere boodschappen, om de essentie van dingen en mensen te peilen, kortom om contact te voelen met de Eeuwige. Daarmee is Esav geen kwaadwillige, geen slechterik, geen crimineel, hij is eenvoudig alleen maar ongeschikt. Hij is zoals u of ik, als we niet ons niet boven onze emotionele impulsen uit kunnen stijgen en verder dan de aandriften van het moment kunnen kijken, en dat doen we meestal niet. (2)
Rivka voelde zich instrument om de herschikking van de opvolging van Awraham te helpen realiseren. Het lijkt wel of zij de drager van inzicht was, terwijl Jitschak geen gevoel had voor de meer spirituele laag van werkzaamheid in zijn familie. Hij was blind voor de meer subtiele kwaliteiten van Ja'akov en genoot van de wilde kracht van Esav en zijn gebraden wild, Esav in wie hij waarschijnlijk meer zichzelf herkende (3)(4)

noten
(1) Bereshiet/Genesis. 25:23: De Eeuwige zei tegen haar:
‘Twee volken zijn er in je schoot,volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard.
Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.'
Ik vat deze uitspraak op als een – zo je wil transcendent - voorgevoel van Rivka. Vat je deze regels op als een absolute godspraak, dan heeft dat veel theologische en filosofische implicaties. Zo hebben deze regels veel theologische discussies - met name in het Christendom, bv Augustinus - veroorzaakt over predestinatie,uitverkiezing, verlossing en genade; als God al weet wat er gaat gebeuren, wat betekent dat dan voor de vrije wil en de toerekenbaarheid van daden, goede en slechte?
(2) In midrash en legende heeft Esav of Edom een wel heel slechte naam gekregen. Hij is het toonbeeld van de bedrijver van het kwaad geworden en men meende Edom te herkennen in de Romeinen, in vele andere groepen tot en met de Nazi's . Maar niets in de Tora duidt daarop of geeft aanleiding tot een dergelijke demonisering. In de parasha Dewariem lezen we hoe Moshé gebiedt, dat de binnentrekkende Israëlieten het land van Esavs nakomelingen, het gebied van Edom, niet mochten binnenvallen.
(3) Gunther Plaut (The Torah, a modern commentary) die ik voor deze parasha heb geraadpleegd,
werpt de interessante vraag op of Jitschak toch niet ergens halfbewust heeft geweten, dat Ja'akov de meer geschikte was. Alles in de pesoekim (verzen) 27: 18-27 – lees het nog eens –na wijst op de twijfel die de bijna blinde vader ervoer al vanaf de binnenkomst van de als Esav zich voordoende en geklede Ja'akov. De vraag rijst: wilde Jitschak misschien misleid worden, omdat hij zelf niet de moed had om de beslissing te nemen, die Rivka wel had genomen. Speelde Jitschak misschien het spelletje mee om te laten gebeuren wat ook hij diep in zijn hart wist, dat zou moeten gebeuren?
(4) Een veel verdere uitwerking van de spirituele strekking, mede aan de hand van de sefirot, treffen we aan in het commentaar van rabbi Simon Jacobson .

RC herzien nov 2015

Parasha Toldot (Bereshiet/Genesis 25:19-28:9)
Een gezinsdrama met een hoger doel


Jitschak en familie

In de parasha Toldot (Bereshiet/ Genesis 25:19-28:9) wordt de familiegeschiedenis van Avraham en de uit hem gesproten nakomelingen voortgezet. Als we even afzien van de context van seminomaden van rond het milennium vóór de gewone jaartelling en de spirituele strekking even tussen haakjes plaatsen dan zien we een levendige en van drama doorspekte kroniek voor ons met markante karakters en boeiende verwikkelingen van alle tijden. Een ontwikkelingspsycholoog, gezinstherapeut of televisieschrijver op zoek naar een nieuwe serie zou hier materiaal volop vinden.
De hoofdpersonen in deze parasha Toldot (‘generaties') zijn Jitschak, zijn gemalin Rivka en hun zonen Ja'akov en Esav (ook wel Edom genoemd).

De tweede aartsvader is een niet al te opvallende man geweest. Voor een deel zijn zijn belevenissen een variant op die van zijn vader geweest. Ook hij heeft hongersnood gekend en was op weg naar Egypte, maar strandde in het gebied van Avimelech. Ook hij heeft zijn vrouw Rivka aan een machtige heerser, Avimelech, voorgesteld als zijn zuster, maar voor het tot de zonde kwam zag Avimelech vanuit een raam zijn gast ‘spelen' met Rivka en Jitschak werd op het matje geroepen. Ook Jitschak had ruzie over de bronnen voor het vee, maar hij wist grote conflicten uit de weg te gaan en werd een welvaren en rijk man met veel vee en veel knechten. Sommige bijbelwetenschappers hebben er wel een soort in latere volksverhalen gecreëerde pseudo-Avraham in gezien, maar dat doet hem wel onrecht. Hij had genoeg aan één vrouw, Rivka, die een grote invloed had op haar echtgenoot. Vermoedelijk is Jitschak een rustige man geweest, een niet al te grote spirituele geest zoals zijn vader. Hij is zijn positie van laat geboren zoon uit bejaarde ouders en oogappel van zijn moeder en ook het jeugdtrauma van een vader, die met een mes boven hem stond om toe te stoten, goed te boven gekomen, vooral ook door zijn voortreffelijke vrouw, die ook als een moeder voor hem was. Zo was hij een stabiele man geworden en een stevige manager van zijn have en goed. In de sefirot van de levensboom vertegenwoordigt hij de sefira Gewoera, kracht. Zijn favoriete zoon is dan ook Esav, de krachtige krijger, die met stevige behaarde armen boog en zwaard hanteerde, een gepassioneerde jager, die zijn vader behaagde met wildschotels. Al in de baarmoeder is de strijd begonnen met zijn tweelingbroer, die bij de geboorte hem bij de hiel vasthad, misschien in een poging hem in het geboortekanaal nog te passeren, Ja'akov, die in alles zijn tegenhanger was, een gladde tengere jongen, die het liefst bij de tenten bleef en bij zijn moeder (de oude rabbijnen vonden natuurlijk, dat hij daar al Tora studeerde), bij Rivka.

Tot nu toe is er sprake van een familie met flink wat disharmonie. De vader heeft zijn favoriete zoon en de moeder heeft háár favoriet. De twee zonen zelf zijn totaal verschillend geaard. De jongste van de tweeling lijkt een huismus, maar hij ziet er niet tegenop misbruik te maken van het impulsieve temperament van zijn broer en hem zijn eerstgeboorterecht – zeer belangrijk in het toenmalig Midden-Oosten – afhandig te maken, daarmee getuigend van een scherpe ambitie in het leven. Goed passen daarin de machinaties van moeder Rivka om haar oogappel Ja'akov in het zadel te hijsen van stamhoofd door als de vader blind op zijn waarschijnlijk sterfbed ligt hem te instrueren zich voor te doen als vaders favoriet Esav bij het krijgen van de bepalende vaderzegen voor de oudste zoon.
Hoe vaak is dat in de geschiedenis niet gebeurd, de moeder die haar favoriete zoon op de troon wil en daar alles voor doet. Jitschak moet trillend van boosheid of angst voor zijn zoon Esav de misleiding opbiechten en Esav brult van woede en zweert zijn broer te zullen laten boeten. Maar de plannen zijn gelukt en Avrahams erfenis rust voortaan op de schouders van Ja'akov. Het is gebeurd met listen en lagen van de kant van Rivka en Ja'akov. Mooi is dat. Blijkbaar was het de hogere bedoeling, dat het zo zou gaan, maar de schoonheidsprijs verdient het niet. De televisieschrijver zou spreken van een adembenemend gezinsdrama, de psycholoog over een broken home. Maar het is vaak wel de werkelijkheid, die zo zich afspeelt. Het vrome cliché is, Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Er staan wel meer laakbaarheden in de Tora, die het grote verhaal niettemin toch verder brengen (huiswerk: noem er een paar…).
Als we het verhaal proberen te hervertellen vanuit een meer spirituele optiek dan licht misschien een andere laag op.

Is Rivka in gezinspsychologie de slechte moeder met haar eenzijdige voortrekken van haar oogappel, in de spirituele geschiedenis is zij degene, die de dramatische constellatie voorvoelt als zij zwanger is en (25:23) de stem hoort die voorzegt dat er twee naties in haar schoot zijn en dat de oudste de jongste zal dienen. *) Ze moet bij het opgroeien van de kinderen haar voorgevoel bevestigd hebben gezien en in de jonge Ja'akov de kwaliteiten hebben gemerkt die hem waardig maakten om de erfenis van Awraham op zich te nemen.  
In de woestheid, de impulsiviteit, het gebrek aan overleg van Esav lag ook tegelijk een onvermogen om boven de passie of de begeerte van het moment uit te kijken, om te luisteren naar diepere of hogere boodschappen, om de essentie van dingen en mensen te peilen, kortom om contact te voelen met de Eeuwige. Daarmee is Esav geen kwaadwillige, geen slechterik, geen crimineel, hij is eenvoudig alleen maar ongeschikt. Hij is zoals u of ik, als we niet boven de begeerten van het moment uit kunnen kijken, en dat doen we meestal niet. **)
Rivka voelde zich instrument om de herschikking van de opvolging van Awraham te helpen realiseren. Het lijkt wel of zij de drager van inzicht was, terwijl Jitschak geen gevoel had voor de meer spirituele laag van werkzaamheid in zijn familie. Hij was blind voor de meer subtiele kwaliteiten van Ja'akov en genoot van de wilde kracht van Esav en zijn gebraden wild, Esav in wie hij waarschijnlijk meer zichzelf herkende.  

Plaut ***)werpt de interessante vraag op of Jitschak toch niet ergens halfbewust heeft geweten, dat Ja'akov de meer geschikte was. Alles in de pesoekim 27: 18-27 wijst op de twijfel die bijna blinde vader ervoer al vanaf de binnenkomst van de als Esav zich voordoende en geklede Ja'akov.
18 Zo ging hij naar zijn vader. ‘Vader,' zei hij. ‘Ja, mijn zoon,' zei Jitschak, ‘wie ben je?' 19 Ja'akov antwoordde zijn vader: ‘Ik ben Esav, uw eerstgeboren zoon. Ik heb gedaan wat u me hebt gevraagd. Kom, ga overeind zitten en eet van wat ik heb geschoten; dat zal u de kracht geven om mij te zegenen.' 20 ‘Hoe heb je zo snel iets kunnen vinden, mijn zoon!' zei Jitschak. En hij antwoordde: ‘Doordat de Eeuwige , uw God, alles zo gunstig voor me liet verlopen.' 21 Toen zei Jitschak tegen Ja'akov: ‘Kom eens wat dichterbij, mijn zoon, zodat ik kan voelen of je inderdaad mijn zoon Esav bent of niet.' 22 Ja'akovkwam dichter bij zijn vader staan en deze betastte hem. Het is Ja'akovs stem, dacht hij, maar het zijn Esavs handen. 23 Omdat Ja'akovs handen even behaard waren als die van zijn broer Esav, herkende Jitschak hem niet en dus zegende hij hem. 24 ‘Ben je echt mijn zoon Esav?' vroeg hij nog. ‘Ja,' antwoordde Ja'akov. 25 Toen zei hij: ‘Zet het wildbraad dan dichter bij me, zodat ik ervan kan eten, mijn zoon, en de kracht vind om je te zegenen.'Ja'akov zette het dichter bij hem en Jitschak at ervan. Ook bracht hij hem wijn, en hij dronk ervan. 26 Toen zei Jitschak tegen Ja'akov: ‘Kom eens dichterbij, mijn zoon, en kus me.' 27 Hij kwam dicht bij hem staan en kuste hem. Toen Jitschak zijn kleren rook, sprak hij deze zegen over hem uit:
De vraag rijst: wilde Jitschak misschien misleid worden, omdat hij zelf niet de moed had om de beslissing te nemen, die Rivka wel had genomen. Speelde Jitschak misschien het spelletje mee om te laten gebeuren wat ook hij diep in zijn hart wist, dat zou moeten gebeuren?

noten:

*) Ber. 25:23 De Eeuwige zei tegen haar:
‘Twee volken zijn er in je schoot,volken die uiteengaan nog voor je hebt gebaard.
Het ene zal machtiger zijn dan het andere, de oudste zal de jongste dienen.'
Ik vat deze uitspraak op als een – zo je wil transcendent - voorgevoel van Rivka. Vat je deze regels op als een absolute godspraak, dan heeft dat veel theologische en filosofische implicaties. Zo hebben deze regels veel theologische discussies - met name in het Christendom, bv Augustinus - veroorzaakt over predestinatie,uitverkiezing, verlossing en genade; als God al weet wat er gaat gebeuren, wat betekent dat dan voor de vrije wil en de toerekenbaarheid van daden, goede en slechte?
**) In midrash en legende heeft Esav of Edom een wel heel slechte naam gekregen. Hij is het toonbeeld van de bedrijver van het kwaad geworden en Edom is geworden tot de benaming van Romeinen, Nazi's en dergelijke. Maar niets in de Tora duidt daarop of geeft aanleiding tot demonisering. In de parasha Dewarim memoreert Moshé, dat de binnentrekkende Israëlieten het land van zijn nakomelingen, Edom, niet mochten binnenvallen.
***) Gunther Plaut (ed), The Torah, a modern commentary, die ik voor deze parasha heb geraadpleegd.

RC nov 2014

Parashat Toldot (Bereshiet/Genesis 25:19-28:9)



In de parasha Toldot (Bereshiet/ Genesis 25:19-28:9) begint het verhaal van de twee zonen van Jitschak en Rivka: Jacob (Ja'akov) en Esau (Esav). Jacob zal de nobele stamvader van Israël worden en Ezau zal voortleven als de verpersoonlijking van het kwade.  

Als we ons beperken tot de zuivere tekst, zoals het opgetekend staat in de Tora dan komt een vrij genuanceerd verhaal ons tegemoet over twee zeer verschillende broers, die aanvankelijk elkaar bestreden, elkaar belaagden, maar die zich dan verzoenden en ieder hun eigen weg gingen.  

Naar de woorden van deze parasha is Esau – ‘de harige' - een kundig jager en een man van het veld.  
Hij was de lieveling van zijn vader Jitschak, die graag de producten van zijn jagende zoon at.  
Jacob - ‘die op de hielen zit' - was een ‘iesj tam', een simpele, eenvoudige man, die liever bij de tent zat; hij was de oogappel van zijn moeder Rivka.  
Esau was een impulsieve, hartstochtelijke man, zoals blijkt uit de onstuimigheid waarmee hij vermoeid na de jacht de rode linzensoep opeist en daarvoor nonchalant zijn eerstgeboorterecht inruilt.  
Al was Jacob eenvoudig, ambitieus en slim was hij ook, als hij, Esau blijkbaar goed kennende, de impulsiviteit van zijn broer uitbuit en hem dat eerstgeboorterecht afhandig maakt .  
Esau komt ons later weer tegemoet als hij veertig is en twee Hittitische vrouwen huwt; de twee vrouwen waren een ‘verdriet' (morat roeach) voor hun schoonouders. Twee mogelijkheden: ze waren een verdriet vanwege hun karakter, maar waarschijnlijker is, dat het verdriet veroorzaakt werd, omdat Esau zijn vrouwen had gezocht in de onmiddellijke omgeving en niet bij de oorspronkelijke stam.  
Dan krijgen we het beroemde verhaal, hoe Jacob zijn blinde vader misleidde, door zich voor te doen als Esau en zo de vaderzegen, die de oude Jitschak voor zijn favoriete zoon had gereserveerd, binnen te halen. Om de woede van zijn broer te ontlopen (en ook om naar de wens van zijn moeder een vrouw uit de stam te zoeken) vlucht Jacob naar zijn oom Lawan.  

Een gezinspsycholoog zou hier waarschijnlijk spreken van een gespleten familie. Vader en moeder hebben ieder hun eigen voorkeur en dragen ieder bij om de disharmonie tussen hun beide zonen te versterken.  
Vanuit het oogpunt van verhaal, intrige en toneel- of filmscenario is het verhaal van de broers vol spannend conflict en ligt het drama voor het grijpen. Esau is dan een onmisbaar en noodzakelijk ingrediënt van het drama.
Zoveel is er niet mis met hem. Goed, hij is een onstuimige vent, een wildeman, maar ook een goed jager en waarschijnlijk een goede krijgsman (die naar de latere vaderzegen zal leven van het zwaard). Hij is een lastige klant, die naar het idee van zijn ouders de verkeerde vrouwen kiest, maar dat later tracht goed te maken door een kleindochter van Awraham te trouwen. Hij leeft in het moment, een gepassioneerd man. Misschien zou hij nu een stervoetballer zijn, kundig, toegewijd, populair, een paar jaar geliefd, en later vergeten.  
Jacob is zijn tegenhanger, een rustige man, slim, een vent die vooruitkijkt, wiens ambitie verder reikt dan het moment van nu, een strateeg, die vooruit plant.  

Maar Esau zou het toonbeeld worden van het kwade, van de man die voor het slechte pad kiest.  

Zijn andere naam Edom – de rode – zou het label worden van alle kwade machten die het op Israël voorzien hadden. Het volk Amalek, afstammend van Esau, Haman de afstammeling van Agag, ook een Edomiet, dan de Romeinen en zelfs Hitler werden door velen gezien in het teken van Esau.  
Vele commentaren en midrasjiem belichten duistere kanten van Esau en schilderen hem af als een onverschillige, liefdeloze, moordlustige man.(Zie ook het verhaal van   R. Ari Kahn   op de site van Aish.com, waaraan ik veel ontleend heb).  

Een voorteken is reeds het rode haar waarin de baby Esau was gehuld, dat als symbool gold van het te vergieten bloed.  
Het kan heel goed, dat Awraham Esau nog heeft meegemaakt. Awraham was 100 toen Jitschak geboren werd, 140 toen Jitschak huwde en waarschijnlijk een paar jaar later vader werd. Laten Jacob en Esau ongeveer twintig of vijfentwintig zijn geweest, toen Esau van de jacht terug kwam en de rode soep eiste.
De legende wil dat tot dan Esau omwille van zijn grootvader zich inhield. Maar op die dag stierf Awraham, 175 jaar oud en bij Esau braken de duistere krachten los.  

Sterker nog, de legende luidt, dat op die dag Esau ook Nimrod had verslagen, de koning die Awraham al had vervolgd en die, nog steeds rebellerend (‘marad'= rebelleren) tegen diens nageslacht en tegen die Ene G-d, uit was op Esau, waarbij het tussen hen ook nog zou gaan om het kleed van Adam, dat macht gaf over de wereld en de natuur.  
”The first challenge of Esau's life -- the death of his beloved grandfather -- proved too great a test. Esau came away from that experience mean-spirited, a misanthrope dedicated to spreading his disease to all who crossed his path”, dramatiseert R. Ari Kahn.  

Mooie verhalen, die op zich al weer roepen om duiding. Duidelijk is dat veel bijbelcommentaar en midrasj uit zijn op het construeren van rolmodellen, heilige voorbeelden van het goede – vaak gevonden in Awraham, Jitschak en Jacob, Mosjé, David etc. – maar daarmee zijn ook antithetische modellen ontstaan van slechtheid en kwaad. Ik zou bijna zeggen, die ‘arme' Esau is voorwerp geworden van het laatste, terwijl hij toch eigenlijk niet meer is dan de ‘gewone man' met zijn passies, hebbelijkheden, gewoontes, ja misschien de vijand van het ene moment en de vriendelijke buurtgenoot van het volgende moment.  
De bijzondere figuur is Jacob, die ook niet zonder vlekken is, ook een mens met menselijke eigenschappen, maar een mens met een bijzondere gave en met een missie.

Zeiden we eerst, dat de familie Jitschak een gespleten familie was met een zware gezinsproblematiek, een broken home bijna, als we de familiegeschiedenis meer in spiritueel perspectief zien, dan gaat het meer over het drama van de voortzetting van Awrahams erfenis.  

Het draait om de figuur van Rivka. Alles wijst erop, dat moeder Rivka tot Jacobs vertrek naar Lawan de regie over het leven van haar oogappel heeft gehad.
In de gezinspsychologie is zij de eenzijdige moeder met haar voortrekken van Jacob, in de spirituele geschiedenis is zij degene, die de dramatische constellatie voorvoelt als zij zwanger is en (25:23) de stem hoort die voorzegt dat er twee naties in haar schoot zijn en dat de oudste de jongste zal dienen.

Ze moet in de jonge Jacob de kwaliteiten hebben gezien die hem waardig maakten om de erfenis van Awraham op zich te nemen.  
In de woestheid, de impulsiviteit, het gebrek aan overleg van Esau lag ook tegelijk een onvermogen om boven de passie of de begeerte van het moment uit te kijken, om te luisteren naar diepere of hogere boodschappen, om de essentie van dingen en mensen te peilen, kortom om contact te voelen met de Eeuwige. Daarmee is Esau geen kwaadwillige, geen slechterik, geen crimineel, hij is eenvoudig alleen maar ongeschikt.
Hij is zoals u of ik, als we niet boven de begeerten van het moment uit kunnen kijken, en dat doen we meestal niet.  

Rivka voelde zich instrument om deze herschikking van de opvolging van Awraham te helpen realiseren. Het lijkt wel of zij de drager van inzicht was, terwijl Jitschak geen gevoel had voor de meer spirituele laag van werkzaamheid in zijn familie. Hij was blind voor de meer subtiele kwaliteiten van Jacob en genoot van de wilde kracht van Esau en zijn gebraden wild, Esau in wie hij waarschijnlijk meer zichzelf herkende.

Haftara bij de parasja Toldot

Malachi 1:1 – 2:7

Malachi (Maleachi) was de laatste van de twaalf zogenoemde kleine profeten (1) Hij leefde vermoedelijk in de eerste helft van de 5e eeuw BCE. De Joden waren deels uit Babylonische ballingschap teruggekeerd en gezien Malachi's kritiek op de tempeldienst moet hij de herbouwde tempel persoonlijk hebben bezocht. Malachi betekent ‘mijn engel' en men veronderstelt, dat het een bijnaam is of een latere aanduiding voor een anonieme auteur. Abraham Ibn Ezra, de middeleeuwse voorloper van de bijbelwetenschap, meent dat het Ezra zelf geweest is en dat zou kunnen, omdat ook Malachi evenals Ezra in het gelijknamige bijbelboek (hfstn 9 en 10) de gemengde huwelijken van de teruggekeerde ballingen luid aanklaagt. In feite is het boek Malachi een reactie op de laksheid en onverschilligheid onder de teruggekeerde ballingen, die bij hun hervestiging in Judea vele tegenslagen ondervonden. Het ging over vragen als: we merken niets van Gods hulp, waarom gaat het andere volken goed en ons niet? Malachi geeft een boodschap door van de Eeuwige:

(1:2: Ik heb u liefgehad, zegt de Eeuwige,
maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad?
Was
? Ezau ? niet de broer van ? Jakob? spreekt de Eeuwige
Toch heb Ik
? Jakob ? liefgehad,
en
? Ezau ? heb Ik gehaat .

Hier zien we waarom de haftara wordt gerelateerd aan de parasja Toldot ( Beresjiet/Genesis 25:19-28:9) waarin de verhaald wordt hoe in een reeks kleurige gebeurtenissen en met veel intriges Jacob tot erfgenaam van Abrahams spirituele inzichten en voortzetter van diens missie wordt gekozen boven de eerstgeboren en sterke Ezau (Esav) (2). Malachi brengt deze keuze weer in herinnering. De afstammelingen van Ezau, de Edomieten - die ten zuiden van Judea woonden – hadden nog kort geleden triomfantelijk toegekeken hoe de Judese ballingen uit Jeruzalem werden weggevoerd en tezamen met de Babyloniërs hadden ze de stad hadden geplunderd (2). Dat alles lag nog vers in de herinnering. Heeft de Eeuwige misschien Jacob laten vallen en Ezau gekozen? Het heeft er alle schijn van, maar – zo verklaart de profeet - de Eeuwige draagt het volk van Juda nog steeds in zijn hart. De goddelijke zegen, ooit aan Jacob gegeven, is er in principe nog. Wat een actieve werking daarvan in de weg staat is het laakbare gedrag van de opnieuw in Judea gevestigde repatrianten. Drie misstanden stelt de profeet met indringende beelden aan de kaak, waarvan twee in deze haftara:

1. De tempeloffers werden met aanstootgevende slordigheid gebracht.
Als we ons losmaken van het personalistisch godsbeeld kunnen we ons indenken hoe beledigend het is als zieke of blinde dieren ten offer worden aangeboden, zoals Malach ons rapporteert. Zelf willen we door wie ons een zaak, dienst of prestatie schuldig is ook met toewijding en zorgvuldigheid worden behandeld. Stel je voor als je de gouverneur van de koning zo tegemoet treedt, zegt Malachi zelf. Verwaarlozing van heilige of rituele (of sowieso formele) handelingen is ook een signaal: wanneer die worden afgeraffeld kan dat duiden op verdergaand verval in een samenleving.
Malach zegt nog iets opmerkelijks, als hij de ‘heidenvolken' ten voorbeeld stelt;

(1:11) Want vanwaar de zon opkomt tot waar hij ondergaat, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenvolken; in elke plaats zal aan Mijn Naam een ? reukoffer ? gebracht worden, en een ? rein ? ? graanoffer. Voorzeker, Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenvolken, zegt de Eeuwige van de legermachten.

De Eeuwige is er dus niet alleen voor Israël, maar voor alle volken en Hij kan dus ook toegewijde rituelen van anderen dan Joden waarderen. Dat is toch een pluralistische stap vooruit! (4)
Maar hoe zit dat dan met dat emotionele en partijdige ‘ Ezau ? heb Ik gehaat' uit het boven geciteerde vers? Dat moeten we met een korrel zout nemen; dat Jacob is gekozen betekent niet, dat Ezau is afgewezen, maar dat hij alleen geen deelheeft aan het verbond en het lot van Israël. (5)

2. De priesters verzaakten hun plicht om het volk goed onderricht te geven.
2:7: Voorzeker, de lippen van een ? priester ? moeten kennis bewaren, uit zijn mond moet men onderwijs in de wet zoeken , zegt de profeet, en dat gebeurde kennelijk niet meer. De vraag is of dat ooit weer goed gekomen is. Malachi leefde op het keerpunt van een belangrijke ontwikkeling: de opkomst van de zogenoemde Grote Vergadering (ofwel de Grote Synagoge, ansjee knesset ha-gedola ). Deze club van Wijzen rond de wetgever Ezra – 120 waren het er (6) - namen de taak van redactie, onderricht en verklaring van de Tora op zich. Het waren geen religieuze ambtsdragers, maar geleerden, uit wie tweehonderd jaar later de farizeeën voortkwamen en daarna rond het begin van de christelijke jaartelling de rabbijnen. De priesters zouden voortaan op dit gebied geen belangrijke rol meer spelen.

3. De Judeeërs trouwden met de niet-Joodse vrouwen en slaan in het algemeen de Mozaïsche wet in de wind. Dat laten we even rusten. Punt drie valt buiten de haftara, evenals de daaropvolgende oproep tot ommekeer, de aankondiging van een profeet als Elia en de voorspelling van een dag van gerechtigheid, oordeel en heil.

noten
(1) In Jodendom ook wel Tree Asar genoemd; kleine profeten omdat hun boeken kort zijn. Na Malachi is volgens de Joodse traditie de profetie opgehouden
( 2) Verschillende commentaren op Toldot zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(3) Ook andere profeten varen uit tegen het gedrag van de Edomieten tijdens het wegvoeren van de Judese ballingen, Jesaja34:5–34:8, Jeremia 49:7–49:22,Obadja 1:10 ev
(4) Baruch Spinoza haalt deze passage ook aan in zijn betoog over de relativiteit van de uitverkiezing van Israël (Theologisch-politiek traktaat, Wereldbibliotheek, 1997, p 143)
(5) zoals Rabbijn Jonathan Sacks In zijn boek ‘Niet in Gods Naam' (Kok, 2016, deel II) nadrukkelijk betoogt in een diepgaande herlezing van de tekst
(6) Volgens het tractaat Avot de Rabbi Nathan 1b (annotaties bij het Talmoedtractaat Pirkee Avot , dat begint met de ‘stamboom' van overlevering van de Tora) was Malachi, de laatste profeet, tegelijk een van de eerste leden. Ook het Israëlisch parlement, de Knesse t, heft 120 leden.

RC nov 2019

Parasjat Chajee Sara    Beresjiet/Genesis 23:1–25:18

Bij de waterput

Als Abraham de geschiedenis betreedt is hij al lang en breed getrouwd met Sara.
Hoe hij haar ontmoet heeft blijft in het duister; waarschijnlijk is het huwelijk met Sara (vermoedelijk zijn halfzuster) familiair gearrangeerd. Over hoe de andere aartsvaders, de zoon en kleinzoon van Abraham aan hun vrouwen kwamen weidt de Tora wel degelijk bloemrijk uit. In deze parasja 1 lezen we hoe Rivka haar intrede doet in het leven van Isaac. De parasja begint met dood van Sara – de eerste woorden zijn ‘De levensjaren van Sara ( chajee Sara ) waren honderdzeventwintig - en de bejaarde Abraham maakt zich zorgen over hoe zoon Isaac maar niet aan de vrouw komt. De continuïteit van Abrahams gedachte- en geloofsgoed is in gevaar als zijn uitverkoren zoon geen nageslacht krijgt. Hij zendt zijn vertrouwde knecht Eliezer naar Charan, de streek waar de kinderen van zijn broer Nachor wonen om daar een vrouw voor zijn zoon te zoeken.

Op zoek naar een vrouw

Eliezer vertrekt met een karavaan van tien kamelen beladen met kostbaarheden. Als hij is aangeland bij de stad waar Abrahams familie nog woont kiest hij een strategische plaats: de waterput buiten bij de stadspoort. Daar wacht hij totdat de meisjes van de stad de poort uit zullen komen om het kleinvee te gaan drenken. Uit die meisjes zal de vrouw van Isaac moeten komen, besluit hij. Biddend om een goede afloop spreekt met zichzelf af, dat dit het teken zal zijn: het meisje dat hem op zijn verzoek onmiddellijk te drinken zal geven uit haar kruik en uit zichzelf zal aanbieden ook voor zijn kamelen water uit de put te halen om de beesten te drenken, dat zal de juiste vrouw zijn. En daar komt Rivka (Rebekka) de poort uit, jong, beeldschoon en maagd. Het lijkt wel of de oude knecht plaatsvervangend voor Isaac verliefd wordt op de knappe herderin. Op zijn verzoek om een slok geeft ze die onmiddellijk en inderdaad drenkt ze daarna de kamelen, snel en efficiënt.

Rivka

Opvallend in deze passage over Rivka's handelingen is hoe een aantal keren woorden met de stam ‘snel' en ‘rennen' –  maher  ,  rats  – voorkomen; het tekent de houding van achting en respect van de jonge vrouw voor de vreemdeling. We zijn deze woorden ook tegengekomen in de houding van Avraham als hij in de voorgaande parasja voor zijn tent de drie boodschappers ontvangt en een maaltijd bereidt De verraste knecht ziet in stille verbijstering aan hoe het meisje haar diensten voor hem verricht en als ze klaar is hakt hij de knoop door: God moet hem hebben verhoord, dit is de ware. Hij geeft haar de bedoelde geschenken een gouden neusring en twee gouden armbanden van tien sjekels goud zwaar. Twee armbanden, dat verwijst naar de twee stenen tafelen en tien sjekel verwijst naar de tien uitspraken (geboden) weten de Oude Wijzen 2

Dan pas vraagt Eliezer naar haar afkomst. En dan pas blijkt zij tot de familie van Abraham te behoren, Rivka is de kleindochter van de broer van Abraham. Dat was wel een gok. Blijkbaar waren de schoonheid, vriendelijkheid en hulpvaardigheid van Rivka zo overweldigend dat zij voorrang kregen boven status en afkomst, zaken die toch wel van eminent belang plachten te zijn. Als Avrahams afgezant later het verhaal doet aan Rivka's broer en vader draait hij in zijn verslag wijselijk de volgorde van de gebeurtenissen om, lees het maar na. (Beresjiet/Genesis 24:47)

De nieuwe aartsmoeder

Eliezer voert Rivka mee terug naar de tenten van Abraham en Isaac.  
Rivka heeft kennelijk een scherpe intuïtie over haar lotsbestemming en de vastbeslotenheid om daar onvoorwaardelijk naar te luisteren en te handelen: ondanks de pogingen van de familie haar nog een tijdje te houden zegt ze op de vraag of ze onmiddellijk mee wil gaan: ‘Ja, ik wil gaan'. Zo werd Rivka de nieuwe aarstmoeder. Isaac ‘bracht haar in de tent van Sara, hij nam haar tot vrouw, hij beminde haar en troostte zich met haar na Sara' (Beresjiet/Genesis 24:67). Dat de vrouw de plaats van de moeder inneemt (zoals Rasji dit ook uitdrukkelijk interpreteert) is misschien voor vele mannen wel herkenbaar maar misschien psychologisch niet ideaal.

Hiermee bereikt dit verhaal een happy end. Idyllische momenten bij een put daar zijn er in de Tora, meer van in. Tenslotte is de put een archetypische ontmoetingsplaats in de samenleving van herders en kleine landbouwers. Denk aan Jacob, die een generatie later zijn grote liefde Rachel ontmoet bij een waterput ver van huis ook in Charan, misschien wel dezelfde als waar Rivka haar vee drenkte. Ook Mozes ontmoette Zippora bij een waterput in de streek van Midjan. Waar het water vloeit zijn de condities voor geluk aanwezig. 3

Noten

1. Meer commentaren op Chajee Sara in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Rasji ad loc

3. Ik moet ook denken aan de ontmoeting van Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de waterput – de Jakobsbron -, Joh. 4:5, waarin opvalt hoe Jezus over 2 taboes heenstapt: hij spreekt met een Samaritaanse, waar ‘Joden niet mee omgaan' en hij spreekt met een vrouw, waarover de discipelen hun verbazing uitspreken.

RC okt 2021

Parasjat Chajee Sara Beresjiet/ Genesis 23:1–25:18

Zinvol leven, rustig heengaan: in memoriam Jonathan Sacks

De parasja Chajee Sara (1) gaat over dood en nieuw leven. Het begin van de parasja beschrijft de dood en begrafenis van Sara en aan het eind de dood en begrafenis van Avraham. Daartussen in lezen we het ontroerende verhaal van hoe Avrahams knecht een vrouw voor Isaac (Jitschak), Rebekka (Rivka) vindt en naar Avrahams tenten brengt. Zo is de basis gelegd voor de continuïteit van Israëls bijzondere geschiedenis.

In de week van deze parasja over de dood van de aartsvader en de aartsmoeder, is ook - te vroeg - na een kort ziekbed overleden Lord Jonathan Sacks, zijn stem die inzake religieuze verdraagzaamheid en antisemitisme gezag had in de Joodse wereld en ver daarbuiten zal niet meer klinken. Aan de boeken en frisse, erudiete en ruimhartige visie op de Tora van deze emeritus opperrabbijn van het orthodoxe Jodendom in Engeland hebben velen waaronder mijn persoon nieuwe inspiratie opgedaan. (2)
Jonathan Sacks
Hij is als trouwe commentator op de parasja van de week niet meer toegekomen aan een nieuw commentaar op de parasja Chajee Sara voor 5781. Laten we eens kijken wat hij heeft geschreven in zijn commentaar van het jaar daarvoor, Dat gaat over hoe Sara en Avraham na een leven vol beproevingen toch in volle vrede zijn gestorven.(3)

Van Avraham weten wij dat hij in volle vrede is heengegaan omdat dat expliciet vermeld is in 25:8 : ‘Toen gaf Abraham de geest en stierf in goede ouderdom, oud en (van het leven) verzadigd'.
Van Sara veronderstellen we dat op grond van Rasji's uitleg van de Hebreeuwse tekst over haar heengaan, die letterlijk vertaald luidt: ‘Het leven van Sara was honderd jaren en zeventig jaren en zeven jaren, de jaren van het leven van Sara'. Waarom wordt dat nogmaals vermeld aan het eind, de jaren van het leven van Sara, nu zonder getallen? Dat is om aan te geven dat alle jaren voor Sara even goed waren (dus ook het laatste), annoteert de middeleeuwse meester.

Beiden overleden in een serene kalmte ondanks de tegenslagen die zowel Sara als Avraham te verduren hadden, tegenslagen die hen niet tot verbitterde slachtoffers maakten. Sara moest de gevaarlijke tijd in de harems van de farao en koning Avimelech doorstaan, waarin zij was terechtgekomen toen zij om haar echtgenoot voor represailles door deze machtige heersers te behoeden zich als zijn zuster had voorgedaan. Ook haar lange kinderloosheid ondanks alle goddelijke beloften aan haar en Avraham was een aanslag op haar moreel geweest. Ook moest ze lange tijd verduren dat haar noodgedwongen aan Avraham als bijzit afgestane slavin Hagar bij Avraham een zoon had en zij niet, tot eindelijk Isaac was gekomen. Sacks ziet als bittere pil voor Avraham, dat hij ondanks alle beloften van God van een hem toekomend land toch nog steeds een nomade is gebleven, een vreemdeling in Kanaän, die met veel moeite een eerste stukje grond van de Hethieten had losgekregen voor een graf voor zijn vrouw, de trouwe metgezel van zoveel jaren die hij moest verliezen. Ook het bijna-offer van zijn lang beloofde geliefde zoon (zie vorige parasja) deed hem niet van zijn rotsvast geloof vallen. Ondanks al deze beproevingen was zijn gevoel van goddelijke nabijheid ongeschokt, gezien de mededeling in 24:1, dat de Eeuwige Avraham in alles had gezegend.

Wat is de inspiratie die Avraham en Sara deed opbreken uit een vertrouwde omgeving naar een vreemd land, waar onzekerheid en onveiligheid hen wachtte?
Wat maakte, dat hun vastbeslotenheid niet wankelde en zij hun innerlijke rust konden bewaren? Het is het geloof dat zij hadden in de betekenis van hun leven om, ondanks dat de schijn vaak tegenzat, voorlopers te zijn van een bijzonder volk, dat uit hen zou voortkomen, en om als zodanig pioniers te zijn van een levenswijze op basis van rechtvaardigheid en compassie, die de wereld als voorbeeld zou dienen. Dit weten waarom je leeft geeft een geestelijke rust die je de grootste ontberingen doet trotseren. (4)

Sacks zegt dan: ‘de kalmte van Sara en Avraham ten overstaan van de dood kwam voort uit een diepgaande kalmte ten overstaan van het leven. Avraham wist, dat alles wat hem overkwam, zelfs de slechte zaken, deel uitmaakten van de weg, waarop God hem en Sara had gezonden, en hij had het geloof om door de vallei van de schaduw van de dood te gaan zonder vrees voor het kwaad, omdat hij wist dat God met hem zou zijn.'
Ik ben ervan overtuigd, dat deze zinnen ook gegolden kunnen hebben voor Jonathan Sacks, hij ruste in vrede.

Noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Wajera zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA    , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn    website  

(2) We laten evenwel in deze noot niet onvermeld dat de propagandist van religieuze tolerantie met zijn ruime stellingname in zijn boek ‘The dignity of Difference' inzake het spreken van God in verschillende religieuze talen en meervoudige waarheden – een moeizame relatie had met het progressieve Jodendom in zijn land.
https://www.theguardian.com/global/2020/nov/08/lord-jonathan-sacks-obituary

(3) https://rabbisacks.org/to-have-a-why-chayei-sarah-5780/

(4) In zijn commentaren noemt Sacks vaak survivors van de Sjoa als voorbeelden van mensen, die ondanks de geleden verschrikkingen zich niet opstelden als slachtoffers van hun verleden, maar als scheppers van een zinvolle toekomst, zoals Israel Kristal , de oudste man van de wereld die op 114-jarige leeftijd overleed in Israël, Edith Eger, de psychotherapeut die haar ervaringen op 90-jarige leeftijd publiceerde (Edith Eger,  The Choice , Rider, 2017), psychotherapeut Victor Frankl (Man's search for meaning). De bekendste Engelse survivor en populaire voorman van de Reform in Engeland, Hugo Gryn (overleden 1996), voert hij niet op. Het doet pijn, dat hij onder druk van de rechtervleugel van de orthodoxie niet op diens begrafenis was.

RC 2020

Parasjat Chajee Sara Beresjiet/ Genesis 23:1–25:18

Van Avraham en Sara naar Jitschak en Rivka

De parasja Chajee Sara, ‘het leven van Sara', gaat niet over het leven van Sara, maar over haar dood en begrafenis. De titel van een parasja (sidra ofwel ‘wekelijkse bijbelstuk') wordt immers ontleend aan de beginwoorden. Letterlijk vertaald staat er: ‘het leven van Sara was honderd jaar en twintig jaar en zeven jaar, de jaren van het leven van Sara. Sara stierf in Kirjat Arba, nu Chevron (Hebron), in het land Kena'an en Avraham kwam over Sara te rouwen en haar te bewenen'.
Waarom zo uitgebreid die leeftijd van Sara in jaren vermeld? De meest bekende middeleeuwse commentator Rasji zegt, dat hierin besloten ligt, dat Sara toen ze honderd was, ze was als twintig, een leeftijd waarop je nog geen misstappen op je kerfstok hebt; dus op haar honderdste was ze zondeloos en op haar twintigste was mooi als een meisje van zeven. Een charmante idealisering van de aartsmoeder, die wel een voorbode lijkt voor de later door de kerk verklaarde zondeloosheid van Maria.
Toch veronderstelt de midrasj een tragische aanleiding voor Sara's dood. De Tora vermeldt haar overlijden vlak na het verslag van het bijna-offer van Jitschak en daarom is – volgens het uitlegprincipe, dat na elkaar vermelde gebeurtenissen duiden op causale samenhang ( post hoc propter hoc ) - de dood van Sara het gevolg van de schok, die ze ervoer toen ze over het plan van haar echtgenoot hoorde om haar enige zoon te offeren. Avraham was er dan ook niet bij toen ‘haar ziel haar ontvlood' (1). De midrasj leidt uit het Hebreeuws javo Avraham – Avraham kwam - af, dat hij van elders kwam, namelijk van de berg Moria, waar na een heenreis van drie dagen de binding van Jitschak had plaats gevonden; de aartsvader was dus niet bij het sterven van Sara aanwezig. Goed beschouwd geeft de tekst echter voor deze invulling geen reden, ook grammaticaal gezien: het ‘komen' van Avraham wil zeggen ‘ertoe over gaan', Avraham ging ertoe over om te rouwen.(2)

Na Sara beweend te hebben besluit Awraham een graf te kopen van de inheemse Hetitische bevolking. Uitgebreid worden de onderhandelingen weergegeven, met hoofse plichtplegingen wordt de koop van een veld met een voor graflegging geschikte grot, Machpela genaamd, gesloten, dit alles na veel schijnbewegingen, omtrekkende bewegingen en omzichtige beleefdheden die in ons nuchtere Nederland al lang in onbruik zijn geraakt, maar in het Midden-Oosten op veel plaatsen nog wel in zwang zijn. Zie bijvoorbeeld hoe de Hetitische eigenaar Efron veinst, dat het een gift betreft, terwijl intussen wél een flink hoge koopprijs wordt gesuggereerd. Het lijkt wel of in dit stukje het standaardvoorbeeld voor de etiquette van goede onderhandelingen wordt beschreven. 
De rabbijnen geven verschillende redenen waarom de Tora, die gewoonlijk op dit soort gebeurtenissen niet gedetailleerd ingaat, het onderhandelingsproces zo uitgebreid beschrijft. De nationalistische uitleg is, dat in het wijdlopige verslag wordt benadrukt hoe Avraham hier door het kopen van het veld met de grot Machpela als het ware de eerste claim legt voor de aanspraak van de Joden op het land Kena'an, zoals later koning David de dorsvloer van de Jebusiet Ornan koopt voor een altaar, dat de voorloper van de tempel zal worden.
Andere rabbijnen staan een meer morele uitleg voor en zien het gebeuren rond de koop van het graf als een van de vele beproevingen, die aan Avraham toeviel Aan hem waren grootse beloften gedaan van bezit van het weidse land Kena'an in zijn volle lengte en breedte (Ber/Gen 13:17). In schrille tegenstelling daarmee moest hij als omzwervende nomade voor het begraven van zijn vrouw voor veel geld en met het nodige betoon van nederigheid een stukje land kopen; maar toch verloor hij het vertrouwen in die beloften niet. (3)

Als Sara is bijgezet in de spelonk op het veld Machpela is het dringend tijd om een echtgenote voor haar enige zoon Jitschak te vinden. Avrahams vertrouweling Eliëzer krijgt de opdracht een vrouw voor Jitschak te zoeken in het land Aram. Hoe de knecht deze opdracht volbrengt en Rivka vindt wordt in geuren en kleuren verteld, het is een staaltje van de beste Tora-vertelkunst. Lees hierover meer in mijn boek Reizen door de Tora, ‘Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?' (4).

Tegen het einde van de parasja sterft ook Avarham. Hij wordt begraven door zijn twee zoons Jitschak en Jisjmaël in ontroerende en hoopgevende eendracht en bijgezet in de grot Machpela. De oude aartsvader heeft na de dood van Sara overigens nog veel leven heeft verwekt. Op hoge leeftijd krijgt hij nog bij de vrouw Ketoera – in wie de midrasj een teruggekeerde en gelouterde Hagar meent te herkennen - nog zes zonen, Zimran, Joksjan, Medan, Midian, Isjak, and Sjoea (over dochters wordt niet gesproken), die op hun beurt de stamvader zullen zijn voor even zovele stammen. En ook Jitschaks halfbroer Jishmaël verwekt twaalf met name genoemde zonen, die vorsten zullen worden van twaalf stammen.
Inderdaad, vele volken zijn uit Avraham voortgekomen, maar niet alle volken worden verder in hun ontwikkeling gevolgd. De rode draad van de parasja is toch in de eerste plaats het verslag van hoe de estafettestok van Israëls bijzondere geschiedenis van Avraham en Sara overgaat naar Jitschak en Rivka; over hun wederwaardigheden gaat de volgende parasja Toldot.

noten
(1) Rasji ad loc, Pirkee de Rabbi Eliëzer 32
(2) Aldus Rabbenoe Bachya (1255-1340) ad loc
(3) Nechama Leibowitz in haar studies in Genesis, p. 307 ev
(4) Rob Cassuto , REIZEN DOOR DE TORA , Genesis en Exodus, p. 61 ev  

Parasjat Chajee Sara   Beresjiet/ Genesis 23:1–25:18
Gelukkige ontmoetingen

De parasja Chajee Sara bevat dat het prachtige verhaal over hoe Awrahams vertrouweling, de knecht Eliezer, opdracht krijgt een vrouw voor Jitschak te zoeken en hoe hij deze opdracht volbrengt. Het verhaal wordt in geuren en kleuren verteld, het is een staaltje van de beste Tora-vertelkunst.  
Degene die deze regels heeft geschreven moet een begaafd schrijver of dichter zijn geweest. De spanning van de knecht Eliezer wordt subtiel weergegeven, als hij wacht bij de waterput totdat de meisjes van de stad de poort uit zullen komen om het kleinvee te gaan drenken. Hij bidt op een goede afloop en krijgt ingegeven aan welke test de toekomstige vrouw van de zoon van zijn meester zal moeten voldoen: ze zal hem op zijn verzoek onmiddellijk te drinken geven uit haar kruik en uit haarzelf aanbieden ook voor zijn kamelen water uit de put te halen om de beesten te drenken. En daar komt Rivka, jong mooi en maagd. Het lijkt wel of de oude knecht subsidiair voor Jitschak verliefd wordt op de knappe herderin. Op zijn verzoek om een slok geeft ze die onmiddellijk en inderdaad drenkt daarna de kamelen, snel en efficiënt.
Opvallend in deze passage over Rivka's handelingen is hoe een aantal keren woorden met de stam ‘snel' en ‘rennen' – maher , rats – voorkomen; het tekent de houding van achting en respect van de jonge vrouw voor de vreemdeling. We zijn deze woorden ook tegengekomen in de houding van Avraham als hij voor zijn tent de drie boodschappers ontvangt en een maaltijd bereidt.(1).
De verraste knecht ziet in stille verbijstering aan hoe het meisje haar diensten voor hem verricht en als ze klaar is hakt hij de knoop door: God moet hem hebben verhoord, dit is de ware. Hij geeft haar de bedoelde geschenken een gouden neusring en twee gouden armbanden van tien sjekels goud zwaar. Twee armbanden, dat verwijst naar de twee stenen tafelen en tien sjekel verwijst naar de tien uitspraken (geboden) weten de Oude Wijzen (2)
Dan pas vraagt Eliezer naar haar afkomst.en dan pas blijkt zij tot de familie van Avraham te behoren. Dat was wel een gok. Blijkbaar waren de schoonheid en de uitmuntende eigenschappen van vriendelijkheid en hulpvaardigheid van Rivka zo overweldigend dat zij voorrang kregen boven status en afkomst, zaken die toch wel van eminent belang plachten te zijn. Als Avrahams afgezant later het verhaal doet aan de familie draait hij in zijn verslag wijselijk de volgorde van de gebeurtenissen om, lees het maar na. (Beresjiet/Genesis 24:47)(3)
Meer saillante details verschillen in het mondeling verslag van de knecht aan de familie van Rivka. Want eigenlijk worden de gebeurtenissen tweemaal verhaald, eerst als vertelling in de derde persoon en dan als verslag van de knecht aan Rivka's broer Lavan, . Een stijlvorm die wij in onze moderne verhaalkunst niet zo zeer kennen, maar die hier op een of andere wijze bijzonder sterk werkt. Bij voorbeeld: in Beresjiet/Genesis 24:3 laat Avraham de knecht zweren bij ‘de Eeuwige, de God van de hemel en de God van de aarde'; in het verslag van de knecht over deze eed ( Beresjiet/ Genesis 24:37) vermeldt de man geen Eeuwige. Dit zou hij dan bewust in zijn verslag hebben weggelaten omdat Avrahams familie natuurlijk niet het Abrahamitische monotheïsme (om het mooi theologisch te zeggen) kende, maar hun eigen godendienst hadden; de knecht wilde dit natuurlijk respecteren en hen niet nodeloos kwetsen. Een zin later vertelt de bediende dat hij de opdracht had gekregen naar het vaderlijk huis en de familie van Avraham te gaan om een vrouw te zoeken. Avraham had het echter alleen over zijn ‘land en geboorteplaats' ( Beresjiet/Genesis 24:4). De knecht dacht strategisch en heeft het in zijn verslag maar iets toegespitst tot de familie, waar hij door dat (schijnbare?) toeval is aangeland.

Hij voert Rivka mee terug naar de tenten van Avraham en Jitschak.  
Rivka heeft kennelijk een scherpe intuïtie over haar lotsbestemming en de vastbeslotenheid om daar onvoorwaardelijk naar te luisteren en te handelen: ondanks de pogingen van de familie haar nog een tijdje te houden zegt ze op de vraag of ze onmiddellijk mee wil gaan: ‘Ja, ik wil gaan'.  
Jitschak zal meer dan voldaan zijn geweest: de man ‘bracht haar naar de tent van Sara, hij nam haar tot vrouw, hij beminde haar en troostte zich met haar na Sara' ( Beresjiet/Genesis 24:67).

Hiermee bereikt dit verhaal een happy end. Idyllische momenten zijn er ook in de Tora. Gelukkige ontmoetingen bij een put, daar zijn er meer van in. Tenslotte is de put een archetypische ontmoetingsplaats in de samenleving van herders en kleine landbouwers. We denken aan Jaäkov, die zijn grote liefde Rachel ontmoette bij de waterput, misschien wel dezelfde als waar Rivka haar vee drenkte. De meest romantische scene in de Tora. Ook Mosjee ontmoette Zippora bij een waterput in de streek van Midjan. Waar het water vloeit zijn de condities voor geluk in de zin van geestelijk en lichamelijk welzijn aanwezig. (4)

Noten
(1) zo ook Sforno ad loc
(2) Rasji ad loc,
(3) meer hierover in mijn boek ‘Reizen door de Tora. Van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus', p. 61 ev
(4) Ik moet ook denken aan de ontmoeting van Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de waterput – de Jakobsbron - , Joh. 4:5, waarin opvalt hoe Jezus over 2 taboes heenstapt: hij spreekt met een Samaritaanse, waar ‘Joden niet mee omgaan' en hij spreekt met een vrouw, waarover de discipelen hun verbazing uitspreken.


Parashat Chajé Sara Bereshiet/ Genesis 23:1–25:18
nov 2015
Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?

De parasha

De parasha Chajé Sara , ‘het leven van Sara', gaat niet over het leven van Sara. De betiteling hangt samen met de gewoonte het bijbelstuk van de week te noemen naar de eerste belangrijke Hebreeuwse woorden van de tekst, in dit geval ‘ het leven van Sara (bedroeg 127 jaar etc.)'. De parasha begint met haar dood en begrafenis in het door Avraham aangekochte familiegraf in de grot van Machpela. Maar we kunnen er toch wel een betekenis aan hechten: het bijbelstuk gaat over continuïteit. Van Awraham en Sara gaat de estafettestok van Israëls bijzondere geschiedenis over naar Jitschak (Isaäk) en Rivka (Rebekka). De hoofdmoot gevormd door twee verhalen, die de continuïteit van de generaties in beeld brengen, eerst de dood van Sara en de aankoop door echtgenoot Avraham van een graf voor haar en de hele familie en vervolgens de verwerving van een bruid voor hun zoon Jitschak, volbracht door de de ‘hofmeier' Eliëzer.
Voor de nomade Avraham is de aankoop van de grot van Machpela en het stukje grond daarbij de eerste echte eigendom in het land Kena'an, dat aan zijn nageslacht is beloofd. De oude commentatoren zien er een voorteken in van het komende beloofde land, reden waarom de onderhandelingen tussen de vreemdeling van over de rivier, de ‘ Ivri ' Avraham , met de eigenaren, d zonen van Heth (de Hittieten), zo uitgebreid beschreven zijn. Deze beschrijving geeft trouwens een aardige inkijk in de uitgebreide beleefdheden en schijnbewegingen, waarmee dit soort onderhandelingen plachten (en vaak nog plegen) plaats te vinden.
Het tweede verhaal gaat over de opdracht van Avraham aan zijn trouwe knecht Eliëzer om een vrouw te zoeken voor Jitschak, maar ‘ geen vrouw van de dochters van de Kena'anieten in wie midden ik woon. Maar dat je naar mijn land en geboorteplaats (artsi we-moladti) zult gaan om een vrouw voor mijn zoon Jitschak te nemen ' (Ber/Gen 24:3,4).

Wat is belangrijker, deugd of afkomst?

De vraag is gesteld (1) waarom Avraham geen vrouw voor zijn zoon uit het midden van de Kena'anieten wilde hebben. Ging het hem om ‘ethnische zuiverheid'? Absoluut niet. ‘Geen idee is meer vreemd aan onze Tora en Jodendom', zegt de moderne commentator Nechama Leibowitz op deze vraag. Goed bekeken geeft de aartsvader ook niet aan, dat zijn knecht Eliëzer beslist een bruid onder zijn familieleden moet zoeken; hij heeft het slechts over mijn land (van afkomst) en mijn geboortestreek/vaderland.
Wat was er nu mis met de dochters van de Kena'anieten? Dat ze afgoden dienden kan niet doorslaggevend zijn geweest. Avraham was de enige die Hashem diende, om hem heen waren alle volken ‘heidenen' en ook in zijn geboortestreek diende men andere goden, Avrahams familieleden, zijn broer Nachor en zijn huis inbegrepen. Afwijkende geloven en gebruiken vind je overal. Nechama Leibowitz redeneert: maar de Kena'anieten gingen verder, zij begingen ronduit slechte daden, verrichtten ‘abominations', schanddaden. Herhaaldelijk veroordeelt de Tora de Kena'anieten hierom. Zie bijvoorbeeld in het boek Wajikra/Leviticus 18:3: ‘ Volg niet de levenswijze van de Egyptenaren, bij wie je gewoond hebt, noch de levenswijze van de Kenaänieten, naar wie ik je breng. Leef niet volgens hun bepalingen'. Met de schanddaden van de Kena'anieten wordt zeer waarschijnlijk gedoeld op seksuele perversies en dergelijke, aangezien dat vooral het onderwerp is van genoemd hoofdstuk 18 van Wajikra/Leviticus. Rashi zegt hierover, dat dit vers ons vertelt, dat die Kena'anitische volken meer verdorven waren dan alle andere volken (zelfs de Egyptenaren). Het ging Avraham dus niet om afkomst, ras of religie, maar om zekerheid omtrent het moreel niveau van een aanstaande bruid.

Dat blijkt ook uit de gang van zaken bij de put, waar Avrahams afgezant Eliëzer, aangekomen in de streek waar Avraham vandaan is gekomen, buiten de stad post heeft gevat met zijn kamelen bij een waterput en heeft besloten om hier met Gods hulp een keuze te maken; de vrouw die hem op zijn vraag naar een slok water te drinken zal geven, zij zal de ware zijn voor zijn meester Jitschak. Rivka, een van de meisjes die het vee komt drenken, overtreft alle verwachtingen en geeft niet alleen hem een slok uit haar kruik, maar haast zich ook nog al zijn tien kamelen te drenken.
Verbijsterd door zoveel grootmoedigheid, overrompeld door zoveel vriendelijkheid en blij verrast door zoveel dienstbaarheid aan mens en dier (alle drie centrale karaktertrekken in de Joodse deugdenleer Moessar (2)) geeft hij haar een gouden neusring en twee gouden armbanden (Ber/Gen 24:22 ev). Zijn keuze is dan al gemaakt. Daarna pas vraagt hij haar naam en dan blijkt zij een kleindochter te zijn van Nachor, de broer van Avraham. Niet het feit, dat zij familie is en blijkt te behoren tot de clan van Avraham en Nachor, geeft de doorslag maar haar vriendelijkheid en gedienstigheid tegenover een vreemde.
Samenvattend, ongeveer in de woorden van Nechama Leibowitz, heeft de knecht een karaktertest toegepast met als criteria vriendelijkheid en grootmoedigheid (generosity) . Het was passend, dat deze toekomstige schoondochter werd uitgekozen op grond van haar betoon van juist die kwaliteit, die kenmerkend is geweest voor het Joodse gezin. Het roept in herinnering het loflied op de vrouw in Mishlei (Spreuken) hoofdstuk 31 vanaf vers 10, dat in veel Joodse gezinnen het begin van de de shabbat wordt gezegd en dat onder de titel Eshet Chajil op muziek is gezet. Niet voor niets is dit hoofdstuk 31 de haftara (aanvullende Bijbellezing uit Tanach) bij deze parasha (3).

10 Een sterke vrouw ( eshet chajil ), wie zal haar vinden?
Zij is meer waard dan edelstenen.
11 Haar man vertrouwt op haar
en zal daar rijkelijk bij winnen.
12 Ze brengt hem voorspoed, geen ellende,
alle dagen van haar leven.
13 Ze zoekt wol en linnen uit,
en spint en weeft met vreugde
. Etc.

Als Eliëzer aan Rivka's grootvader Nachor en vader Bethuel uitgebreid verslag doet van zijn missie en van het gebeuren bij de bron met de jonge vrouw blijkt hij voor het front van de familie de volgorde van het geven van de neusring en het vragen naar naam en clan net omgekeerd weer te geven; eerst – zo vertelt hij - heeft hij haar naam en afkomst gevraagd en toen pas heeft hij de neusring en de armbanden gegeven (Ber/Gen 24:47). De woorden in de Tora zijn heel vaak zorgvuldig zo gekozen en subtiele overwegingen liggen vaak aan de basis aan een bepaalde formulering. Die laatste opgepoetste versie diste de afgezant van Avraham natuurlijk op uit diplomatieke overwegingen om zo de belangrijkheid van de mogelijk aanstaande schoonfamilie voorop te zetten.

In de tijd van Avraham en ook in latere generaties waren de grenzen tussen de Israëlieten en niet-Israëlieten nog niet zo nauw getrokken. Voor Avraham stond het moreel niveau van de aanstaande echtgenoot voorop. Voor Moshé rabbenoe was het feit dat Tsipora, die hij trouwens ook bij een waterput tegenkwam, een Midjanitische was, geen verhindering om haar tot vrouw te nemen en ook de Koeshitische tweede vrouw was later welkom in zijn tent. De Moabitische Roet (Ruth) werd de vrouw van Boaz. De deugden – karaktertrekken, soul traits, psychische kwaliteiten, zo u wilt – zijn belangrijker dan afkomst en bloedverwantschap, is dat niet de les die we uit deze parasha kunnen trekken?

noten
(1) Dankbaar is geput uit de commentaren van Nechama Leibowitz op deze parasha,
Studies in Bereshit/Genesis, WZO, Jerusalem, 1981, 4 e ed.
(2) Voor meer over Moessar, zie mijn inleiding in de spirituele ontwikkelingsweg van de Moessar
(3) In deze regels valt op, dat de Eshet Chajiel wol en linnen weet te combineren, wat anders is verboden ( sha'atnez verbod, Wajikra/Lev 19:19 and Dewariem/Deut 22:11); zo krachtig is de uitstraling van de Joodse vrouw, weten de oude wijzen…

RC nov 2015

Parasjat Chajee Sara     Beresjiet/ Genesis 23:1–25:18 
Gelukkige ontmoetingen  

De parasja Chajee Sara bevat dat het prachtige verhaal over hoe Avrahams vertrouweling, de knecht Eliezer, opdracht krijgt een vrouw voor Jitschak te zoeken en hoe hij deze opdracht volbrengt. Het verhaal wordt in geuren en kleuren verteld, het is een staaltje van de beste Tora-vertelkunst.   
Degene die deze regels heeft geschreven moet een begaafd schrijver of dichter zijn geweest. De spanning van de knecht Eliezer wordt subtiel weergegeven, als hij wacht bij de waterput totdat de meisjes van de stad de poort uit zullen komen om het kleinvee te gaan drenken. Hij bidt op een goede afloop en krijgt ingegeven aan welke test de toekomstige vrouw van de zoon van zijn meester zal moeten voldoen: ze zal hem op zijn verzoek onmiddellijk te drinken geven uit haar kruik en uit zichzelf aanbieden ook voor zijn kamelen water uit de put te halen om de beesten te drenken. En daar komt Rivka, jong mooi en maagd. Het lijkt wel of de oude knecht subsidiair voor Jitschak verliefd wordt op de knappe herderin. Op zijn verzoek om een slok geeft ze die onmiddellijk en inderdaad drenkt daarna de kamelen, snel en efficiënt. 
Opvallend in deze passage over Rivka's handelingen is hoe een aantal keren woorden met de stam ‘snel' en ‘rennen' –  maher  ,  rats  – voorkomen; het tekent de houding van achting en respect van de jonge vrouw voor de vreemdeling. We zijn deze woorden ook tegengekomen in de houding van Avraham als hij voor zijn tent de drie boodschappers ontvangt en een maaltijd bereidt.(1). 
De verraste knecht ziet in stille verbijstering aan hoe het meisje haar diensten voor hem verricht en als ze klaar is hakt hij de knoop door: God moet hem hebben verhoord, dit is de ware. Hij geeft haar de bedoelde geschenken een gouden neusring en twee gouden armbanden van tien sjekels goud zwaar. Twee armbanden, dat verwijst naar de twee stenen tafelen en tien sjekel verwijst naar de tien uitspraken (geboden) weten de Oude Wijzen (2) 
Dan pas vraagt Eliezer naar haar afkomst en dan pas blijkt zij tot de familie van Avraham te behoren. Dat was wel een gok. Blijkbaar waren de schoonheid en de uitmuntende eigenschappen van vriendelijkheid en hulpvaardigheid van Rivka zo overweldigend dat zij voorrang kregen boven status en afkomst, zaken die toch wel van eminent belang plachten te zijn. Als Avrahams afgezant later het verhaal doet aan de familie draait hij in zijn verslag wijselijk de volgorde van de gebeurtenissen om, lees het maar na. (Beresjiet/Genesis 24:47)(3) 
Meer saillante details verschillen in het mondeling verslag van de knecht aan de familie van Rivka. Want eigenlijk worden de gebeurtenissen tweemaal verhaald, eerst als vertelling in de derde persoon en dan als verslag van de knecht aan Rivka's broer Lavan, . Een stijlvorm die wij in onze moderne verhaalkunst niet zo zeer kennen, maar die hier op een of andere wijze bijzonder sterk werkt. Bij voorbeeld: in Beresjiet/Genesis 24:3 laat Avraham de knecht zweren bij ‘de Eeuwige, de God van de hemel en de God van de aarde'; in het verslag van de knecht over deze eed ( Beresjiet/ Genesis 24:37) vermeldt de man geen Eeuwige. Dit zou hij dan bewust in zijn verslag hebben weggelaten omdat Avrahams familie natuurlijk niet het Abrahamitische monotheïsme (om het mooi theologisch te zeggen) kende, maar hun eigen godendienst hadden; de knecht wilde dit natuurlijk respecteren en hen niet nodeloos kwetsen. Een zin later vertelt de bediende dat hij de opdracht had gekregen naar het vaderlijk huis en de familie van Avraham te gaan om een vrouw te zoeken. Avraham had het echter alleen over zijn ‘land en geboorteplaats' ( Beresjiet/Genesis 24:4). De knecht dacht strategisch en heeft het in zijn verslag maar iets toegespitst tot de familie, waar hij door dat (schijnbare?) toeval is aangeland.

Hij voert Rivka mee terug naar de tenten van Avraham en Jitschak.   
Rivka heeft kennelijk een scherpe intuïtie over haar lotsbestemming en de vastbeslotenheid om daar onvoorwaardelijk naar te luisteren en te handelen: ondanks de pogingen van de familie haar nog een tijdje te houden zegt ze op de vraag of ze onmiddellijk mee wil gaan: ‘Ja, ik wil gaan'.   
Jitschak zal meer dan voldaan zijn geweest: de man ‘bracht haar naar de tent van Sara, hij nam haar tot vrouw, hij beminde haar en troostte zich met haar na Sara' ( Beresjiet/Genesis 24:67). 

Hiermee bereikt dit verhaal een happy end. Idyllische momenten zijn er ook in de Tora. Gelukkige ontmoetingen bij een put, daar zijn er meer van in. Tenslotte is de put een archetypische ontmoetingsplaats in de samenleving van herders en kleine landbouwers. We denken aan Jaäkov, die zijn grote liefde Rachel ontmoette bij de waterput, misschien wel dezelfde als waar Rivka haar vee drenkte. De meest romantische scene in de Tora. Ook Mosjee ontmoette Zippora bij een waterput in de streek van Midjan. Waar het water vloeit zijn de condities voor geluk in de zin van geestelijk en lichamelijk welzijn aanwezig. (4)

Noten  
(1) zo ook Sforno ad loc 
(2) Rasji ad loc, 
(3) meer hierover in mijn boek ‘Reizen door de Tora. Van het Begin naar de Berg, Genesis en Exodus', p. 61 ev 
(4) Ik moet ook denken aan de ontmoeting van Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de waterput – de Jakobsbron - , Joh. 4:5, waarin opvalt hoe Jezus over 2 taboes heenstapt: hij spreekt met een Samaritaanse, waar ‘Joden niet mee omgaan' en hij spreekt met een vrouw, waarover de discipelen hun verbazing uitspreken.

Parasha Chajé Sara Bereshiet/ Genesis 23:1–25:18
Continuïteit

Rivka bij de put Het hoofdstuk Chajé Sarah – Genesis/Bereshiet 23
tot 25:12 - , ‘het leven van Sarah', gaat helemaal niet over het leven van Sarah, maar over haar dood en begrafenis. Natuurlijk stamt de titel van de gewoonte een hoofdstuk te noemen naar de beginwoorden. Maar we kunnen er toch wel een betekenis aan hechten: het hoofdstuk gaat over continuïteit. Van Awraham en Sarah gaat de estafettestok van Israëls bijzondere geschiedenis over naar Jitschak en Rivka.

Sarah sterft en Awraham koopt een graf. Uitgebreid worden de onderhandelingen weergegeven, met hoofse plichtplegingen wordt de koop gesloten, met omzichtige beleefdheden die in ons nuchtere Nederland al lang in onbruik zijn geraakt, maar in het Midden-Oosten op veel plaatsen nog wel in zwang zijn, denk ik. Bijvoorbeeld het veinzen dat het een gift betreft, terwijl intussen wél een koopprijs wordt gesuggereerd.
Het lijkt wel of in dit stukje het standaardvoorbeeld voor de etiquette van goede onderhandelingen wordt beschreven.
Sarah wordt bijgezet in de spelonk op het veld Machpela.

Dan komt dat prachtige verhaal van hoe Awrahams vertrouweling de opdracht krijgt een vrouw voor Jitschak te zoeken en hoe de knecht deze opdracht volbrengt. Het verhaal wordt in geuren en kleuren verteld, het is een staaltje van de beste Tora-vertelkunst.
Het valt op hoe in dit hoofdstuk de reis van de Knecht en zijn ontmoeting met Rivka aan de waterput en zijn aankomst in het huis van haar familie, met name van haar broer Lawan, tweemaal wordt verhaald, eerst als vertelling in de derde persoon en dan als verslag van de knecht aan Lawan. Twee parallelverhalen, grotendeels gelijkluidend maar in saillante details toch verschillend. Een stijlvorm die wij in onze moderne verhaalkunst niet kennen, maar die hier op een of andere wijze bijzonder sterk werkt.

De verschillen in de twee versies zijn door vele commentatoren door de eeuwen geïnventariseerd en geduid.
Een leuk voorbeeld dat ik vond: in 24:3 laat Awraham de knecht zweren bij ‘de Eeuwige, de G-d van de hemel en de G-d van de aarde'; in het verslag van de knecht over deze eed (24:37) vermeldt de man geen Eeuwige. Dit zou hij dan bewust in zijn verslag hebben weggelaten omdat Awrahams familie natuurlijk niet het Abrahamitische monotheïsme (om het mooi theologisch te zeggen) kende, maar hun eigen godendienst hadden; de knecht wilde dit natuurlijk respecteren en hen niet nodeloos kwetsen. Een zin later vertelt de bediende dat hij de opdracht had gekregen naar het vaderlijk huis en de familie van Awraham te gaan om een vrouw te zoeken. Awraham had het echter alleen over zijn ‘land en geboorteplaats' (24:4). De knecht dacht strategisch en heeft het in zijn verslag maar iets toegespitst tot de familie, waar hij door dat (schijnbare?) toeval is aangeland. Zo zijn er meer voorbeelden.

Hij voert Rivka mee terug
Van Rivka krijgen we het beeld van een in alle opzichten prachtige vrouw.
Ze is mooi (24: 16), gedienstig en behulpzaam, als ze niet alleen de knecht te drinken geeft maar ook aanbiedt de kamelen te drenken (24:19), daarmee het voorteken vervullend van voorbestemming tot Jitschak's bruid; bovendien heeft ze kennelijk een scherpe intuïtie over haar lotsbestemming en de vastbeslotenheid om daar onvoorwaardelijk naar te luisteren en te handelen: ondanks de pogingen van de familie haar nog een tijdje te houden zegt ze op de vraag of ze onmiddellijk mee wil gaan: ‘Ja, ik wil gaan'.
Jitschak zal dan ook meer dan voldaan zijn geweest: Jitschak ‘bracht haar naar de tent van Sarah, hij nam haar tot vrouw, hij beminde haar en troostte zich met haar na Sarah' (24:67).

Awraham maakt nog een late bloei door. Hij verwekt bij een bijvrouw Ketoera (de legende ziet er een teruggekeerde en gelouterde Hagar in) nog zes kinderen, die hij wegzendt en waarvan we weinig meer horen. Dan ontslaapt hij in hoge maar goede ouderdom en heeft Jitschak het rijk alleen.
Hij heeft de plaats van zijn vader ingenomen en Rivka de plaats van Sarah.
Continuïteit.

Wajera    Beresjiet/Genesis18 – 23

Ruzie over land en zijn bronnen, hoe losten de aartsvaders het op?

Het land wat wij gemakshalve met de beladen term Palestina (van Romeins/Latijn Palestina' = land van de Filistijnen) noemen was nooit een leeg gebied. Toen Abraham (pas later Abram genoemd) het land Kanaän binnentrok - het land dat hem ooit aan zijn verre nakomelingen was beloofd – was híj een immigrant, evenals later zijn zoon en kleinzoon Isaak en Jacob. Abraham kwam in een land dat al door vele volken en volkjes was bewoond en al vele steden kende. Hij , zijn vrouw Saraï, zijn dienaren en de herders van zijn kudden waren nomaden. Ze moesten diplomatiek omgaan met hun omgeving. Een keer moest Abraham met een aantal bondgenoten zijn toevlucht nemen tot geweld. Dat was om zijn neef Lot uit de handen van Kedorlaomer, de koning van Elam, en zijn bondgenoten te redden. De edelmoedigheid van winnaar Abraham blijkt uit de houding tegenover de door deze koning Kedorlaomer verslagen en geplunderde inwoners van de stad Sodom: Hij wilde niemand van de vangen Sodomieten als slaaf houden en gaf al hun als buit afgenomen bezittingen terug (hfst 15).

Abraham en de Filistijnen

We leren in de parasja Wajera 1 meer van Abraham kennen in zijn verhouding tot de Filistijnen die de kuststreek ter hoogte van Jaffa en Gaza bewoonden, vermoedelijk afstammelingen van bewoners van het eiland Kreta. Met name zijn verhouding met de machtige koning van de streek Gerar in wiens gebied Abraham z9ijn tenten opzette was speciaal. Toen Abraham in Gerar neerstreek liet de koning Avimelech (“mijn vader is koning”) Sara in zijn paleis brengen; Abraham zei immers – uit angst dat in het huis van de koning niet de ‘vreze Gods' heerste dwz men niet terug zou schrikken voor moord of verkrachting van vreemdelingen - , dat zij zijn zus was, ‘de dochter van mijn vader maar niet van zijn moeder' (vermoedelijk was ze wel een nicht, de dochter van zijn overleden broer Haran). Een boze droom onthulde de koning de waarheid, dat Saraï Abrahams vrouw was en hij gaf haar geschrokken terug samen met vele geschenken aan vee en zilver (hfst 20).
Inmiddels had Abraham zich een reputatie opgebouwd van niet alleen een rijke en vermogend clanhoofd te zijn maar ook een bijzondere persoonlijkheid met een goede relatie met hogere machten. Toen er zich een conflict met Avinelech ontspon zien we Abrhram krachtiger optreden, hij is niet bang meer voor de machtige Filistijn, die nu nota bene een verbond met hem wil sluiten van wederzijdse loyaliteit. Maar er is nog een belangrijk pijnpunt

21: Maar wel maakte hij Abimelech verwijten over een waterput die Abimelechs knechten zich hadden toegeëigend.  26 ‘Ik weet niet wie dat heeft gedaan,' zei Abimelech. ‘U hebt er mij niets over gezegd en ik hoor er nu voor het eerst van.'  27 Toen schonk Abraham schapen, geiten en runderen aan Abimelech en sloten zij een bondgenootschap.  28 Zeven ooilammetjes 2 zette Abraham apart.  29 ‘Wat hebben die zeven lammetjes te betekenen die u apart hebt gezet?' vroeg Abimelech hem,  30 en hij antwoordde: ‘Door die zeven ooilammetjes van mij aan te nemen erkent u dat ik deze put hier heb gegraven.' 31 Omdat zij daar een eed zwoeren heet die plaats Berseba 3 .

Abraham staat open voor overleg en concessies, maar schuwt een assertieve zet niet. Uiteindelijk bewaren ze de vrede en gaan de bondgenoten vreedzaam uitteen.
Abrahams zoon Isaak (Jitscchak) heeft later ook zijn eigen (frappant analoge) belevenissen in Gerar met Avimelech (zie de volgende parasja), maar treffend is zijn oplossing voor een vergelijkbaar conflict over waterbronnen met de herders van Avimelech; voor hem is strijd en onderafdeling niet de moeite waard, hij trekt zich terug en gaat naar aar bde ruimte is (zie hfst 26).;

26 19 Ook Isaaks knechten gingen in het dal aan het graven en zij troffen er een bron met helder water aan.  20 Maar de herders uit Gerar maakten ruzie met Isaakks herders. ‘Dat water is van ons,' zeiden ze. Omdat hij daarover onenigheid met hen had gekregen, noemde hij die bron Esek.  21 Toen groeven ze een andere put en ook daarover kregen ze ruzie; hij noemde hem daarom Sitna.  22 Daarna trok hij verder, en weer groef hij een put. Hierover ontstond geen onenigheid. Hij noemde hem Rechobot, ‘want,' zei hij, ‘nu heeft de Eeuwige ons ruimte gegeven in dit land en kunnen wij ons uitbreiden.'
Isaak deed steeds een concessie tot hij een conflictvrije ruimte vond.

We hebben hier een aantal modellen voor conflictoplossing getoond en gaan hier verder geen mooi moreel verhaal over houden in het licht van de huidige politieke situaties, die in schaal zo verschillen met de toenmalige halfnomadische samenleving. Maar moge de typische karakters van de aarstvaders u tot richtingwijzende gedachten stemmen

Noten

1. Verschillende commentaren op de parasja Wajera zijn te vinden in mijn boek   REIZEN DOOR DE TORA   , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn   website  

2, Zeven lammeren: zeven is in het Hebreeuws sjeva, wat ook doet denken aan de stam voor zweren: sjeva, eed = sjevoea

3. Berseba, Hebreeuws Beër=sjeva = bron van de eed of bron van zeven

4.. Een amusante aanvulling in Genesis Rabba: de herders beslisten datn voor wiens vee het water zou rijzen, voor hem zou de bron zijn; en het water rees voor Abrahams kudden.

 

RC nov 2023

 

Parasjat Wajera   Beresjiet/Genesis 18:1 – 22:24

Spreken en zwijgen

In de parasja Wajera worden een aantal sleutelgebeurtenissen verhaald uit het leven van Avraham. Na het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Avraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen, de verzen komt er een opmerkelijke passage18:17 t/m 19 (HSV):
‘En de Eeuwige zeide: ‘Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? Aangezien Abraham gewis tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden. Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg van de Eeuwige houden, om te doen gerechtigheid en gericht'.
‘Ik heb hem gekend' ( jadativ)  is een uiting van liefde en wil eigenlijk zeggen; ‘Ik houd van hem' en zo vertaalt Dasberg het ook. Andere vertalingen hebben gekozen voor (uit)gekozen. Dat ‘opdat ( lema'an ) hij zijn kinderen etc' is geen opdracht van de Eeuwige, maar is eerder causatief op te vatten: Hij kende Avraham en wist dat hij zijn kinderen zou opdragen de weg van de Eeuwige te bewandelen, daarom koos Hij hem. En wat is de ‘weg van de Eeuwige' dan? Het doen van  tsedaka  en  misjpat, ‘deugd en recht' vertaalt Dasberg,

Dan onthult de Eeuwige zijn voornemen om de twee ontaarde steden Sedom en Amorra te vernietigen. De aartsvader trekt zich het lot aan van de onschuldigen, die mogelijk zouden worden meegesleept in het fatale goddelijke oordeel (18:22 ev). ‘ Wilt U ook de rechtvaardige verdelgen samen met de boosdoener?' was Avrahams verbaasde – misschien wel verontwaardigde - reactie. We zien in Avraham het besef ontluiken dat religie en ethiek niet los van elkaar staan. Hij houdt zich bezig met wat gerechtigheid is en de morele afweging die daarbij hoort. Voor de eerste keer waagt de mens Avraham het erop de strenge godheid daarover te bevragen. In een lang gesprek pleit hij voor matiging van de goddelijke woede en rekening te houden met gerechtigheid en compassie. God moet een zucht van verlichting hebben geslaakt en wie weet even hebben geglimlacht – als ik even op de antropomorfe toer mag blijven - , toen Hij merkte dat zijn geliefde pupil met zijn vragen inderdaad bleek te beschikken over compassie, een besef van rechtvaardigheid en het vermogen om daar denkend uiting aan te geven en in daden vorm te geven. 

De principes van gerechtigheid en compassie – hoe vervormd soms ook in de contingente praktijk van het mensdom – vormen sindsdien het fundament in het Jodendom en, soms anders begrepen, in het Christendom en de Islam. Religie is niet alleen gehoorzaam het ritueel volgen maar ook daarmee verbonden moreel bewust leven. Avrahams leven geldt als een lichtend voorbeeld. Maar als ‘Jood avant la lettre' kan hij het debat niet nalaten. ‘Als God ons verstand heeft gegeven, heeft Hij ook de bedoeling gehad, dat we dit zouden gebruiken, zelfs als dat zou betekenen, dat we daarmee de hoogste bevelen zouden uitdagen', aldus de Joodse denker en ethicus Susan Neiman over Avraham.(3)

Een contrast met Avrahams dialoog met de Eeuwige over Sedom en Amorra lijkt het gebeuren rond het offer van zijn geliefde zoon Jitschak dat de Eeuwige van hem vraagt (22:1 ev). Zonder morren zadelt de vader zijn ezel en gaat met zijn zoon op reis naar de offerplaats op de berg Moria.

Het mainstream Jodendom ziet dit als een staaltje van Avrahams toewijding. Jewish Renewal-rabbijn Michael Lerner (4) daarentegen meent dat Avraham was bevangen in het halfduister van oude ‘heidense' opvattingen en dat hij pas toen de engel bij het altaar hem toeriep het offer van zijn zoon te staken de ware stem van gerechtigheid en compassie hoorde. De grootheid van Avraham is  niet  (curs. ML) dat hij zijn zoon naar de berg Moria (….) neemt zodat hij hem kan offeren. Nee, de grootheid van Avraham is dat hij er niet mee doorgaat.

Emeritus opperrabbijn van Engeland Rabbi Jonathan Sacks (5) wijst op de gangbare familie opvatting in het oude Midden-Oosten - en ook vaak nog te vinden in het moderne veelal Islamitische Midden-Oosten - dat de vader de absolute macht heeft over zijn gezin, een macht over leven en dood. In Sacks' uitleg gaat de Tora tegen deze opvatting in. Het verzoek ging niet om een kinderoffer maar om iets heel anders: de Eeuwige wilde dat Avraham  ervan af zou zien zijn zoon als zijn eigendom te beschouwen . Het verhaal wil ons bijbrengen, dat kinderen geen bezit van de ouders zijn maar individuen op zichzelf. Sacks noemt dit inzicht de geboorte van de mogelijkheid van individualiteit.

Mij intrigeert het zwijgen van de vader tijdens de bijna drie dagen durende reis naar de offerplaats. Er is geen dialoog van Avraham met de Eeuwige over gerechtigheid, geen beroep op compassie. In hem moet de pijn hebben geschuurd van het besef, dat in het leven soms de allerliefste moet worden losgelaten.

noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Wajera zijn te vinden in mijn boek    REIZEN DOOR DE TORA    , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn    website  

(2) Jadativ van   jada , weten in het oud-Hebreeuws. heeft een rijke betekenisonderlaag van beminnen (tot en met het fysieke beminnen toe), zoals Rasji ook toelicht in zijn aantekening bij dit vers: het is een uiting van liefde

(3) In:  ‘Is Morality Driven by Faith?  ' Washington Post, okt. 2008 .

(4) Michael Lerner, Jewish Renewal: A Path to Healing and Transformation (1994), hfst 2, Abraham and the psychodynamics of childhood, controversieel en boeiend…

(5) Jonathan Sacks:  http://www.rabbisacks.org/binding-isaac-vayera-5775/


Parasjat Wajera     Genesis/Beresjiet 18 – 23 

Avrahams pleitrede

In de parasja Wajera (1) treffen we een opmerkelijke passage aan, die staat na het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Avraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen, en vòòr de verwoesting van Sedom (Sodom) en Amorra (Gomorra). Het is als het ware een scharnierpassage tussen deze twee episoden. Het zijn de verzen 18:17 t/m 19
(Statenvertaling 1977 die het dichtst bij het Hebreeuws blijft):
‘En de Eeuwige zeide: “Zal Ik voor ? Abraham ? verbergen, wat Ik doe?
Aangezien ? Abraham ? gewis tot een groot en machtig volk worden zal, en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden?
Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn ? kinderen ? en zijn ? huis ? na hem zou bevelen, en zij de weg van de Eeuwige houden, om te doen ? gerechtigheid ? en gericht; opdat de Eeuwige  over ? Abraham ? brenge, wat Hij over hem gesproken heeft.”' Dan volgt de mededeling van de komende vernietiging van de twee steden.

‘(Want) ik heb hem gekend' is de letterlijke vertaling van jadativ . De Statenvertaling vertaalt dit ook zo. Maar dan is het goed te beseffen, dat jada , weten in het oud-Hebreeuws een rijke onderlaag heeft van beminnen (tot en met het fysieke beminnen toe), zoals Rasji ook toelicht in zijn aantekening bij dit vers: het is een uiting van liefde; ‘ik heb hem gekend' komt neer op ‘Ik houd van hem' en zo vertaalt Dasberg het ook. Andere vertalingen hebben gekozen voor (uit)gekozen.
Eigenlijk licht de Tora nu pas toe waarom de Eeuwige zijn keuze heeft laten vallen op Avraham: ‘opdat hij zijn ? kinderen ? en zijn ? huis ? na hem zou bevelen, en zij de weg van de Eeuwige houden'. Dat ‘opdat' ( lema'an ) is geen opdracht van de Eeuwige, maar is eerder causatief op te vatten: Hij kende Avraham en wist dat hij zijn kinderen zou opdragen de weg van de Eeuwige te bewandelen, daarom koos Hij hem. En wat is de ‘weg van de Eeuwige' dan? Het doen van tsedaka en misjpat . ‘Deugd en recht' vertaalt Dasberg, ‘Wahrhaftigkeit und Recht', vertaalt de Duitse Buber-Rosenzweig vertaling, ‘righteousness and justice' (op Chabad.org), ‘goed en eerlijk' oppert de ‘Bijbel in gewone taal'.
Dan komt er weer een ‘opdat' ( lema'an ): ‘opdat de Eeuwige  over ? Abraham ? brenge, wat Hij over hem gesproken heeft'. Dit ‘opdat' wil niet zeggen, dat Abraham dit volgen van de weg van de Eeuwige praktiseert met het bewuste doel de beloningen die hem zijn voorzegd binnen te halen, maar duidt aan dat dit het automatisch gevolg van zijn handelen zal zijn.(2)

Als de Eeuwige zich aldus heeft zich overtuigd van Avrahams toegewijdheid aan deugd en rechtvaardigheid – bezegeld door de besnijdenis – en hem een zoon heeft beloofd, die de kiem zou vormen van een natie, een zoon die hij als vader ook deugd en rechtvaardigheid zou bijbrengen, wil kennelijk de Eeuwige nog wel dat Avraham in de praktijk blijk zou geven van zijn besef van zijn rechtvaardigheid. Daarom besluit de Eeuwige Avraham zijn goddelijk voornemen toe te vertrouwen om de zondige steden Sedom en Amorra totaal te verwoesten (vers 20 ev), een mededeling ongetwijfeld als een soort test bedoeld: hoe zal zijn uitverkorene daarop reageren?
‘Wilt U ook de rechtvaardige verdelgen samen met de boosdoener?' was Avrahams verbaasde – misschien wel verontwaardigde - reactie. Met deze moedige vraag begint de beroemde pleitrede van Avraham om de stad ter wille van de mogelijk aanwezige onschuldige burgers te sparen. God moet een zucht van verlichting hebben geslaakt en wie weet even hebben geglimlacht – als ik even op de antropomorfe toer mag blijven - , toen Hij merkte dat zijn geliefde pupil met zijn vragen inderdaad bleek te beschikken over compassie, een besef van rechtvaardigheid en het vermogen om daar denkend uiting aan te geven en in daden vorm te geven. De generaties van Adam waren gestrand in gewelddaden. De generaties van Noach waren gestrand in overmoed en zelfoverschatting. In Avraham bleek gelukkig het vermogen tot rechtvaardigheid en compassie niet alleen durend gewekt, maar ook zou hij daarin leidraad gaan zijn voor zijn nakomelingen en voor de mensheid een lichtend voorbeeld.

Het debat, dat Avraham is aangegaan met de Eeuwige over rechtvaardigheid en retributie is na hem nooit meer opgehouden en duurt nog altijd in vele vormen voort, in de persoonlijke schreeuw naar de hemel (waarom is mij dit overkomen? Met als archetype Job) tot en met de theologie en de filosofie, waarin de rol van God in de rampen die de mensen zijn overkomen ter discussie wordt gesteld. De stad Sedom, zo vertelt de Tora, is wegens zijn zonden omgekomen in een door God bewerkstelligede regen van zwavel en vuur. Tegenwoordig worden natuurrampen niet meer gezien als straf voor menselijk kwaad. Sinds de beruchte aardbeving en de daarop gevolgde tsunami, die Lissabon trof in 1755, is in het westerse filosofische en religieuze denken een onderscheid gemaakt in noodlot, dat van de natuur komt, omdat de natuur is wat zij is, en het kwaad dat afkomstig is van menselijk falen en van intentionele daden. (3)

Noten
(1) in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1 , en op mijn website heb ik over deze en de vele andere episoden in deze parasja meerdere commentaren geschreven.
(2) Aldus Ramban (Nachmanides) geciteerd in de ‘Studies in Bereshit/Genesis'
van Nechama Leibowitz, WZO, p. 168
(3) Een prikkelend overzicht over en exploratie in het denken over het kwaad levert Susan Neiman in haar boek ‘Evil in modern thought', Princeton Univ. Press, 2002; Voor 1755 zag men nog geen werkelijk onderscheid tussen natuurlijk en moreel kwaad: aardbevingen waren een instrument in handen van de goddelijke Voorzienigheid waarmee Hij het kwaad strafte en morele ordening bracht.


Parasjat Wajera   Beresjiet/Genesis18 – 23

Lust en nieuw leven

Vaak treft het mij hoe de verhalen van de Tora doordrenkt zijn van de spanningen tussen lust en procreatie. Het gaat over het kanaliseren en vaak over het buiten de oevers treden van die machtige menselijke drijfveer, die toch nodig is om het volk (de mensheid) te laten voortbestaan. Lust was volgens vele vroege rabbijnen de onvermijdelijke drijfveer, die de Schepper in de mens had geplant om tot het verwekken van nageslacht te komen. Als de lust wordt beheerst en ervaren in de binnenhuwelijkse procreatie is het oké. Dit is altijd de mainstream van het Jodendom geweest, overigens meestentijds geflankeerd door stromingen waar het paradoxale begrip jetser ha-ra - neiging ten kwade waarmee vaak de seksuele aantrekkingskracht werd bedoeld - demonische trekken kreeg en in vrijwel alle eeuwen delen van de rabbijnse elite drong tot ascetische praktijken.

Met name in de parasja Wajera speelt het aspect van lust en procreatie een grote rol. Het begint al met de aankondiging door de drie mannen/engelen aan Sara van de geboorte van een zo lang al begeerde zoon. Sara vraagt zich af: ‘zal ik nog edna hebben nu ik oud ben geworden en mijn heer is oud'. Edna wordt vertaald met ‘liefde' (NBV), ‘liefdesgenot' (HSV) en ‘wellust' (SV1977). Dasberg vertaling: ‘bevrediging'. Het lijkt mij verantwoord om als gemiddelde betekenis ‘lust' te nemen. De lust was Sara vergaan. Na de toezegging dat zij zal baren is aan haar blijkbaar weer meer lust toegedeeld evenals ook aan Avraham kennelijk meer potentie is geschonken. Het valt op, dat Sara hoewel dus al op leeftijd in een latere fase in dit verhaal niettemin de begeerte van Avimelech, de koning van Gerar, heeft opgewekt en dat Avraham na Jisjmael en Jitschak bij zijn latere vrouw Ketoera nog zes zonen heeft verwekt.

In Sedom heeft het onbegrensde uitleven van een overmaat aan lust voorrang gekregen boven de waarden van gastvrijheid, menselijkheid en de integriteit van het lichaam. Dat beleeft zijn toppunt als de mannen van Sedom -   ‘van jong tot oud, het huis, heel het volk, niemand uitgezonderd' - aan Lot de uitlevering van zijn twee goddelijke boodschappers/bezoekers eisen om hen seksueel te gebruiken ( we-neda otam ). Lot gaat zo ver, dat hij liever zijn maagdelijke dochters aanbiedt dan de waarde van gastvrijheid te schenden.
Waar de lust is losgeslagen en ontgrensd en alleen zichzelf dient staat de weg naar het kwade open. Hier zijn de mannen van Sedom het iconische voorbeeld van. Het kenmerk van deze losgeslagen dominantie van de lust is dat superieure waarden van gastvrijheid, waardigheid en integriteit met voeten worden getreden. Het tegendeel is de bijbelse ‘vrees voor God' – jirat Elohiem - , waar deze waarden juist boven alles komen. Een paar passages verder als Avraham in de stad Gerar verblijft is hij bang, dat hij die vrees voor God daar niet zal aantreffen en dat Sara zal worden verkracht.

De twee bezoekers/engelen redden Lot, zijn vrouw en zijn twee dochters (niet zijn twee ongelovige schoonzonen) uit de penarie en brengen hen buiten de stad voordat de vernietiging de stad zal treffen. Als Lot uiteindelijk met zijn twee dochters zijn toevlucht heeft gevonden in een grot (zijn vrouw heeft tegen het gebod toch omgekeken en is geworden tot de befaamde zoutpilaar) dringt zich een prangende vraag op: hoe moet de familie zich nu voortzetten als er geen mannen meer zijn om daarvoor te zorgen? Er is alleen nog een vader. De twee dochters van Lot zien maar één oplossing: incest.
Dat is nogal wat. Het is immers een van de grootste taboes, ook buiten de kring van de Abrahamitische ethiek. Lot zelf zou hier in bewuste staat nooit in toestemmen.
De oudste dochter neemt het voortouw: Ze voert haar vader dronken. Zo kan zijn bewustzijn worden gedempt en zijn lust kan worden ontremd om zijn procreatieve werk doen. Dan heeft ze gemeenschap met hem. De volgende nacht volgt de jongste dochter haar na. Ze worden inderdaad beiden zwanger en baren ieder een zoon. De oudste dochter noemt haar zoon Moav – ‘van een vader' - en de jongste dochter noemt haar zoon Ben Ammi – ‘zoon van mijn volk' - .
Moav wordt de voorvader van het volk van de Moabieten en Ben Ammi van het volk van de Ammonieten; beide volken zullen nog een grote rol spelen in de geschiedenis van de Israelieten.

Sommige vroege rabbijnen uit de eerste eeuwen van de gewone jaartelling hebben moeite om een oordeel te vellen over de moraliteit van dit gebeuren in zo'n extreme omstandigheid. De dochters dachten, dat de wereld was vergaan door vuur, zoals eerder water de wereld had overstroomd. Geen mannen waren er meer beschikbaar. De vraag waarmee die oude schriftgeleerden mee worstelden was zoiets als: wat was nu het belangrijkste motief om dit ontzaglijke incest taboe te doorbreken: pure lust of overleving van de familie, respectievelijk de mensheid. (1)
Tot op zekere hoogte kunnen we ons verplaatsen in de situatie van de dochters. Stel dat – God verhoede – een geweldige katastrofe de mensheid van nu zou uitroeien op één vader en dochter na. Stel dat jij de dochter zou zijn. wat zou je doen. Zou je wanhopig zijn en zelfmoord plegen of zou je uiteindelijk besluiten nieuw leven te scheppen? Het is de premisse van een roman of film, die vermoedelijk vast wel al gemaakt is (2).
De 16 e -eeuwse geleerde Sforno (3) kiest ervoor om de dochters een nobele intentie ( kavana ) toe te dichten en hij wijst op het positieve gevolg van hun daad, twee volken zijn uit hen voortgekomen, de Moabieten en de Ammonieten, die beiden een mooi stuk land bezijden de rivier de Jordaan beërfden, dat later de Israëlieten bij de verovering van Kenaän met rust moesten laten. .
Wat minder is, dat. Later toen de Israelieten tegen het einde van hun veertigjarige zwerftocht onder Mosjee bij de Jordaan waren aangeland, de jonge vrouwen van Moav de Israëlitische mannen hebben verleid tot ongeoorloofde seksuele handelingen met rampzalige gevolgen (Bamidbar/Numeri 25). Maar daar staat weer tegenover dat weer veel later een andere Moabitische juist een heel positief effect heeft gehad in de geschiedenis van het oude Israel; ze verleidde met haar charme de rijke Israelitische grootgrondbezitter Boaz op de dorsvloer en werd via haar zoon met Boaz de overgrootmoeder van koning David. Die vrouw heette Roet (Ruth) en over haar is een heel bijbelboek geschreven.
Sforno meldt bij zijn aantekening bij het verhaal van Lot en zijn dochters een citaat uit Misjlee (Spreuken): ‘Ken God in al je wegen, dan zal Hij je paden rechtmaken' en voegt daaraan toe: ‘zelfs als het een zonde betreft'. Blijkbaar kan ook het begaan van een zonde vallen onder het gaan van Gods wegen. Voor mij betekent dit niet, dat het doel alle middelen heiligt. Wel, dat er noodsituaties denkbaar zijn waarin een inbreuk op geheiligde regels gerechtvaardigd of zelfs vereist is. De voortgang van de geschiedenis kan blijkbaar niet zonder. (4)

Noten
1. Zie Beresjiet Rabba 51:8 ev
2. Ik moet denken aan de roman van Bernard Malamud, ‘God's grace'.
3. Ovadja Sforno (plm, 1470-1550) ad Beresjiet/Genesis 20:37 op Sefaria.org
4. ‘misstappen werken heimelijk positief uit op het lot van het oude Israël; God, zo lijkt het, werkt aan beide zijden van de legaliteit' , David Biale: Eros and the Jews : from Biblical Israel to contemporary America 1992, p 20

Parasjat Wajera   Genesis/Beresjiet 18 – 23
Bidden voor andermans nood

In het bijbelstuk (parasja), getiteld Wajera, worden een aantal sleutelgebeurtenissen verhaald uit de oergeschiedenis van Israël. Een belangrijk deel van Avrahams leven speelt zich in deze passages af. Achtereenvolgens zijn dat:het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Avraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen; de verwoesting van Sedom en ‘Amorra, die ondanks de discussie tussen Avraham en de Eeuwige, plaats zal vinden; het lot van Lot. die door tussenkomst van de engelen aan de verwoesting ontkomt en toevlucht vindt in een dorp in de buurt en later in een grot, waar zijn twee dochters hem twee zonen ontlokken; de ontmoeting met koning Avimelech, die Sara in zijn gevolg haalt en haar later, geschrokken door een droom, weer aan Avraham teruggeeft; de geboorte van Jitschak; het wegzenden van Hagar en haar zoon Jishmaël en de haar geschonken uitkomst; conflict en verbond met Avimelech; beproeving van Avraham met het gevraagde offer van Jitzchak, en de herhaalde belofte van een overvloedig nageslacht.

Uit deze rijke geschiedenissen richt ik de schijnwerper even op de  episode met Avimelech in Beresjiet 20.

Het lijkt wel een herhaling van de eerdere belevenis van (toen nog) Avram en Sarai in Egypte (Beresjiet 12:11). In Beresjiet 26 overkomt Jitzchak weer gedeeltelijk hetzelfde, nota bene ook met Avimelech. De topos (‘standaardgebeurtenis') is: 
de aartsvader is bevreesd voor de machtige heerser, dat zijn mooie vrouw wordt geroofd en hij gedood en hij zegt daarom of laat zeggen, dat de vrouw zijn zuster is (wat in Avrahams geval de halve waarheid was: Sara was zijn halfzuster). De vorst denkt straffeloos de vrouw te kunnen nemen, maar wordt toch tijdig gewaarschuwd. De vrouw wordt teruggegeven en de man wordt gecompenseerd met geld, vee of vrije vestiging. In het geval van Avraham wordt het huis van koning Avimelech getroffen door onvruchtbaarheid. In een droom wordt de koning ingefluisterd dat de vrouw Sara in zijn paleis wel degelijk de echtgenoot van Avraham is. Deze herhaalde gang van zaken wijst erop hoe gevaarlijk het zwervend leven was en hoe afhankelijk van de luimen van meer machtigen. Speciale aandacht richten we op het gedeelte van de verzen 20: 17 t/m 21 21: 2 (NBV). 

20:17 ‘Toen bad Avraham tot God, en God genas Avimelech en zijn vrouw en bijvrouwen, zodat ze weer kinderen konden krijgen; 18 de Eeuwige had namelijk bij alle vrouwen in Avimelechs paleis de moederschoot gesloten om wat er gebeurd was met Avrahams vrouw Sara.' 
21: 1 ‘De Eeuwige zag om (Hebr . 'pakad' ) naar Sara zoals hij had beloofd, hij gaf haar wat hij had toegezegd: 2 Sara werd zwanger en baarde Avraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd, die God hem had genoemd.'  

De middeleeuwse bijbelcommentator Rasji zegt hierover (vertaald uit Engelse weergave): ‘deze afdeling is hier geplaatst om je te leren dat wie erom bidt dat een ander begenadigd wordt zelf éérst wordt geantwoord. Want er staat: “hij (Avraham) bad etc. en onmiddellijk daarna “De Eeuwige zag om naar Sarah”, wat wil zeggen, Hij had al naar Sara omgezien voordat Hij Avimelech had genezen.'

Hoe komt Rasj daarbij? 
Een gebruikelijk principe van Tora-uitleg is ‘ post hoc propter hoc' , plm is ‘erna is omdat'. Als in de Tora het ene onmiddellijk na het andere komt is dat niet zomaar, dan is er een verband. We zagen dat ook al bij Avrahams besnijdenis aan het eind van Beresjiet 17. In Beresjiet 18 onmiddellijk aan het begin verschijnt de Eeuwige aan Avraham, dus hij komt speciaal om zijn zieke uitverkorene te bezoeken. Hier bidt aan het eind van Beresjiet 20 Avraham om onvruchtbaarheid bij Avimelech en zijn vrouwen op te heffen. Begin Beresjiet 20 wordt Sarah zwanger, er is dus een verband.
Dat wordt nog verder verhelderd door de analyse van de Hebreeuwse woorden.
In dit geval kijken we naar de werkwoordsvorm van ‘De Eeuwige zag om naar Sarah'. Er staat ‘ pakad ', wat de voltooid verleden tijd is, dus eigenlijk staat er: had (al) naar haar omgezien (dit vertaalt Dasberg beter, hij vertaalt:  had  bedacht). Dat houdt in dat al vóórdat de Eeuwige op voorbede van Avraham de vruchtbaarheid in Avimelechs paleis bewerkstelligde Hij Sara al had bedacht met zwangerschap. 
Wie bidt voor de noden van een ander krijgt zijn eigen nood gelenigd, nog voordat hij bidt voor eigen nood. Nog wat meer uit de context losgemaakt: wie zich zonder enig eigen belang inzet voor een ander wordt in zijn eigen nood door God meer dan gehoord. Moge dat zo zijn. 


Parashat Wajera Genesis/Bereshiet 18,1 – 22,24
23 okt 2015
Gastvrijheid en het begin van een moreel debat

De parasha

In de parasha Wajera, worden een aantal sleutelgebeurtenissen verhaald uit de oergeschiedenis van Israël. Een belangrijk deel van Awrahams leven speelt zich in deze passages af. Achtereenvolgens zijn dat:
het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Awraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen;
de verwoesting van Sedom en ‘Amorra, die ondanks de discussie tussen Awraham en de Eeuwige, plaats zal vinden;
het lot van Lot. die door tussenkomst van de engelen aan de verwoesting ontkomt en toevlucht vindt in een dorp in de buurt en later in een grot, waar zijn twee dochters hem twee zonen ontlokken;
de ontmoeting met Awimelech, die Sara in zijn gevolg haalt en haar later, geschrokken door een droom, weer aan Awraham teruggeeft;
de geboorte van Jitschak;
het wegzenden van Hagar en haar zoon Jishmaël en de haar geschonken uitkomst;
conflict en verbond met Awimelech;
beproeving van Awraham met het gevraagde, op het laatste moment afgelaste offer van Jitzchak, en de herhaalde belofte van een overvloedig nageslacht. (1)
Uit deze rijke geschiedenissen wil ik twee items naar voren halen.

Gastvrijheid

De parasha begint met ‘wajera' , ‘hij verscheen'. De Eeuwige verscheen aan Avraham.
Dat verschijnen wordt beschreven onmiddellijk na het verslag van de besnijdenis (eind van de vorige parasha). In de Joodse verhalende uitlegkunde (de midrash) worden gebeurtenissen, die vlak na elkaar plaatsvinden heel vaak causaal met elkaar in verband gebracht (post hoc propter hoc). Daarom zien rabbijnse commentatoren als Rashi de oude Awraham voor zijn tent nog bijkomen van deze ingreep. Hij is nog herstellend en heeft veel pijn. Bovendien is het brandend heet op die dag. ‘De Eeuwige verscheen hem …' wordt dan mede gezien als een soort archetypisch ziekenbezoek van de Eeuwige aan Awraham, een bezoek, dat een voorbeeld zet voor de mens om dat na te volgen. “Wie een zieke bezoekt verlicht diens aandoening met een zestigste", zegt de Talmoed (Nedarim 39b). Ziekenbezoek is volgens diezelfde Talmoed (Sjabbat 127a) een van de zes zaken waarvoor je nog in dit leven beloning krijgt of - laten we in een wat modernere terminologie zeggen - de positieve gevolgen mag ervaren. Wat zijn de andere zes? Dat zijn: meditatie in gebed, vroege aanwezigheid in sjoel (!), je kinderen opvoeden met Torastudie, met een positieve houding oordelen over je naaste en tenslotte gastvrijheid voor reizigers. En van dat laatste krijgen we in dit zelfde begin van deze parasha ook een voorbeeld, gegeven door Avraham.
De Tora vertelt over drie mannen, die voor Avraham opdoemen. Avraham , voor zijn tent zittend, ziet de mannen als voorbij reizende vreemdelingen, misschien rondtrekkende Bedoeïenen. Zoals gezegd heeft Awraham nog veel pijn.. Maar dat verhindert hem niet op te springen en de uiterste gastvrijheid te betonen aan de passerende vreemdelingen, hij biedt een plaatsje in de schaduw aan, roept Sara op koeken te bakken en kiest een uitgelezen kalfje uit en laat dit klaarmaken.
De toewijding waarmee hij dat doet blijkt uit de woorden spoeden, vlug, rende, Hebreeuws: ‘wajarats', ‘jemaher', ‘mahari', ‘rats'. Zo is Awraham voor de latere generaties het durend toonbeeld geworden van toewijding (‘ zerizoet ' (2)) en van gastvrijheid. Hoe hoog gastvrijheid wordt geschat in de Joodse traditie blijkt uit de interpretatie, dat Avraham zelfs de Eeuwige gevraagd heeft om eventjes te wachten, zodat hij de vreemdelingen kon bedienen. Dat wordt uit de tekst afgeleid: het Hebreeuwse ‘ Adonai ' in 18: 3 wordt dan niet gezien als ‘mijne heren' en gericht tot de bezoekers, maar gericht tot de Eeuwige met zijn gebruikelijke aanspraak Adonai. De conclusie (3) is: gastvrijheid naar reizigers is groter dan het verwelkomen van de Sjechina, want er staat, ‘ Mijn heer, als ik gunst in uw ogen heb gevonden, ga niet weg (denk erbij: want ik moet eerste mijn gasten bedienen)'. Beetje geforceerd,maar de boodschap is duidelijk.
Die gastvrij verwelkomende houding van Avraham naar vreemde bezoekers roept ons op dat na te volgen. Het zit in de Joodse genen om gastvrij te zijn. Begrijpelijk genoeg hebben traumatische ervaringen van vervolging en onderdrukking die genen vaak onderdrukt en een gereserveerde en soms ronduit afwerende houding naar vreemden in de hand gewerkt. Deze Abrahamitische passages roepen ons op die houding te doorbreken en de vreemdeling, de nieuweling, de ander, de ‘watandersdenkende' weer welkom te heten. Neem weer een risico, in het kleine: groet wie voorbijkomt, reik een hand uit naar de nieuweling, uit een vriendelijk woord ook naar de onbekende die je tegenkomt. In het grote komen ons tegemoet de mensen, die uit benarde en uitzichtloze en soms levensgevaarlijke situaties wegreizen om elders een toevlucht te vinden,vluchtelingen. Soms staan ze plotseling en masse op je drempel. Als we Avraham navolgen, laten we angst en eigenbelang terzijde en nemen we een verwelkomende houding aan.

Begin van een moreel debat

Een van de andere markante momenten in het verhaal van Avraham is zijn dialoog met de Eeuwige over Sedom en ‘Amorra, een dialoog over een vraag, die de mensheid sindsdien zou bezig houden: als er een wereld is geschapen, waarin de mens wordt uitgedaagd het goede te doen, hoe kan dan (door God) worden toegelaten, dat de rechtvaardigen (de goede mensen) lijden onder de kwaden?
Avraham gaat in discussie met de machtige stem die hem vernietiging van Sedom en ‘Amorra aankondigt. De aartsvader trekt zich het lot aan van de onschuldigen, die mogelijk zouden worden meegesleept in het harde oordeel over de schuldige bewoners van deze twee steden ( Ber/Gen.: 18:22 e.v.) . Hij gaat een discussie aan over wat gerechtigheid is en de morele afweging die daarbij hoort. Bij Avraham zien we de gewaarwording doordringen, dat religie en ethische opdracht niet los van elkaar staan. Religie, dat is niet alleen ritueel maar ook hecht daarmee verbonden een juiste levenswandel. Daarom waagt Avraham het erop de strenge godheid te bevragen en erop aan te dringen om de goddelijke boosheid op zondige stervelingen te matigen en rekening te houden met gerechtigheid en compassie. Hier zien we, dat een mens nadenkt en zijn gevoel voor redelijkheid en recht ontwikkelt en in het geding brengt tegenover de goddelijke autoriteit.
De principes van gerechtigheid en compassie – hoe vervormd soms ook in de contingente praktijk van het mensdom - , hebben doorgewerkt in Jodendom en daarna – soms anders begrepen – in het christendom. Avrahams leven geldt in Jodendom (ook in de islam) als een lichtend voorbeeld. En als ‘Jood avant la lettre' kan hij dialoog en debat niet nalaten. Jodendom is voortdurend bevragen, in Frage stellen.
Ethiekprofessor Susan Neiman zegt: 'Avraham was een ware man des geloofs, maar toch gebruikte hij zijn eigen morele redeneren op gevaar af van Gods woede. (…) Soms kan het in frage stellen van religieus gezag een morele actie zijn. Het verhaal van Avraham geeft aan, dat, als God ons verstand heeft gegeven, Hij ook de bedoeling heeft gehad, dat we dit zouden gebruiken – zelfs als dat zou betekenen, dat we daarmee de hoogste bevelen zouden uitdagen' (4).

RC 0kt 2015

Noten
(1) Over de binding van Jitschak en de verscillende visies daarop zie een ander commentaar van mij
(2) Zerizoet , ijver, een nastrevenswaardige eigenschap, mida , van de spirituele ontwikkelingsweg van de Moessar
(3) van Rav Juda in Rav's naam in Talmoed Sjabbat 127a
(4) In: ‘Is Morality Driven by Faith? ' Washington Post, okt. 2008 ..

Parashat Wajera
, Bereshiet/Genesis 18,1 – 22,24
De binding van Jitschak, een oude en een nieuwe visie

In deze parasha , getiteld Wajera (‘En Hij verscheen'), worden een aantal sleutelgebeurtenissen verhaald uit de oergeschiedenis van Israël. Een belangrijk deel van Awrahams leven speelt zich in deze passages af. Achtereenvolgens zijn dat:
Het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Awraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen. Over dit bezoek en de manifestatie van de karaktertrek van ‘chesed' van de kant van Avraham heb ik al eerder een commentaar geschreven, klik hiervoor hier .
Vervolgens komen langs: de verwoesting van Sedom en ‘Amorra, die ondanks de morele dialoog tussen Awraham en de Eeuwige, plaats zal vinden;
het lot van Lot. die door tussenkomst van de engelen aan de verwoesting ontkomt en toevlucht vindt in een dorp in de buurt en later in een grot, waar zijn twee dochters hem twee zonen ontlokken;
de ontmoeting met Awimelech, die Sara in zijn harem haalt en haar later, geschrokken door een droom, weer aan Awraham teruggeeft;
de geboorte van Jitschak;
het wegzenden van Hagar en haar zoon Jishmaël en de haar geschonken uitkomst;
conflict en verbond met Awimelech;
beproeving van Awraham met het gevraagde offer van Jitzchak, en de herhaalde belofte van een overvloedig nageslacht.

Uit deze rijke geschiedenissen stip richt ik de schijnwerper op het offer van Jitschak, de akedat (binding van) Jitschak, een essentieel verhaal in het geheel van het Joods religieus gedachtegoed, steeds weer gelezen op Rosh Hashana.
De gangbare opvatting over dit verhaal is, dat Avraham hier demonstreert, hoe absoluut zijn liefde voor en vertrouwen in de Eeuwige reikt en hoe dit boven alles gaat, zelfs boven zijn liefde voor de zo laat aan Sara en hem alsnog geschonken zoon.

Even eerst een plaatsing in een meer antropologisch perspectief. Mensenoffers waren zeer gebruikelijk in het antieke Midden-Oosten, met name in onder de Kanaänitische volkeren rondom Avrahams tenten en ook later was ook onder de Israelieten in het land Kena'an voortdurend de verleiding aanwezig om kinderoffers te brengen voor de Kanaänitische afgoden zoals Moloch, een verleiding waarvoor het boek Leviticus herhaaldelijk dreigend waarschuwt (Lev. 18:21, Lev. 20), maar waar niettemin zelfs Shlomo Hamelech (koning Salomo) voor is bezweken (1 Koningen 11:7) en waartegen koning Josjhiahoe in zijn tijd paal en perk heeft gesteld (2 Koningen 23).
Die gebiedende stem, die later na Avraham de afgodendienst met kinderoffers verbood had in Avrahams tijd nog niet geklonken. Het kan heel goed zijn, dat de aartsvader ondanks zijn verlichte denkbeelden te midden van deze overheersende Kanaänitische gebruiken een aandringende stem heeft gehoord, die ook hem uitdaagde dit wrede ritueel te volbrengen. Het is veelzeggend, dat de stem die Avraham gebood zijn zoon als brandoffer (ola) te offeren wordt aangeduid als Elohim, de neutrale en strenge universele naam. Maar de God, die de vader tegenhield om met het mes op zijn zoon toe te steken wordt aangeduid als ‘Hashem', het tetragrammaton, waarin de barmhartigheid meeklinkt. Ik zie het dan ook zo, dat het verhaal van de akedat Jitschak getuigt hoe de ware stem van de Eeuwige doorbrak en Avraham het inzicht deelachtig werd, dat het ritueel van het kinderoffer immoreel en wreed was en dat hij bij het altaar waarop zijn zoon lag werd vrijgesproken van dit oude Semitische gebruik.

Rabbi Michael Lerner (Lerner, p.45) stelt het zo: “Op dit moment (als hij het gebod om Jitzchak te offeren hoort,RC) moet Avraham zich bezighouden met het centrale probleem van iedere religie en iedere historische manifestatie van G'd in de wereld: de moeilijkheid om de stem van De Ene te scheiden van de erfenis van pijn en wreedheid die de wereld beheerst en die ingebed zit in onze psyche. De grootheid van Avraham is niet (curs. ML) dat hij zijn zoon naar de berg Moria (….) neemt zodat hij hem kan offeren. Nee, de grootheid van Avraham is dat hij er niet mee doorgaat. ( …..) Op het laatste moment hoort Avraham de ware stem van De Ene, de stem die zegt, ‘Strek je hand niet naar de jongen en doe hem niets'( ….) De werkelijke G'd van het universum is niet de stem van de wreedheid die hij als kind ervaren en gehoord had; het is eerder een G'd van compassie en gerechtigheid die niet het offer van de onschuldige verlangt.” 1)

Hoe onjoods het gebod om een kind te offeren is, daar getuigt de hele Tora van; we hebben de geboden in Leviticus zonet genoemd. Het is ondenkbaar, dat Avraham zou kunnen dienen als toonbeeld voor goede en rechtvaardige levenswandel , als hij - nog wel zonder enige discussie - bereidheid zou hebben getoond het offer van zijn kind tot het einde te brengen.
Wat is dan de boodschap, die dit verhaal ons wil brengen? Rabbi Jonathan Sacks heeft een heel originele interpretatie van de bedoeling van deze anders onbegrijpelijke opdracht van de Eeuwige aan Avraham. De Engelse rabbijn wijst op de gangbare familie opvatting in het oude Midden-Oosten - en ook vaak nog te vinden in het moderne veelal Islamitische Midden-Oosten - dat de vader de absolute macht heeft over zijn gezin, een macht over leven en dood. In Sacks' uitleg gaat de Tora tegen deze opvatting in en komt het geschrift op voor het principe, dat de kinderen niet het eigendom zijn van de vader. Sacks stelt (mijn vertaling, cursief van Sacks): “wat God deed toen hij Avraham vroeg zijn zoon aan te bieden was niet een verzoek om een kinderoffer maar iets heel anders. Hij wilde dat Avraham afzag van het eigendom van zijn zoon . Hij wilde een ononderhandelbaar principe van Joodse wetgeving vestigen, dat kinderen niet het eigendom zijn van hun ouders.” Kinderen zijn mensen op zich zelf. Deze erkenning ziet Sacks als de geboorte van de mogelijkheid van individualiteit .
Het doet sterk denken aan wat de Libanese dichter uit de vorige eeuw, Kahlil Gibran, zijn ‘profeet' in zijn gelijknamige boek liet zeggen: “En hij zei: Je kinderen zijn je kinderen niet. Zij zijn de zonen en dochters van ‘s levens hunkering naar zichzelf. Zij komen door je, maar zijn niet van je, en hoewel ze bij je zijn, behoren ze je niet toe.
Je mag hun je liefde geven, maar niet je gedachten, want zij hebben hun eigen gedachten. Je mag hun lichaam huisvesten, maar niet hun ziel, want hun ziel toeft in het huis van morgen, dat je niet  bezoeken kunt, zelfs niet in je dromen.
Je mag proberen hun gelijk te worden, maar tracht niet hen aan je gelijk te maken. Want het leven gaat niet terug, noch blijft het dralen bij gisteren.”

RC nov 2014

1) Dit alles laat onverlet, dat het offer door Abraham in de mainstream orthodoxe opvatting door de eeuwen heen de Joden in de omstandigheden van vervolging en moord heeft gesteund om stand te houden in hun geloof, tot en met het ombrengen van zichzelf en hun kinderen aan toe ( kiddoesh Hashem ), zoals in de pogroms tijdens de eerstekruistocht in Mainz en Worms en later in York.

Geraadpleegde bronnen:
Gunther Plaut (ed), The Tora, a modern commentary, New York, p. 141 ev.
Jonathan Sacks: http://www.rabbisacks.org/binding-isaac-vayera-5775/
Michael Lerner, Jewish Renewal: A Path to Healing and Transformation (1994), hfst 2, Abraham and the psychodynamics of childhood, controversieel en boeiend…
De profeet, Kahlil Gibran & Kahlil Gibran

Parashat Wajera Genesis/Bereshiet 18 - 23

In het bijbelstuk (parasha), getiteld Wajera, worden een aantal sleutelgebeurtenissen verhaald uit de oergeschiedenis van Israël. Een belangrijk deel van Awrahams leven speelt zich in deze passages af. Achtereenvolgens zijn dat:

het bezoek van de drie ‘mannen' (engelen), die, gastvrij onthaald door Awraham, hem de geboorte van een zoon uit Sara aankondigen;
de verwoesting van Sedom en ‘Amorra, die ondanks de discussie tussen Awraham en de Eeuwige, plaats zal vinden;
het lot van Lot. die door tussenkomst van de engelen aan de verwoesting ontkomt en toevlucht vindt in een dorp in de buurt en later in een grot, waar zijn twee dochters hem twee zonen ontlokken;
de ontmoeting met Awimelech, die Sara in zijn gevolg haalt en haar later, geschrokken door een droom, weer aan Awraham teruggeeft;
de geboorte van Jitschak;
het wegzenden van Hagar en haar zoon Jishmaël en de haar geschonken uitkomst;
conflict en verbond met Awimelech;
beproeving van Awraham met het gevraagde offer van Jitzchak, en de herhaalde belofte van een overvloedig nageslacht.

Uit deze rijke geschiedenissen stip ik twee gebeurtenissen aan en matig ik mij aan een druppeltje aan de zee van commentaren toe te voegen.

de drie mannen

In Awraham heeft de Tora, later versterkt in de commentaren door de eeuwen, een gestalte van onovertroffen voorbeeldigheid in goede eigenschappen getekend.
Het attribuut uit de essenties van de levensboom dat aan hem wordt gekoppeld is ‘chesed', liefde in de zin van ‘lovingkindness'.
Dat komt onder andere tot uiting in het begin van de parasha als Awraham de drie passerende mannen gastvrijheid aanbiedt en hen onthaalt op verfrissing en een maaltijd.
Omdat dit gebeuren wordt beschreven onmiddellijk na het verslag van de besnijdenis (eind van de vorige parasha) ziet de midrasj (=de Joodse aanvullende en uitleggende verhalen) Awraham voor zijn tent nog bijkomen van deze ingreep. Hij is nog herstellend.
Bovendien is het brandend heet op die dag.
Maar dat verhinderde hem niet de uiterste gastvrijheid te betonen aan de passerende vreemdelingen. In deze zin is Awraham voor de latere generaties het durend toonbeeld van gastvrijheid.
Tevens ziet men die eerste zin van Bereshiet 18 – ‘De Eeuwige verscheen hem …' – als een soort archetypisch ziekenbezoek door de Eeuwige van Awraham, dat een voorbeeld zet voor de mens en hem verplicht tot navolging in het zieken bezoeken.

Veel commentaren, merk ik, zien de verschijning van de Eeuwige in de bossen van Mamré apart van de komst van de drie mannen. Gesignaleerd wordt dan dat Awraham zijn Goddelijke bezoeker zelfs laat wachten om de drie mannen, in wie hij gewone reizigers ziet, te bedienen. Dit stelt de gastvrijheid van Awaraham nog in een scherper licht. Zijn verlangen om te dienen en te geven overtreft zijn verlangen om de verschijning van een goddelijke aanwezigheid te ontvangen. "Het aanbieden van gastvrijheid is groter dan communicatie met God” (Talmoed, Shabbat, 127a) .

In feite stelt Awraham zich pas goed in verbinding met het goddelijke door zijn gastvrij onthaal van de vreemdelingen.

Misschien is het eenvoudiger om de drie vreemdelingen te zien als een interventie van het goddelijke in deze wereld en daarnaast niet nog een Eeuwige te postuleren die staat te wachten - zij het met een milde en geamuseerde gesteldheid - tot hij aan de beurt komt.
In de loop van Bereshiet 18 hebben soms ‘de mannen' het woord en soms de Eeuwige. In 18: 22 staat dat ‘de mannen zich wendden en naar Sedom gingen, terwijl Awaraham nog voor de Eeuwige stond'. In Bereshiet 19 zijn de drie ‘mannen' geworden tot twee ‘boden' (mal'achiem). Waar is de derde gebleven? Of was één van de drie mannen de hoogste door Awraham te percipiëren manifestatie in déze wereld van de Eeuwige, waarvan gezegd wordt in Bereshiet 18:33: ‘De Eeuwige ging heen, nadat hij opgehouden had met Awraham te spreken'?

Over de episode met Awimelech in Bereshiet 20 nog dit.

Het lijkt wel een herhaling van de eerdere belevenis van Awram en Sarai in Egypte (Ber. 12:11). In Bereshiet 26 overkomt Jitzchak weer gedeeltelijk hetzelfde, nota bene ook met Awimelech. De topos is:
de aartsvader is bevreesd, dat zijn mooie vrouw wordt geroofd en hij gedood en hij zegt daarom of laat zeggen, dat de vrouw zijn zuster is (wat in Awrahams geval de halve waarheid was: Sarai was zijn halfzuster). De vorst (Farao of Awimelech) denk straffeloos de vrouw te kunnen nemen, maar wordt toch tijdig gewaarschuwd. In het geval van Awraham wordt het huis van koning Awimelech getroffen door onvruchtbaarheid. In een droom wordt deze ingefluisterd dat de vrouw Sarai in zijn paleis wel degelijk de echtgenoot van Awraham is. Sarai wordt teruggegeven en Awraham wordt gecompenseerd met geld en vrije vestiging.
Deze herhaalde gang van zaken wijst erop hoe gevaarlijk het zwervend leven was en hoe afhankelijk van de luimen van meer machtigen.
Maar we de aandacht op richten is het gedeelte van de verzen 20: 17 t/m 21 21: 2 (NBV).

17 Toen bad Abraham tot God, en God genas Abimelech en zijn vrouw en bijvrouwen, zodat ze weer kinderen konden krijgen; 18 de HEER had namelijk bij alle vrouwen in Abimelechs paleis de moederschoot gesloten om wat er gebeurd was met Abrahams vrouw Sara.
18 1 De HEER zag om (Hebr. 'pakad') naar Sara zoals hij had beloofd, hij gaf haar wat hij had toegezegd: 2 Sara werd zwanger en baarde Abraham op zijn oude dag een zoon, op de vastgestelde tijd, die God hem had genoemd.


Rasji zegt hierover (vertaald uit Engelse weerggave): ‘deze afdeling is hier geplaatst om je te leren dat wie erom bidt dat een ander begenadigd wordt zelf éérst wordt geantwoord. Want er staat: “hij (Awraham) bad etc.en onmiddellijk daarna “De Eeuwige zag om naar Sarah”, wat wil zeggen, Hij had al naar Sarah omgezien voordat Hij Awimelech had genezen.'

Hoe komt Rasj daarbij?
Een gebruikelijk principe van Tora-uitleg is ‘post hoc propter hoc'. Als in de Tora het ene onmiddellijk na het andere komt is dat niet zomaar, dan is er een verband. We zagen dat ook al bij Awrahams besnijdenis aan het eind van Ber. 17. In Ber. 18 onmiddellijk aan het begin verschijnt de Eeuwige aan Awraham, dus hij komt speciaal om zijn zieke uitverkorene te bezoeken. Hier, in het geval van Sarah's zwangerschap, bidt aan het eind van Ber. 20 Awraham om vruchtbaarheid bij Awimelech en zijn vrouw. Begin Ber. 20 wordt Sarah zwanger, er is dus een verband. Maar wat…

Dat wordt verder verhelderd door een andere interpretatievorm, de analyse van de Hebreeuwse woorden.
In dit geval kijken we naar de werkwoordsvorm van ‘De Eeuwige zag om naar Sarah'. Er staat ‘pakad', wat de voltooid verleden tijd is, dus eigenlijk staat er: had (al) naar haar omgezien (dit vertaalt Dasberg beter, hij vertaalt: had bedacht).
Dat houdt in dat al vóór het vlak ervoor verhaalde gebeuren de Eeuwige al aan Sarah had gedacht, dus al vóór Hij op voorbede van Awraham de genezing van Awimelech en zijn vrouw bewerkstelligde had hij de vrouw van Awraham al bedacht met zwangerschap.

Kort gezegd destilleren we hieruit: wie bidt voor de noden van een ander krijgt zijn eigen nood gelenigd, nog eerder dan als hij bidt voor eigen nood. Nog wat meer uit de context losgemaakt: wie zich zonder enig eigen belang inzet voor een ander wordt in zijn eigen nood door
G-d meer dan gehoord. Moge dat zo zijn.

21 nov. '05

Parsjat Wajera (een ander commentaar)

Onze parasha van deze week begint met ‘wajera' – Hij verscheen - . De Eeuwige verscheen aan Avraham.
Dat verschijnen wordt beschreven onmiddellijk na het verslag van de besnijdenis (eind van de vorige parasha). In de joodse verhalende uitlegkunde (de midrasj) worden gebeurtenissen, die vlak na elkaar plaatsvinden heel vaak causaal met elkaar in verband gebracht (post hoc propter hoc). Daarom zien rabbijnse commentatoren als Rasji de oude Awraham voor zijn tent nog bijkomen van deze ingreep. Hij is nog herstellend en heeft veel pijn.
Bovendien is het brandend heet op die dag. ‘De Eeuwige verscheen hem …' wordt dan mede gezien als een soort archetypisch ziekenbezoek van de Eeuwige aan Awraham, een bezoek, dat een voorbeeld zet voor de mens om dat na te volgen. Wie een zieke bezoekt verlicht diens aandoening met een zestigste", zegt de Talmoed (Nedarim).
Ziekenbezoek is volgens diezelfde Talmoed (Sjabbat 127a) een van de zes zaken waarvan je nog in dit leven beloning krijgt of laten we zeggen de positieve gevolgen mag ervaren. Nou w ilt u natuurlijk ook de andere weten? Dat zijn: meditatie in gebed, vroege aanwezigheid in sjoel (!), je kinderen opvoeden met Torastudie en met een positieve houding oordelen over je naaste en tenslotte gastvrijheid voor reizigers. En daarvan krijgen we meteen in het begin van deze parasha ook een voorbeeld, gegeven door Avraham.

De Tora vertelt over drie mannen, die voor Avraham opdoemen. Avraham ziet de mannen als voorbij reizende vreemdelingen. De midrasj veronderstelt zelfs, dat Avraham denkt dat de reizigers rondtrekkende Arabische Bedoeïenen zijn. Zoals gezegd heeft Awraham nog veel pijn.. Maar dat verhinderde hem niet op te springen en de uiterste gastvrijheid te betonen aan de passerende vreemdelingen, hij biedt een plaatsje in de schaduw aan, roept Sarah op koeken te bakken en kiest een uitgelezen kalfje uit en laat dit klaarmaken.
De toewijding waarmee hij dat doet blijkt uit de woorden spoeden, vlug, rende, ‘wajarats', ‘jemaher', ‘mahari', ‘rats'. Zo is Awraham voor de latere generaties het durend toonbeeld van toewijding (‘zerizoet' een mida van de Moessar) en van gastvrijheid. Hoe hoog gastvrijheid wordt geschat in de joodse traditie blijkt uit de interpretatie, dat Avraham zelfs De Eeuwige gevraagd heeft om eventjes te wachten, zodat hij de vreemdelingen kon bedienen. De conclusie van Rav Juda (in Rav's naam in Talmoed Sjabbat 127a) is: gastvrijheid naar reizigers is groter dan het verwelkomen van de Sjechina, want er staat, Mijn heer, als ik gunst in uw ogen heb gevonden, ga niet weg, etc. (‘Adonai' in 18: 3 wordt dan dus niet gezien ‘mijne heren', maar als aanspraak van De Eeuwige)

Een gastvrij verwelkomende houding spreekt uit Avrahams benadering en roept ons op dat ter harte te nemen. Het is zit in de joodse genen om gastvrij te zijn, maar begrijpelijk genoeg hebben traumatische ervaringen van vervolging en onderdrukking die genen vaak onderdrukt en een gereserveerde en soms ronduit afwerende houding naar vreemden gestimuleerd. Deze passages roepen ons weer op die houding te doorbreken en de vreemdeling, de nieuweling, de ander, de ‘watandersdenkende' welkom te heten. Neem weer een risico, groet wie voorbijkomt, reik een hand uit naar de nieuweling, uit een vriendelijk woord ook naar de onbekende die je tegenkomt.

Nog een andere betekenis ligt in deze passage verpakt.
Er komen drie mannen op bezoek; wie zijn dat, is het een fata morgana, is het een visioen, zoals Maimonides veronderstelt, zijn het echte mannen, zijn het engelen?
Zelf denk ik vaak in termen van een manifeste wereld, de materiële, evidente voor de hand liggende realiteit aan de ene kant en daarnaast of daaronder of daarboven een onmanifeste wereld, een diepere structuur, die af en toe oplicht en ons iets onthult van een essentiële waarheid, een verbazend inzicht, een dringend advies. De Tora kleedt dit fenomeen in in de mythische taal van de mysterieuze ‘man', 'iesj', die ook wel boodschapper wordt genoemd, 'mal'ach', angelos, engel. Hij kwam Hagar te hulp in de woestijn, hij confronteerde Jacob met zijn donkere kant, hij kwam Jozef tegen en wees hem de weg van zijn lot. Wij moderne rationele, nuchtere mensen, voor ons is het veel gevraagd in engelen te geloven. Hoeft ook niet, als ik het nou zo zeg:

Misschien is het eenvoudiger om de drie vreemdelingen te zien als een interventie vanuit die onmanifeste wereld, een boven ons beperkte begrip uitgaande sturing in deze materiële wereld. Op die manier begrepen kunnen we nog steeds engelen ontmoet hebben en nog steeds ontmoeten. Niet vaak, in onze moderne tijd maar een enkele keer. Je moet wel heel goed luisteren of rondkijken en soms ontmoet je misschien iets van een boodschap van levensbelang, gekleed in de beelden van een droom, of de woorden of de daden van een vriend, een medemens, misschien een volstrekte vreemdeling.

Ik ben benieuwd of u wel eens een engel ontmoet heeft.

RC 6 nov. 2009

Haftara bij de parasja Wajera

2 Koningen 4:1-37


In de haftara 2 Koningen 4:1-37, die aan de parasja Wajera (Genesis/Bereshiet 18 – 23) is toegevoegd, wordt verteld over twee wonderen verricht door de profeet Elisja, aan wie Elia tegen het einde van diens leven de profetenmantel had overgedragen. Hij zou twee keer zoveel wonderkracht als zijn voorganger Elia hebben gekregen.

Het is de tijd, dat Israël verdeeld was in een noordelijk en zuidelijk rijk. Alom werden afgoden vereerd, zoals de Ba'al, geintroduceerd door koning Achav onder invloed van zijn vrouw Izewel. Dankzij de grote inzet van de profeet Elia waren er nog zevenduizend mensen die de knieën niet gebogen hadden voor de ?Baäl, zoals 1 Koningen 19:18 vermeldt.
Een daarvan was de weduwe van een van Elia's volgelingen, die in grote materiele nood Elisja te hulp riep. Deze zorgde ervoor, dat het kleine beetje olie, dat de vrouw nog had tot zo'n grote hoeveelheid vermenigvuldigd werd, dat ze haar schulden kon betalen.

De link tussen de haftara en de parasja Wajera is te vinden in het daarop volgend verhaalde mirakel. Gemeenschappelijk thema is de profetische belofte van een zoon aan een oud echtpaar. In Wajera zijn dat Avraham en Sara. Aan hen voorzeggen drie engelen (Gen/Ber 18:10): Voorzeker zal Ik over een jaar tot u wederkeren, en dan zal uw vrouw ?Sara? een zoon hebben . In de haftara lezen we, dat de profeet Elisja tot een kinderloze vrouw in Sjoenem met een oude echtgenoot en een kinderwens zegt (4:16 ) : Op deze zelfde tijd over een jaar zult u een zoon omhelzen . En in beide gevallen wordt inderdaad een jaar later een zoon geboren.

De context van Elisja's belofte is echter wel een andere dan die bij Avraham en Sara. De welgestelde vrouw uit Sjoenem had voor Elisja, die bij zijn rondreizen vaak bij haar te gast was, een bovenkamer laten maken met een ?bed, een ?tafel, een stoel en een ?kandelaar?. Haar kinderwens werd door de dankbare profeet vervuld. Maar daar hield zijn bemoeienis als ware wonderdoener nog niet op. Een van zijn grootste mirakels voltrok hij aan de zoon van de vrouw uit Sjoenem, toen de jongen de puberleeftijd had bereikt. De knaap hielp bij het maaien en kreeg een zware hoofdpijn. Hij werd naar huis gebracht en stierf op de knieën van zijn moeder, die hem op het bed in het kamertje van Elisja legde. De wanhopige moeder liet een ezel zadelen en spoedde zich naar Elisja, die zich op de berg Karmel bevond. De profeet was door het verdrietige nieuws aangedaan en zond zijn dienaar Gehazi vooruit. Die legde in opdracht van zijn meester diens staf op het gezicht van de dode jongen. Dat hielp niet en Elisja wist dat zijn hoogstpersoonlijke optreden vereist was. (2 Koningen 4:33) Toen ?Elisa? binnengegaan was, sloot hij de deur achter hen beiden en bad tot de Euwige. Daarna ging hij bovenop de knaap liggen; hij legde zijn mond op diens mond, zijn ogen op diens ogen, zijn handen op diens handen, en boog zich zo over hem heen . Deze profetische reanimatie-handeling bleek te helpen en de jongen werd wakker uit de dood.
Mogelijk is nog een parallel uit de parasja Wajera te vinden rond het bijna-offer van de eveneens aan een lang kinderloze Sara laat geboren zoon Isaac (Jitschak). In het bekende verhaal heeft Avraham, gehoorzaam aan een door hem gehoord goddelijk bevel, zijn zoon op het altaar gelegd en hij staat op het punt om met een mes zijn zoon om het leven te brengen, als een stem de vader gebiedt daarmee op te houden. Isaac is weliswaar niet uit de dood opgestaan, maar wel van een welhaast zekere dood door tussenkomst van een engel van de Eeuwige op het nippertje gered.

Opmerkelijk is, dat veel van de wonderen van Elisja rond voedsel, water en opwekking uit de dood in een of andere vorm terugkomen in de evangeliën, zie bijv. de opwekking van Lazarus en het dochtertje van Jaïrus. (2)

Noten
(1) Verschillende commentaren op Wajera zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) bv Marcus 5:40 over het dochtertje van Jaïrus: Hij (Jezus) stuurde hen allen weg, nam de vader en de moeder van het ? kind ? en hen die bij Hem waren, mee en ging het vertrek binnen waar het ? kind ? lag. En Hij pakte de hand van het ? kind ? en zei tegen haar: Talitha, koemi! Dat is vertaald: Meisje (Ik zeg je), sta op. En meteen stond het meisje op en het liep, want het was twaalf jaar

Lech lecha Beresjiet/Genesis 12-18  

Een nieuw begin 

De parasja Lech lega 1 begint met de woorden (12:1): ‘ De Eeuwige nu had tot Abram gezegd: Ga  gij uit uw land, en uit uw maagschap ( mi-moledetcha , geboorteplaats), en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal'.
Wat opvalt bij de introductie van Abram – later pas heet hij Abraham – is dat hij er opeens is. Plotseling komt hij uit het geslachtsregister naar voren in de schijnwerper, omdat er iets bijzonders met hem gebeurt. Er spreekt een stem tot hem die hem opdraagt verder te trekken, waarheen is nog niet duidelijk. We vernemen eigenlijk niets over Abrams voorgeschiedenis, behalve dat hij met zijn vrouw, vader en andere verwanten is vertrokken uit Oer-Kasdiem en in Charan is neergestreken. Geen woord over de redenen van dit vertrek. Over zijn al dan niet bijzondere eigenschappen wordt niets gezegd, zoals wel bij Noach die wordt gekenschetst als een rechtschapen man.

Een nieuw begin komt niet voort uit het verleden

Het is dan ook niet verwonderlijk dat er een heel corpus van legenden is ontstaan over de voorgeschiedenis van Abram 2 . Zoals bij vele helden het geval is was zijn geboorte al een bijzondere gebeurtenis, waarover een verhaal bestaat dat een beetje doet denken aan Herodes en de moord op de kinderen van Betlehem (welk verhaal was er het eerst?). Abram zou van jong af aan wegens zijn geloof in de Ene God door de legendarische koning Nimrod zijn vervolgd, door wonderen uit diens klauwen gered; reden genoeg om met zijn hele familie uit het land Oer-Kasdiem te vluchten.

Maar als we Abram zien als een gewoon persoon zonder speciale status of bijzondere voorgeschiedenis wordt zijn verhaal juist extra bijzonder en komt hij dichterbij. Wat zich aan hem voltrekt gebeurt niet omdat hij al bijzonder is of omdat het verleden hem ertoe heeft voorbestemd. Daardoor wordt het extra wonderlijk dat zomaar vanuit het niets opeens de ontzagwekkende stem klinkt die hem, de doorsnee nomadenhoofdman, de opdracht geeft om zijn comfortzone te verlaten, de veilige cocon van de bestaande cultuur achter zich te laten en vertrouwend op die stem te beginnen met een nieuwe zoals later zal blijken morele levenswijze. Het kan bij wijze van spreken niet uitgesloten worden dat het ons ook zou kunnen overkomen. Abram springt uit de band van het vertrouwde een nieuw avontuur in. Iets waarachtig nieuws kan ontstaan juist omdat het onwaarschijnlijk is dat het gebeurt. ‘Ieder waarachtig nieuw begin is niet te herleiden tot verleden factoren. Het nieuwe gebeurt altijd tegen alle waarschijnlijkheid van de statistieken in, die normaal gesproken voor het alledaagse leven zekerheid betekenen', zegt Hannah Arendt 3 . Abram kan staan voor ons allemaal. Hij laat zich niet bepalen door het verleden en ook wij zijn niet gedetermineerd om ons verleden steeds te herhalen, om gevangen te blijven in het web van de invloeden van ouders, opvoeding, klemmende tradities en drukkende sociale controle. Ons kan opeens een belangrijk inzicht overkomen en het moment is aangebroken om te beslissen het anders te gaan doen. De stem van de Eeuwige is de stem die niet zegt dat je op de plaats moet blijven waar je bent maar dat je op weg moet gaan naar het nieuwe. Uit die eerste regel van de parasja is al te destilleren hoe dat vertrek in zijn werk gaar.

je land, je geboorteplaats, het huis van je ouders

Met de opdracht "Verlaat je land, je geboorteplaats, het huis van je ouders” geeft de Tora aan dat we drie invloedssferen moeten achterlaten. 4
"Uw land" vertegenwoordigt de invloed van de maatschappij en gemeenschap, en de druk van onze vrienden en bekenden, die ons diep en intens beïnvloeden. We willen allemaal aardig gevonden te worden en geaccepteerd door anderen, en we passen ons gedrag dienovereenkomstig aan.
Het "huis van je ouders" staat voor de invloed van de ouders, die zo subtiel is dat we die vaak niet eens herkennen. Vaak beseffen we niet hoe diep de houding en opvattingen van onze ouders onze eigen houding en gedrag doordringen, ten goede en ten kwade.
"Uw geboorteplaats" staat voor de ingeboren zelfzucht, niemand is daar immuun voor.
Wanneer we in een misschien lang proces oog hebben gekregen voor de bepalende invloeden die maatschappij, gezin en ego op ons hebben kunnen we daarvan loskomen en een nieuwe openheid betreden. Een nieuw begin dient zich aan. Hannah Arendt noemt dat een ‘tweede geboorte'.

Het land dat Ik je zal wijzen

Als we dan opnieuw beginnen – en misschien is dat wel iedere dag - waar moeten we dan naar toegaan? “Naar het land dat Ik je wijzen zal”. Het valt op dat de Eeuwige vaag blijft over Abrams bestemming. En ook voor ons geldt: de bestemming zal zich gaandeweg onthullen. De Ene gaf met zo'n vage instructie Abram de vrijheid om zijn eigen verstandig inzicht te volgen 5 . Simpel gezegd: stel je kompas goed in. Let goed op wat de omstandigheden je willen zeggen. Luister naar je innerlijke stem, misschien is dat wel de stem van de Eeuwige.

Noten

1. Meer commentaren op Lech lecha in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Een hele reeks wordt verteld in Legends of the Jews van Louis Ginzberg

2. Hannah Arendt The human condition, The University of Chicago Press, 1958, p 178

3. Geinspireerd op Rabbi Simon Jacobson op zijn www.meaningfullife.com website

4. Aldus ook ongeveer de Kedushat Levi bij deze parasja

okt 2021

Haftara bij de parasja Lech Lecha

Jesaja 40:27- 41:16

We roepen even de parasja Lech Lecha in herinnering. Abraham, die hier voor het eerst in de geschiedenis verschijnt, wordt geroepen door de Eeuwige om Charan te verlaten en op weg te gaan met zijn Sara naar Kena'an, dat ooit aan zijn nageslacht zal toevallen. Daar drijft weldra een hongersnood hem naar Egypte waar de mooie Sara, door de farao werd ingepalmd maar weer met schadeloosstelling ongedeerd teruggegeven Als welgesteld man keert hij terug naar Kena'an, waar hij een succesvolle oorlog uitvecht met de vier koningen, die neef Lot hadden meegenomen. Omdat Sara maar geen zoon kreeg werd haar slavin Hagar aan Abraham als bijvrouw gegeven. Hagar baarde Ismael. De pasja besluit met het gebod tot en de uitvoering van de besnijdenis . (1)

De haftara bij Lech Lecha is uit Jesaja (Hebreeuws: Jesjajahoe), de verzen 40:27 tot 41:16. Na een forse berisping over Israëls kleingelovigheid volgen vele verzen van bemoediging en optimisme. De Eeuwige presenteert zich in de visie van de profeet als een machtige heerser over hemel en aarde, die de vijanden van Israël verslaat en verjaagt, hun afgoden ontmaskert als machteloze beelden en Israël, hoe klein het ook is, beschermt.

Waarom deze passages als haftara zijn gekozen berust niet alleen op het voorkomen van Abrahams naam in vers 41:8: ‘Ik heb jou ?(Israël) uitgekozen. Je stamt af van mijn vriend ? A braham'. Aanleiding gaf ook het vers 41:2;

‘Wie heeft uit het oosten een rechtvaardige opgewekt, hem geroepen om te gaan, volkeren aan hem overgeleverd en hem koningen doen overheersen?' (2)

De rabbijnen van de Talmoed meenden, dat deze rechtvaardige mens uit het oosten doelt op Abraham, die immers uit het oosten kwam. (3) Bekende middeleeuwse commentatoren als Rasji (1040-1105) en Radak (David Kimchi, 1160-1235)) namen dit over. Wie zijn de hier genoemde koningen anders dan de vier koningen die Abraham heeft verslagen toen hij Lot te hulp kwam (Gen. 14). De wonderlijke daden, die in deze en volgende verzen worden beschreven zijn de daden die de Eeuwige voor de rechtvaardige mens uit het oosten – Abraham dus in deze uitleg - heeft verricht. Ze zijn een hoopgevend voorbeeld. Zoals God Abraham tegen zijn vijanden heeft geholpen, zo zal hij dat ook doen voorzijn benarde volk Israël, de afstammelingen van Abraham, doen, dat is de impliciete boodschap van deze profetische poëzie.

De commentator en dichter Abraham Ibn Ezra (1089-1167) is een andere mening toegedaan. Hij volgt een meer historiserende benaderingen (4) en kiest voor de uitleg dat het hier Cyrus (Kores) betreft, de koning van de Meden en Perzen, die bestemd is om het onderdrukkende Babylon te verslaan en die de Joden hun vrijheid terug zal geven. Cyrus wordt later in Jesaja's profetieën zelfs met name genoemd, zoals in 45:1:
‘Zo zegt de Eeuwige tot zijn ? gezalfde, tot Kores (Cyrus), wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen ? poorten ? blijven gesloten.'
Ibn Ezra's veronderstelling lijkt aannemelijk. Immers de schrijver van deze verzen – ook wel deuteron-Jesaja genoemd – leefde waarschijnlijk in de tijd, dat onder de druk van Cyrus oprukkende legers het Babylonische rijk wankelde en de door de Joodse ballingen vurig verhoopte val van Babylon aanstaande was.

Het volgende vers trekt nog onze aandacht, 41:14 : Vrees niet, gij wormpje ? Jakob, gij volkje (5) Israël! Ik ben het, die u help, luidt het woord van de Eeuwige, en uw Verlosser is de ? Heilige ? Israëls'.

Dat ‘wormpje' lokt tot uitleggingen. Rasji: Israel is zwak als een worm, die geen kracht heeft, behalve in zijn mond. Radak weidt verder uit: de sterke mond vreet zich door de sterkste ceders, die mond is het krachtige gebed van Israël, dus dat ‘wormpje' is eigenlijk een compliment! Maar Ibn Ezra plaatst het beestje weer in de historische context: de Babyloniërs keken op Israel neer als op een worm, maar desondanks hoeft het niet te vrezen nu Cyrus in aantocht is.

noten

(1) Verschillende commentaren op Lech Lecha zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) De vertaling is van mij en geeft de bedoeling van het wat duistere Hebreeuws m.i. beter weer
(3) Bv Talmoed tractaten Bava Batra 15a:9 en Sanhedrin 108b:21
(4) Hij lijkt met zijn historiserende benadering een vroege voorloper van Baruch Spinoza (In zijn Theologisch-politiek tractaat) en de moderne bijbelwetenschap
(5) ‘volkje' lijkt een merkwaardige vertaling (zowel van de HSV als de NBV) van metee Jisrael . Letterlijk staat er ‘mannen van Israel'. Dat verkleinwoord staat in verband met dat metee vaak voorkomt in de samenstelling metee mispar en dan betekent het ‘weinigen (in aantal)'. Misschien speelde deze connotatie bij de vertalers mee. De Willibrord vertaling vertaalt gewoon ‘mensen van Israël'.

RC nov 2019

Haftara bij de parasja Lech Lecha

Jesaja 40:27- 41:16

We roepen even de parasja Lech Lecha in herinnering. Abraham, die hier voor het eerst in de geschiedenis verschijnt, wordt geroepen door de Eeuwige om Charan te verlaten en op weg te gaan met zijn Sara naar Kena'an, dat ooit aan zijn nageslacht zal toevallen. Daar drijft weldra een hongersnood hem naar Egypte waar de mooie Sara, door de farao werd ingepalmd maar weer met schadeloosstelling ongedeerd teruggegeven Als welgesteld man keert hij terug naar Kena'an, waar hij een succesvolle oorlog uitvecht met de vier koningen, die neef Lot hadden meegenomen. Omdat Sara maar geen zoon kreeg werd haar slavin Hagar aan Abraham als bijvrouw gegeven. Hagar baarde Ismael. De pasja besluit met het gebod tot en de uitvoering van de besnijdenis . (1)

De haftara bij Lech Lecha is uit Jesaja (Hebreeuws: Jesjajahoe), de verzen 40:27 tot 41:16. Na een forse berisping over Israëls kleingelovigheid volgen vele verzen van bemoediging en optimisme. De Eeuwige presenteert zich in de visie van de profeet als een machtige heerser over hemel en aarde, die de vijanden van Israël verslaat en verjaagt, hun afgoden ontmaskert als machteloze beelden en Israël, hoe klein het ook is, beschermt.

Waarom deze passages als haftara zijn gekozen berust niet alleen op het voorkomen van Abrahams naam in vers 41:8: ‘Ik heb jou ?(Israël) uitgekozen. Je stamt af van mijn vriend ? A braham'. Aanleiding gaf ook het vers 41:2;

‘Wie heeft uit het oosten een rechtvaardige opgewekt, hem geroepen om te gaan, volkeren aan hem overgeleverd en hem koningen doen overheersen?' (2)

De rabbijnen van de Talmoed meenden, dat deze rechtvaardige mens uit het oosten doelt op Abraham, die immers uit het oosten kwam. (3) Bekende middeleeuwse commentatoren als Rasji (1040-1105) en Radak (David Kimchi, 1160-1235)) namen dit over. Wie zijn de hier genoemde koningen anders dan de vier koningen die Abraham heeft verslagen toen hij Lot te hulp kwam (Gen. 14). De wonderlijke daden, die in deze en volgende verzen worden beschreven zijn de daden die de Eeuwige voor de rechtvaardige mens uit het oosten – Abraham dus in deze uitleg - heeft verricht. Ze zijn een hoopgevend voorbeeld. Zoals God Abraham tegen zijn vijanden heeft geholpen, zo zal hij dat ook doen voorzijn benarde volk Israël, de afstammelingen van Abraham, doen, dat is de impliciete boodschap van deze profetische poëzie.

De commentator en dichter Abraham Ibn Ezra (1089-1167) is een andere mening toegedaan. Hij volgt een meer historiserende benaderingen (4) en kiest voor de uitleg dat het hier Cyrus (Kores) betreft, de koning van de Meden en Perzen, die bestemd is om het onderdrukkende Babylon te verslaan en die de Joden hun vrijheid terug zal geven. Cyrus wordt later in Jesaja's profetieën zelfs met name genoemd, zoals in 45:1:
‘Zo zegt de Eeuwige tot zijn ? gezalfde, tot Kores (Cyrus), wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen ontgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen ? poorten ? blijven gesloten.'
Ibn Ezra's veronderstelling lijkt aannemelijk. Immers de schrijver van deze verzen – ook wel deuteron-Jesaja genoemd – leefde waarschijnlijk in de tijd, dat onder de druk van Cyrus oprukkende legers het Babylonische rijk wankelde en de door de Joodse ballingen vurig verhoopte val van Babylon aanstaande was.

Het volgende vers trekt nog onze aandacht, 41:14 : Vrees niet, gij wormpje ? Jakob, gij volkje (5) Israël! Ik ben het, die u help, luidt het woord van de Eeuwige, en uw Verlosser is de ? Heilige ? Israëls'.

Dat ‘wormpje' lokt tot uitleggingen. Rasji: Israel is zwak als een worm, die geen kracht heeft, behalve in zijn mond. Radak weidt verder uit: de sterke mond vreet zich door de sterkste ceders, die mond is het krachtige gebed van Israël, dus dat ‘wormpje' is eigenlijk een compliment! Maar Ibn Ezra plaatst het beestje weer in de historische context: de Babyloniërs keken op Israel neer als op een worm, maar desondanks hoeft het niet te vrezen nu Cyrus in aantocht is.

noten

(1) Verschillende commentaren op Lech Lecha zijn te vinden in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn website .
(2) De vertaling is van mij en geeft de bedoeling van het wat duistere Hebreeuws m.i. beter weer
(3) Bv Talmoed tractaten Bava Batra 15a:9 en Sanhedrin 108b:21
(4) Hij lijkt met zijn historiserende benadering een vroege voorloper van Baruch Spinoza (In zijn Theologisch-politiek tractaat) en de moderne bijbelwetenschap
(5) ‘volkje' lijkt een merkwaardige vertaling (zowel van de HSV als de NBV) van metee Jisrael . Letterlijk staat er ‘mannen van Israel'. Dat verkleinwoord staat in verband met dat metee vaak voorkomt in de samenstelling metee mispar en dan betekent het ‘weinigen (in aantal)'. Misschien speelde deze connotatie bij de vertalers mee. De Willibrord vertaling vertaalt gewoon ‘mensen van Israël'.

RC nov 2019


Lech lecha Beresjiet/Genesis 12-18    

Avraham en Paulus

In het begin van de parasja 1 , in de  pesoekiem  (verzen) Beresjiet/Genesis 12:3,4 ontvangt Abraham (in deze fase van het verhaal nog Avram) zijn eerste zegen van de Ene. Niet alleen wordt Abraham persoonlijk zegen en bescherming toegezegd, hij zal ook een zegen zijn voor anderen, een natie zal uit hem voortkomen en dan de climax: ‘En in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden'. Niet alleen voor de joden, ook andere volken en religies is Abraham een inspiratie voor juiste levenswandel en een voorbeeld van geloof.
In Beresjiet/Genesis 15:6 staat het geloof van Abraham nog eens uitdrukkelijk geboekstaafd: ‘En hij vertrouwde (geloofde, zeggen andere vertalingen) de Ene, en dit rekende Hij hem  tot   tsedaka . In de Joodse Tora-vertaling van Dasberg en die van Onderwijzer wordt  tsedaka  vertaald als ‘deugd'. In de Nieuwe Bijbelvertaling lezen we ‘rechtvaardige daad', in de Herziene Statenvertaling staat ‘gerechtigheid'.

Paulus' rechtvaardiging door het geloof en Abraham

Abrahams gerechtigheid komt terug als de apostel Paulus dit vers citeert in zijn zendbrief aan de Romeinen. We lezen 4 1 (NBV): ‘Wat moeten wij nu zeggen over onze stamvader Abraham. Indien hij als een rechtvaardige zou zijn aangenomen op grond van zijn daden, dan had hij zich daarop kunnen laten voorstaan. Maar niet tegenover God, want wat zegt de Schrift “Abraham vertrouwde op God, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid (Grieks:  dikaiousunè ) toegerekend”'.
Dat lokte mij tot een korte verkenning in het christelijk gedachtegoed.
De term  tsedaka  ,resp  dikaiosunè  , ‘gerechtigheid' krijgt hier bij Paulus een enorme zwaarte. Aan de hand van dit begrip is een hele christelijke theologie gebouwd: de rechtvaardiging door het geloof alleen ( sola fide ). Wat betekent rechtvaardiging in dit verband? Ik betreed nu het gladde ijs van de theologie en probeer waarschijnlijk onvolledig het toch een beetje in mijn eigen woorden te vatten.
Rechtvaardiging betekent, dat de ziel – met name na de dood – door God als het ware wordt goedgekeurd en niet verworpen. Paulus stelt, dat niemand in staat is de daarvoor nodige perfectie in het leven te bereiken, hoeveel goede werken je ook hebt verricht en hoezeer je je ook aan de regels van de wet hebt gehouden. Anders en christelijk gezegd, de mens is van huis uit zondig. Hoe onberispelijk je levenswandel ook is, het helpt je geen zier om deel te krijgen aan de genade. Paulus (of misschien Paulus volgens zijn latere verklaarders) moet hebben gedacht, dat zijn mede-joden met hun strikte wetsnaleving leefden in een soort onverlichte staat; ze zetten alle kaarten op het volgen van voorschriften en regels, maar de mens kan die nooit allemaal precies volbrengen met als gevolg een onvermijdelijke zondigheid. Om de mens te behoeden voor het afkeurend eindoordeel en de ellendige gevolgen van dien is het enige medicijn het geloof in Gods goedgezindheid, vergeving, genade zonder meer. Daarom zegt Paulus, dat vertrouwen in God belangrijker is dan wat hij ‘de werken der wet' – goede daden en wettelijke volgzaamheid – noemt 2 . Hoe weet de apostel dit? Onder andere uit het net genoemde vers over Abrahams geloof. Als goed opgeleide schriftgeleerde haalt hij de Tora erbij. Niet omdat Abraham zulke goede daden heeft verricht werd hij door God gerechtvaardigd (werd zijn ziel behouden in Paulus' opvatting), niet om zijn verdiensten of zijn mooie karakter, maar louter doordat hij op God vertrouwde; dat godsvertrouwen was al genoeg. En omdat hij gerechtvaardigd werd toen hij zich nog niet had besneden en er sowieso toen nog geen geheel van wettische voorschriften bestond, is ook voor hen die niet besneden zijn – lees de niet-joden c.q. de de zg heiden-christenen - het geloof in God voldoende en het is voor het uiteindelijke heil niet nodig, dat je je aan allerlei voorschriften – lees de Joodse wet – houdt. Voor de niet-Joden gaf dit een veel gemakkelijker toegang tot het nieuwe geloof, dat Paulus zo hartstochtelijk onder hen wilde verbreiden. Maarrr …. Gods goedgunstigheid is niet zomaar a priori voor iedereen weggelegd.

Eén mens moet toch boete doen

God wilde – aldus een vrije versie van Paulus' verkondiging -, dat er toch één iemand boete zou doen voor allemaal, Joden en niet-Joden, en degene die zich daarvoor ter beschikking had gesteld was de Jood Jezus. De dood aan het kruis was een bloedoffer ter verzoening met God en het geloof daarin stelde de stichter van het christendom tot een  sine qua non  voor de toegang tot de goddelijke genade. Waar Paulus aanvankelijk een breed perspectief lijkt te openen op de beschikbaarheid van de goddelijke barmhartigheid en genade voor iedereen, werpt hij opeens een poort op, waar je eerst doorheen moet, zijnde de omarming van het absolute geloof in (Paulus' interpretatie van) Jezus' kruisdood als een door God gewild offer. De de precieze condities voor de doorgang door deze poort en de status van de heiland als wel of niet zoon van God zullen nog stof opleveren voor tweeduizend jaar heftige theologische discussie en bloedige vervolgingen 3 .

Genade in het Jodendom

Bij dit alles is een misverstand gewekt, dat van oudsher in veel theologische debatten heeft rondgewaard, namelijk dat het in het christendom louter gaat om genade en het Jodendom blijft steken in een obsessionele fixatie op regels en goede daden.
Maar genade – het Hebreeuwse woord is  chèsèd  , liefde, vriendelijkheid, compassie, of soms ook  cheen  , goedgezindheid – is ook in het Jodendom een centraal begrip. Het besef, dat het praktiseren van de voorschriften van de Tora en het doen van goede daden op zich niet voldoende kunnen zijn en dat wij per definitie tekortschieten naar de maat van wie we potentieel kunnen zijn en dat we daarom de gift van genade en barmhartigheid niet kunnen missen, is een hoeksteen van het Joodse levensbesef (het woord vertrouwen past beter dan het woord geloof). In de gebeden wordt een beroep op de genade gedaan, zoals in het belangrijke gebed op grote verzoendag,  Avinoe Malkenoe  : ‘ Onze Vader, onze Koning, wees ons goedgezind, antwoord ons, wij hebben geen daden waarop wij ons beroepen kunnen, maar doe ons recht en wees genadig en red ons.' Zoals ook in het boek Daniel wordt gevraagd, Dan 9:18: ‘Niet omdat wij rechtvaardig zouden hebben gehandeld leggen wij onze smeekbeden aan u voor, maar omdat uw barmhartigheid groot is'. De psalmen zingen over de  chèsèd  van de Ene. Zij komt in de midrasj en de Rabbijnse literatuur vaak ter sprake 4 . De Joden hebben geen behoefte aan een geofferde Galileesche middelaar tussen mensen en de Ene. De genade staat al klaar voor wie haar wil ontvangen. Ommekeer –  tesjoeva  – is wel een voorwaarde.

Voor de Joden – maar waarom niet: voor alle mensen – geeft  tesjoeva  de mogelijkheid om zich weer terug te vinden in het licht van goedheid en genade, die voor allen in principe overvloedig en altijd aanwezig en beschikbaar is.
Rabbi Arthur Segal zegt het in vromere termen zo: ‘God neemt zijn genade ( grace ) nooit van ons weg, Hij keert Zijn rug niet naar ons toe. Wij zijn het die onze rug toekeren naar God en zijn overvloedige genade negeren' 5 .

Noten

1. Meer commentaren op Lech lecha in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. bv ook Romeinen 3:28: ‘Wij komen dus tot de slotsom dat de mens  door het geloof gerechtvaardigd  wordt zonder werken der wet'  

3. Pinchas Lapide legt uit hoe Joods Paulus ondanks alles ook is. Hij constateert, dat het een feit is dat het Paulus gelukt is om het geloof in de God van Israël tot aan de einden der wereld te verbreiden. Pinchas Lapide,  de rabbi van Tarsus  , in ‘Paulus, rabbi en apostel', 1981, Kok, Kampen

4. De zogenaamde toorn, woede, gramschap van de God van het Oude Testament wordt door de oude rabbijnen danig gerelativeerd, zie bv Talmoed Berachot 7a: En hoe lang duurt zijn woede? Een moment. En hoe lang is een moment? R, Abin zegt: zo lang als het duurt om  rega  (moment) te zeggen. En hoe weet je dat hij maar een moment boos is? Omdat er is gezegd in psalm 30:6: Zijn woede duurt een oogwenk, zijn liefde een leven lang.

5. Rabbi Arthur Segal op  zijn blog

herz 2022

Parasjat Noach Beresjiet Genesis 6:9-11:32

Noach en Avraham

De parasja Noach vertelt het overbekende drama van de zondvloed, beter gezegd grote vloed ( maboel ha-majiem ). Noach wordt als enige rechtvaardige gespaard van de vernietiging van de verdorven mensheid en krijgt de opdracht een ark te bouwen en met hem zijn familie en van alle diersoorten paren op die ark mee te nemen. Na vele maanden op de overstroomde aarde te hebben rondgedreven landt de ark op de droogvallende aarde en stelt De Eeuwige zijn regenboog aan de hemel als teken dat Hij niet wederom deze radicale sanctie op zijn schepselen zal toepassen (1).  
In de volgende episode wordt het incident rond de dronkenschap beschreven van de inmiddels landbouwer en wijngaardenier geworden Noach, die naakt zijn roes lag uit te slapen: zijn zoon Cham zag zijn vader open en bloot en deed er niets anders aan dan het aan zijn broers, Sjem (Sem) en Jèfèt (Jafet) te vertellen, die wél met het nodige respect en met afgewend gelaat hun vader benaderden om hem te bedekken met de mantel der liefde.  
Dan volgt het verhaal van de nakomelingen van Noach en hun verstrooiing over de aarde, nadat zij met hun project om met de toren van Bavel de hemel te bereiken De Eeuwige toch wat ongerust hadden gemaakt over de ambities van de schepselen, die zijn evenbeeld droegen. (2)
Tenslotte volgt de opsomming van de nakomelingen van Sjem, die in tien geslachten uitmondt op Avraham.  

Hoe hebben de Oude Wijzen Noach beoordeeld? ‘Noach was een rechtvaardig ( tsadiek ) man en onberispelijk ( tamiem ) onder zijn tijdgenoten', zo staat er geschreven (6:9).
Rabbi Jehoeda, een geleerde uit Talmoedische tijden, ziet dat ‘onder zijn tijdgenoten' ( be-dorotav , eigenlijk: ‘in zijn generaties') als een sterke relativering van Noachs goede eigenschappen. Had Noach geleefd in de generaties van Mozes of Samuel dan was hij niet opgevallen als een bijzonder rechtvaardige, aldus rabbi Jehoeda; onder de blinden wordt de eenogige helderziend genoemd en de kleuter een geleerde. In een verdorven wereld is valt een klein beetje rechtvaardigheid al snel op.
Maar - zoals het in het talmoedisch discours vaak toegaat - heeft zijn collega rabbi Nechemja een tegenovergestelde mening: als hij in die generatie destijds al een rechtvaardige was, hoeveel te meer zou hij dat niet in de tijd van Mosjee (Mozes) zijn geweest! (3); als je in een verdorven wereld rechtvaardig leeft, wat voor power heb je dan niet in jezelf om desondanks rechtvaardig te zijn!
Ik laat aan u over welke opvatting u het meest aanspreekt.
De twee genoemde rabbijnen gaan verder met de grootheid van de persoonlijkheid van Noach te vergelijken met die van zijn nakomeling van tien generaties later: Avraham.
Van Noach wordt gezegd, dat ‘hij rechtvaardig was en dat hij wandelde met God' (6:9).
Maar wanneer Avraham in het verhaal wordt geïntroduceerd: wordt niets over zijn karakter of goede eigenschappen verteld. Er staat zelfs in het vers, waarin de Eeuwige hem een verbond aanbiedt (17:1): ‘Wandel voor mij uit en wees onberispelijk', een opdracht voor de toekomst, hij moet het allemaal nog waarmaken.
Maar de twee geleerden ontwaren niettemin een markant verschil ten gunste van Avraham,
Rabbi Jehoeda zegt ongeveer: de morele kracht van Noach was zwak als een kind, waarvan de vader zegt: wandel bij mij. De morele kracht van Avraham was groot als van een volwassene, waarvan de vader zegt: wandel voor me uit.
Rabbi Nechemja vergelijkt Noach met een vriend van de koning; de vriend zakt weg in de modder en de koning zegt: wandel met mij hier is de grond stevig. Abraham is de vriend van de koning, die vanuit zijn raam de koning ziet wandelen in een donkere steeg en hem met een licht bijlicht; de koning zegt dan: kom je huis uit, vriend, en loop met je licht voor mij uit. (4). Rasji vat deze uitleg aldus samen: ‘Noach had Gods hulp nodig om hem te helpen rechtvaardig te blijven, Avraham putte zijn morele kracht uit zichzelf en wandelde in rechtvaardigheid door eigen inspanning'. (5)
Misschien mag ik het zo vertalen: we zien van Noach tot Avraham een toename in spirituele kracht en moreel bewustzijn in de opvolgende generaties van het mensdom, ik geef toe een optimistische visie, die vaak schuilgaat achter de rampen en oorlogen van de geschiedenis. Maar als we de bloedige grafiek van toppen en dalen op de schaal van millennia bekijken, is dan toch niet een opgaande tendens te bespeuren?
Maar laten we inzoomen op meer individueel niveau: dan kunnen we in de verschillende levensfasen van de mens ook zo'n ontwikkeling van niveaus van (moreel) bewustzijn ontdekken. Eerst komt het niveau van Noach, het niveau van de fatsoenlijke gewone man of vrouw die al blij is om zichzelf (en zijn/haar gezin) door moeilijke tijden te loodsen en daarnaast geen ruimte heeft om verder te kijken maar kwetsbaar is om te verdwalen in de verdoving van allerlei afleidingen (zie Noachs vatbaarheid voor het op spel zetten van zijn waardigheid en integriteit in de scene waarin hij na de zondvloed zijn wijngaard cultiverend dronken in zijn tent ligt, 9:21 ev).
Maar vanuit het niveau van Noach is het mogelijk zich te ontwikkelen in de richting van het niveau van Avraham, de mens die zijn eigen morele support heeft opgebouwd en niet alleen zichzelf, zijn gezin en zijn huishouden door woelige tijden loodst, maar ook anderen met zijn goede voorbeeld wil meenemen op de juiste weg van rechtvaardigheid en mededogen. Hij trekt zich - wat Noach niet heeft gedaan - het lot van zijn medemensen aan, zoals wanneer hij opkomt voor zijn neef Lot en wanneer hij ervoor pleit om de ondergang van de bewoners van Sedom en Amorra af te wenden..

Tenslotte nog iets over de zonen van Noach. ‘En ?Noach? verwekte drie zonen: ?Sjem, ?Cham? en Jèfèt (Jafet). (Ber/Gen 6:10). In de kabbala worden de drie zonen geassocieerd met de drie attributen van de ziel van de mens. Mij een eigen versie veroorlovend van een aantal interpretaties: De naam Cham betekent ‘hitte' en staat voor de hartsocht, Sjem betekent ‘naam' en staat voor geest, intellect, begrenzing, Jèfèt (Jafet) – afgeleid van J afè , mooi – staat voor ‘schoonheid'. Herkenbaar zijn de sefirot (subtiel energetische krachten) Chesed (= Cham (6)) en Gevoera (= Sjem), resp. hartstocht en geest/intellect, die zich verzoenen, een harmonie vinden in schoonheid, de sefira Tifèrèt. (= Jèfèt). Wanneer passie en verstand zich met elkaar weten te verbinden kan een mooi leven en een mooie wereld ontstaan.

Noten
(1) Het laat me niet los te veronderstellen, dat verhalen over de zondvloed een na-echo zijn uit de eeuwen, dat de ijstijd eindigde en onder invloed van snelle temperatuurstijging de zeespiegel snel steeg en enorme overstromingen veroorzaakte, o.a. de doorbraak van de verbinding van Engeland met het continent en het ontstaan van de doorgang van de Zwarte zee naar de Middellandse zee. Die snelle zeespiegelstijging, komt die ons bekend voor?
(2) Over de toren van Babel zie commentaren van Rob Cassuto op de vijf boeken van de Tora: REIZEN DOOR DE TORA,deel 1, van het Begin naar de Berg,  Genesis en Exodus , p.45 ev
(3) Midrasj Beresjiet Rabba, 30,9
(4) Midrasj Beresjiet Rabba, 30,10
(5) Rasj ad loc
(6) Op Chabad.org wordt Cham geassocieerd met Gevoera, maar associatie met Chesed past m.i. beter.

Parasjat Lech Lecha   Beresjiet/Genesis 12-18   
De universele Abraham

Verscheidene passages in de Tora houden in, dat in Abraham de volken van de wereld zullen zijn gezegend (zoals in de eerste zegening in Genesis 12:3, niwrechoe bechá kol misjpachot ha-adama ). Bijbelprofessor Umberto Cassuto signaleert: ‘we hebben hier de eerste toespeling op het concept van universaliteit dat inherent is in het geloof van Israel, dat verder ontwikkeld zou worden in de leringen van de profeten'. (1)
Niet alleen voor de joden, ook voor andere religies is Abraham een voorbeeld van geloof en een inspiratie voor levenswandel. Zowel in het Christendom als in de Islam wordt hij boven zijn Joodse context uitgetild.

De apostel van het christendom, Paulus, wijdt een bij theologen befaamde passage aan Abraham. In zijn brief aan de Romeinen legt hij de nadruk op het onwankelbare geloof van Abraham in de Altijdzijnde. (2) Als ik het goed begrijp komt het op het volgende neer. Niet omdat Abraham zulke goede daden heeft verricht werd hij door God gerechtvaardigd, niet om zijn verdiensten, maar louter doordat hij op God vertrouwde, dat godsvertrouwen was al genoeg. En omdat hij al gerechtvaardigd werd toen hij zich nog niet had besneden en er sowieso toen nog geen geheel van wettische voorschriften bestond, is ook voor hen die niet besneden zijn – lees de niet-joden c.q. de christenen - het geloof in God – en natuurlijk voor de christenen in Jezus - voldoende en het is voor rechtvaardiging niet nodig, dat je je aan allerlei voorschriften – lees de Joodse wet – houdt.

In de Koran speelt Abraham een belangrijke rol, in vele passages treedt hij op. Uit een artikel van prof. Karl Josef Kuschel (3) haal ik een belangrijk citaat uit de Koran: ‘O, mensen van het Boek, waarom redetwist gij over Abraham, wanneer de Tora en het Evangelie eerst na hem werden geopenbaard? Wilt gij dan niet begrijpen? Ziet, gij twist over hetgeen, waarvan gij kennis hebt. Waarom twist gij dan (eveneens) over hetgeen, waarvan gij geen kennis hebt? Allah weet en gij weet niet. 
Abraham was noch een Jood, noch een Christen, maar hij was een oprecht Moslim. En hij behoorde niet tot de afgodendienaren.' (4)
Het blijkt te staan in het hoofdstuk (soera) Al Imraam, o.a. een voor joden weerbarstige verhandeling over ‘het volk van het Boek'. Maar in bovengeciteerd vers ligt wel een helder statement: Abraham ging vooraf aan Tora, Evangelie en ook aan de Koran. Hij was ‘een vriend van God'.

Prof Kuschel neemt deze soera als uitgangspunt voor zijn pleitrede voor een Abrahamitische spiritualiteit en oecumene. In zijn interreligieuze werk vindt hij zijn grondslag in de verhalen van Abraham, zoals zij verteld worden in de Tora, in het Nieuwe Testament en in de Koran. In de verhalen over Abraham komt – zo stelt hij – iets tot uitdrukking dat als grondhouding van mensen tegenover het heilige, het Absolute, tegenover God ook in andere religies te vinden is: de kracht om op grond van radicaal vertrouwen op God op te breken en iets nieuws te wagen. Dit ziet hij als Abrahamitische spiritualiteit, het radicaal vertrouwen om ondanks de deprimerende geschiedenis van conflict en geweld tussen de religies en tegen de verleiding van berusting in, vol te houden en met erkenning van verschillen steeds te zoeken naar gemeenschappelijke grond.

Biedt de Tora in het verhaal van Abraham nog andere episoden, die inspireren tot een vredelievend samengaan van mensen van verschillende religies? Een late midrasj (5) verhaalt hoe een bezorgde Avraham na jaren tot tweemaal zijn zoon Ismael in de woestijn weer opzoekt en een derde keer zich met hem verzoent. Dit verhaal is in de islamtraditie in een aangepaste vorm overgenomen als basisuitleg voor de in de Koran vermelde bouw van de Kabaä door Abraham en Ismaël. Ismaël kreeg twaalf zonen. In Beresjiet/Genesis 25 wordt de laatste episode in het leven van Abraham beschreven. Hij neemt na de dood van Sara waarachtig nog een tweede vrouw, Ketoera – de midrasj zegt: dat is een teruggekeerde Hagar – en krijgt nog zes zonen bij haar. Inderdaad, een vader van vele volken is hij. (6)
Hij wordt begraven door zijn twee oudste zonen, Isaac en Ismaël (Beresjiet/Genessis 25:9). Aan het graf van hun vader ontmoeten de twee rivalen elkaar weer, dat is een hoopgevend metafoor.

Al eerder is in het leven van Abraham een signaal van een vreedzame oplossing van conflicten gegeven. Als de nog ‘jonge' Abram met zijn neef Lot is vertrokken uit Charan ontstaat er een conflict over de weidegrond voor hun vee. (Beresjiet/Genesis 13). De herders maken ruzie met elkaar. Er is te weinig levensruimte voor beiden. Dan zegt Abraham zoiets als: laten we toch geen ruzie maken, wij zijn immers mannen die broeders zijn! Ligt heel het land niet voor je open? Er is ruimte genoeg voor ons beiden, ga jij naar links dan ga ik rechts en ga jij rechtsaf, dan ga ik linksaf.
Dat kan ook dienen als metafoor: er is ruimte genoeg voor allen, als we dat maar zien en elkaar dat gunnen. Eerst moeten we als joden, christenen en moslims ophouden ruzie te maken en elkaars waarheden aan elkaar op te dringen, stoppen met elkaar te onderdrukken en zelfs te doden. Dan kunnen we elkaar de ruimte gunnen, elkaars verschillen respecteren, dan kan een ontmoeting en werkelijke kennismaking zich ontwikkelen. 
Misschien gloort er dan iets als een oecumenisch gebeuren onder het patronaat van Abraham.
De laatste tijden lijkt dat nog ver weg.

noten

(1) U. Cassuto (1883-1951), A commentary on the book of Genesis, part two, from Noah to Abraham, Magnes Press, Jerusalem, 1977, p. 315
(2) Romeinen hfst 4
(3) Karl Josef Kuschel , ‘ Op weg naar een Abrahamitische spiritualiteit en oecumene' in : In de voetsporen van Abraham, vele bijdragen aan symposia 2003 en 2004 te Nijmegen, Damon 2004
(4) Koran, Soera 3 (Al Imraan) 65-68
(5) Pirkee de Rabbi Eliezer, hfst. 30 e.v.
(6) Zie ook: Marcel Poorthuis, ‘Hagar's Wanderings: Between Judaïsm and Islam' (https://marcelpoorthuis.wordpress.com/publicaties/wetenschappelijke-publicaties/journal-articles/)

Parashat Lech Lecha   Bereshiet/Genesis 12-18    
Avraham, een nieuw inzicht

De parasha

Als de Tora het verhaal van de schepping heeft verteld en daarna het verhaal van Noach, de zondvloed en de toren van Babel, verlaat het geschrift de sfeer van mythen en sagen. Het boek Genesis/Bereshiet betreedt de voorgeschiedenis van het volk van Israel. Het verhaal zoomt in op een specifiek individu, dat nauwkeurig wordt gevolgd in zijn persoonlijke en spirituele ontwikkeling gedurende de vele wederwaardigheden van zijn leven: Avram, later hernoemd tot Avraham (Abram, Abraham)

De jonge Avram was mogelijk geen uitzonderlijke hoogverheven man. De Tora geeft vooraf geen bijzonderheden over hem, zoals bij Noach, van wie wordt gezegd, dat hij een rechtschapen man was. Hij kon en kan iedereen zijn. Hij was geen uitzonderlijke hoogverheven man, totdat de roep “Lech lecha!” hem dat opriep te zijn en dat waar te maken. Zijn leven is iconisch geworden voor een leven, waarin de beproevingen, die ons onvermijdelijk toevallen, met sterk geloof en standvastige liefde overkomen kunnen worden, dit alles in een intense verhouding met een godheid, die hem als Ene onthuld werd. Zo is hij de grootvader geworden van drie wereldreligies.

De Mishna zegt, dat het leven van Avr(ah)am getekend werd door tien beproevingen.
Met tien beproevingen werd onze vader Avraham, hem zij de vrede, beproefd en hij doorstond ze allen, om ons te tonen hoe groot de liefde was van onze vader Avraham, hem zij de vrede ” (Pirké Avot 5:3). Welke beproevingen dat waren noemt de Mishna niet.
Sommige oude wijzen zoals de middeleeuwse commentator Rashi noemen als eerste twee beproevingen de vlucht in het ondergrondse van de jonge Avram voor koning Nimrod en de wonderbaarlijk overleefde verbranding verordend door deze legendarische koning. Deze verhalen staan niet in de Tora en behoren tot de volksverhalen van de midrash (1).
Rambam (acroniem van Rabbi Moshé ben Maimon, Mozes Maimonides) beperkt zich tot de Tora en komt tot deze tien beproevingen, waarvan de eerste zes in deze parasha voorkomen:
1) Avraham's afscheid van zijn familie en thuisland.
2) De hongersnood die hij in Kena'an aantrof.
3) De trek naar Egypte en de ontvoering daar van Sara.
4) De oorlog met de vier koningen , die Avrams neef Lot hadden meegenomen.
5) Zijn verbintenis met Hagar als gevolg van de durende onvruchtbaarheid van Sara.
6) Het gebod tot besnijdenis. Avram omgenoemd tot Avraham
In latere parshiot volgen dan nog:
7) Avimelech's ontvoering van Sara.
8) De verdrijving van Hagar.
9) De verdrijving tegen Avrahams zin van Ishmael.
10) De binding (akeda) van Jitschak op het altaar.
In de geschriften en gebeden wordt Avraham aangeduid als ‘Avraham Avinoe', Avraham onze vader. Het Joodse volk ontstond eigenlijk pas met de uittocht uit de slavernij in Egypte, de Exodus onder Moshé (Mozes), die vaak gesierd wordt met de toevoeging ‘rabbenoe', onze leraar. Maar met Avraham wordt wel de kiem van het jodendom gelegd en wordt de mogelijkheid van het volk Israel geboren. Tegelijk begint ook de ontvouwing van een culturele en religieuze geschiedenis van de hele wereld.

De doorbraak van een nieuw inzicht

Wat is er nou bijzonder aan Avraham (Abraham)?
Bij Avraham brak het werkelijk nieuwe inzicht in de eenheid van het scheppend principe in al zijn volheid door. In de nanacht van de betoverde, chaotische wereld van magisch bezielde natuur en de versplinterende fantasieën van met willekeur heersende halfgoden en afgoden brak het heldere licht door van een onderliggende al verbindende eenheid.
Avraham staat voor de eerste mens, die de illusie van de afgoden doorzag. Een misschien van tijd tot tijd wel angstig inzicht maar – zeker in de periode van het tweede millennium voor de gewone jaartelling - een inzicht van zo'n nieuwheid en een ervaring van zo'n geweldige ruimtelijkheid, dat het individu dat dat inzicht durfde te omhelzen en die nieuwe ruimte durfde betreden een naam heeft gekregen in de geschiedenis: Abraham, hebreeuws dus: Avraham.
Avraham staat aan een puur begin. Er waren nog geen geschriften, waarop je kon terugvallen, nog geen commentaren op geschriften en commentaren op commentaren op geschriften. Er was nog geen baaierd van wettische voorschriften of een Halacha, de joodse wet. Avraham was geen wetgever als Moshé, geen profeet. Hij was niet missionair bezig en wilde niet bekeren en leverde geen strijd met de belijders van andere goden om hem heen om redenen van hun afgodendienst . Zijn betekenis voor later ligt vooral in een exemplarisch leven in een complexe wereld, waarin hij geslingerd werd tussen de eisen van een aards leven met alle intriges van dit ondermaanse en de opdrachten en eisen vanuit uit de transcendente wereld, zoals die zich in zijn innerlijk wilden onthullen. Als zodanig geeft hij generaties na hem tot nu herkenning en inspiratie.
Avraham vertrouwde de stem die hij hoorde. Lech lecha! Verlaat je land! Spiritueel gezien was die eerste etappe uit Charan richting Kena'an ‘a great step for a man, but a giant leap for humanity'.
De stem die Abraham hoorde was niet zomaar een metafysisch fenomeen; het was een stem die uitnodigde tot indringende overdenking over wat goed is om te doen, over wat rechtvaardig is. Ook in die zin was dat een revolutionaire vernieuwing in verhouding tot de godsdiensten in dat oude Midden-Oosten met zijn grillige en amorele goden.

Noot
(1) meer over de legenden die lege plek hebben ingevuld, zie een ander commentaar van mij, dat begint met: ‘“Cuando el rey Nimrod al campo salía ”, toen koning Nimrod naar buiten trok – zo begint een liedje in het Ladino, het ‘joodse Spaans' – zag hij in de hemel de voortekenen van de geboorte van Awraham en als een Herodes avant la lettre gebood hij de vroedvrouwen iedere pasgeboren zoon te doden etcetera '.

okt 2015, herziene versie van eerdere commentaren

Parasha Lech Lecha , Bereshiet/Genesis 12-18
Het leven als curriculum



Avrahams beproevingen

Als de Tora het verhaal van de schepping heeft verteld en het verhaal van Noach en de zondvloed, verlaat het geschrift de sfeer van mythen en sagen.Het boek Genesis/Bereshiet betreedt de voorgeschiedenis van het volk van Israel . Het verhaal zoomt in op een specifiek individu, dat nauwkeurig wordt gevolgd in zijn persoonlijke en spirituele ontwikkeling gedurende de vele wederwaardigheden van zijn leven, Avram, later omgenoemd tot Avraham.

Avraham staat aan een puur begin. Er waren nog geen geschriften, nog geen commentaren op geschriften en commentaren op commentaren op geschriften. Er was nog geen baaierd van wettische voorschriften of een Halacha, joodse wet. Avraham was geen wetgever als Mozes, geen profeet. Hij was niet missionair bezig en wilde niet bekeren en leverde geen strijd met de belijders van andere goden en riten om hem heen. Zijn betekenis voor later ligt vooral in een exemplarisch leven in een complexe wereld, waarin hij geslingerd werd tussen de eisen van een aards leven en de intriges van dit ondermaanse enerzijds en de opdrachten en eisen vanuit uit de transcendente wereld, zoals die zich in zijn innerlijk wilden onthullen, anderzijds. Als zodanig geeft hij generaties na hem tot nu herkenning en inspiratie.
De jonge Avram was mogelijk geen uitzonderlijke hoogverheven man. De Tora geeft vooraf geen bijzonderheden over hem, zoals bij Noach, van wie wordt gezegd, dat hij een rechtschapen man was. Hij kon en kan iedereen zijn. Hij was geen uitzonderlijke hoogverheven man, totdat de roep “Lech lecha!” hem dat opriep te zijn en dat waar te maken. Zijn leven is iconisch geworden voor een leven, waarin de beproevingen, die ons onvermijdelijk toevallen, met sterk geloof en standvastige liefde overkomen kunnen worden. Zo is hij de grootvader geworden van drie wereldreligies.
De Mishna zegt, dat het leven van Avraham getekend werd door tien beproevingen.
Met tien beproevingen werd onze vader Avraham, hem zij de vrede, beproefd en hij doorstond ze allen, om ons te tonen hoe groot de liefde was van onze vader Avraham, hem zij de vrede ” (Pirké Avot 5:3). Welke beproevingen dat waren noemt de Mishna niet.
Sommige oude wijzen zoals Rashi noemen als eerste twee beproevingen de vlucht in het ondergrondse van de jonge Avram voor koning Nimrod en de wonderbaarlijk overleefde verbranding verordend door deze legendarische koning. Deze verhalen staan niet in de Tora en behoren tot de volksverhalen van de midrash. Rambam (Mozes Maimonides) beperkt zich tot de Tora en komt tot deze tien beproevingen, waarvan de eerste zes in deze parasha voorkomen:
1) Avraham's afscheid van zijn familie en thuisland
2) De hongersnood die hij in Kena'an aantrof.
3) De trek naar Egypte en de ontvoering daar van Sara.
4) De oorlog met de vier koningen , die Avrams neef Lot hadden meegenomen.
5) Zijn verbintenis met Hagar als gevolg van de durende onvruchtbaarheid van Sara.
6) Het gebod tot besnijdenis.
7) Avimelech's ontvoering van Sara.
8) De verdrijving van Hagar.
9) De verdrijving tegen zijn zin van Ishmael.
10) De binding (akeda) van Jitschak op het altaar.

Het leven als curriculum

Dit zicht op het leven van Avraham brengt ons op de visie op het leven als een reeks beproevingen, die ons gewild, maar meestal ongewild in een uitdagende of moeilijke of zelfs heel pijnlijke situatie plaatsen, waarin desondanks de kans wordt geboden die situatie op te vatten als een gelegenheid om te leren. Het leven is een ontwikkelingsweg, waarop we telkens worden uitgedaagd om onze persoonlijkheid te verbeteren en te verfijnen in de richting van meer balans en harmonie. Want het gaat er uiteindelijk om om dichter te komen bij de diepere zin van ons bestaan, zodat onze essentie meer naar buiten kan komen en ons licht meer onbelemmerd kan stralen. Dit is ongeveer de visie van de oude deugdenleer en ontwikkelingsweg, die de Moessar wordt genoemd 1) .
De Moessar zet de diepere essentie van ons – de ziel – centraal en ziet het licht van de ziel als versluierd door de onharmonische karaktertrekken. De onbalans in die karaktertrekken (soul traits , midot ) houdt ons gevangen houden in een wereld van misverstand, ongeluk en egoïsme. De Moessar biedt een spiritueel pad van bewustwording en stapsgewijze individuele oefening - gebaseerd op eeuwenoude Joodse wijsheid - om de karaktertrekken te leren kennen en om te buigen naar een grotere harmonie, waardoor ze ons niet meer beheersen, maar wij een meesterschap ontwikkelen over wie we willen zijn. Zo gezien is het leven een curriculum , waarin ons voortdurend ‘lesmateriaal' wordt voorgeschoteld. In de Moessar is een reeks van karaktertrekken expliciet benoemd en is een methodiek beschikbaar om in de praktijk van het leven aan de slag te gaan. Uiteindelijk gaat het niet om persoonlijk geluk an sich, maar om dichter bij God te komen. Voor wie dit te vroom klinkt: om dichter te komen bij de realisering van de werkelijke zin van jouw bestaan in de complexe contingentie van deze kosmos.

Een karaktertrek, die de rabbijnen in Avraham bij uitstek zien belichaamd in het doorstaan van zijn beproevingen is ‘ chesed ', in het Engels meestal vertaald als ‘loving kindness', neerkomend op ‘welwillend, van harte en metterdaad omzien naar de ander', het archaïsche Nederlandse woord ‘goedertierenheid' is wel geopperd. In het commentaar op de volgende parasha Wajera zullen we verder ingaan op een voorbeeld van chesed van Avraham.

Moessar, een Joods spiritueel pad

Zo bieden Tora en Tanach vele aanknopingspunten voor de uitwerking in en de praktijk van Moessar.
Moessar – een praxis door de eeuwen heen doorgegeven en verder ontwikkeld en tot bloei gekomen in de negentiende eeuw – was door de het grote verlies aan leraren en hun kennis in de Tweede Wereldoorlog letterlijk bijna uitgestorven. In de laatste twee decennia is deze traditie herontdekt. Het is de verdienste van een leraar als de Canadese Alan Morinis, dat Moessar niet alleen is herontdekt maar ook voor een groter publiek toegankelijk is gemaakt.
Zondag 26 oktober was hij aanwezig als inleider en leraar bij de eerste Moessar Kalla (seminar) in Nederland, waar ook de vertaling van zijn bekendste boek ‘Everyday Holiness' 2) werd gepresenteerd als ‘Het Heilige in het Alledaagse' 3) . Moessar biedt een vaak gemiste en welkome verdieping van de Joodse levenspraktijk en betekent een welkome spirituele aanvulling aan de rituele en formalistische kant van het Jodendom. Wie meer wil weten leze het boek en er is ook een Nederlandse Moessar werkgroep 4) , met wie je contact kan opnemen en die Moessargroepen verzorgt.

1) Een korte inleiding in wat Moessar inhoudt is te lezen op mijn website, klik hier .
2) Boeken van Alan Morinis: Alan Morinis, Climbing Jacob's Ladder , One Man's Rediscovery of a Jewish Spiritual Tradition , Broadway Books, New York, 2002
Alan Morinis, Everyday Holiness, The Jewish Spiritual Path of Mussar ,
Trumpeter, Boston London, 2007
3) Aan Morinis, Het Heilige in het Alledaagse, Mastix Press, 2014
4) Contact Mussar Nederland henri.mussar@gmail.com

RC okt 2014

Parshat Lech lecha, Bereshiet/Genesis 12-18
de sprong voorwaarts                        een ander commentaar

“Cuando el rey Nimrod al campo salía ”, toen koning Nimrod naar buiten trok – zo begint een liedje in het Ladino, het ‘joodse Spaans' – zag hij in de hemel de voortekenen van de geboorte van Awraham en als een Herodes avant la lettre gebood hij de vroedvrouwen iedere pasgeboren zoon te doden.

Daarom bracht Awrahams moeder haar kind in het geheim ter wereld, in een grot. De baby kon meteen al spreken en zond zijn moeder weg, want een engel zou hem verder beschermen: “malak del cielo me acompañara”. Twintig dagen later trof de moeder bij de grot een jongeman “die naar de hemel keek en diep nadacht om de ware God te leren kennen”, “para conocer el Dió de la verdad”, het was haar in twintig dagen volwassen geworden zoon Awraham.
In het liedje wordt een van de vele legenden verteld over Awraham.
Al die verhalen portretteren een jongeman die diep nadenkt over de afgodendienst om hem heen en deze verwerpt ten gunste van die ene schepper.

Zijn vader Terach zou zelfs winkelier zijn geweest en hebben gehandeld in afgodsbeeldjes.
Toen Awraham een keer op de winkel moest passen heeft hij ze stukgeslagen met een stok, die hij daarna plaatste in de hand van het grootste afgodsbeeld.
Toen Terach terugkwam vroeg deze geschrokken:

- wat heb je gedaan?
- ach, een vrouw kwam koeken als offerande brengen en de beeldjes kregen ruzie over wie het eerst mocht eten en het grootste beeld heeft toen de andere stukgeslagen.
- neem me niet in de maling, die beelden weten toch niets!
- horen je oren wat je mond zegt? zei de jongen Awraham toen.

Een ander verhaal voert koning Nimrod weer op, de koning die in de legende als tijdgenoot van Awraham wordt geplaatst en als fanatieke beschermer van de afgodendienst wordt beschreven.
In een dicussie met Awraham spot de laatste met de afgoden van Nimrod en houdt hij vast aan zijn nieuwe inzichten in de ene onzichtbare schepper. Nimrod gooit hem in het vuur, maar Awraham komt er ongedeerd uit.

Het zijn allemaal mooie verhalen, zonder twijfel gegroeid uit de behoefte om de uitverkiezing van Awraham te verklaren en te voorzien van een passende heroïsche voorgeschiedenis.
Want in de Tora zelf staat er niets over Awraham en zijn persoonlijke verdiensten, als de woorden klinken, die de intrede vormen van het Joodse volk in de geschiedenis: “Lech lecha, ga weg uit je land, van je geboortegrond en uit het huis van je vader, naar het land dat ik je zal wijzen.”
Van Noach wordt gezegd, als hij wordt gespaard van de ondergang, dat hij een rechtschapen man was, onberispelijk onder zijn tijdgenoten. En ook de kwaliteiten van Moshé komen in de Tora al naar voren, alvorens hij wordt geroepen tot zijn nieuwe taak als leider naar de bevrijding.
Maar Awraham wordt plotseling, zonder verklaring, geïntroduceerd: Lech lecha, ga weg uit je land.

Nu was zijn vader Terach al eerder uit zijn vertrouwde omgeving vertrokken, uit Oer-Kasdiem (in de christenbijbel: Ur der Chaldeeën), met de bedoeling naar het land Kena'an te gaan (Bereshiet 11, 31). Maar hij kwam tot Charan en bleef daar. Het lijkt erop, dat Awraham het idee van zijn vader weer opneemt en afmaakt.

Wat speelde er in de familie, welk verlangen deed hen trekken? De boven verhaalde Joodse vertellingen, midrashiem genoemd, reflecteren misschien wel een onderliggende geschiedbeweging: de familie van Awraham, te beginnen bij zijn vader, voelde zich niet thuis in de religieuze en rituele wereld van het toenmalige Mesopotamische beschaving, een wereld waarin het gevaarlijk was je niet te conformeren aan de door de koning als opperste priester belichaamde riten en het maar al te raadzaam was de geldende godenwereld te belijden.
Een zucht, naar nieuwe verten van vrijheid en helderheid deed al Terach besluiten te emigreren. Wellicht was er zelfs sprake van vervolging vanwege het geloof.
Bij zijn zoon Awraham brak de divine inspiratie, het werkelijk nieuwe inzicht in de eenheid van het scheppend principe in al zijn volheid door. Een misschien van tijd tot tijd wel angstig inzicht maar een inzicht van zo'n nieuwheid en een ervaring van zo'n geweldige ruimtelijkheid, dat het individu dat dat inzicht durfde omhelzen en die nieuwe ruimte durfde betreden een naam heeft gekregen in de geschiedenis: Awraham.
Spiritueel gezien was die eerste etappe uit Charan richting Kena'an ‘a giant leap for humanity'.

En eigenlijk echoot die roep van ‘Lech lecha' sindsdien door alle eeuwen tot hen die een belangrijke beslissing moeten nemen, tot hen die voor onbekend terrein in hun leven staan en dat nieuwe gebied moeten binnentrekken. Het gold en geldt zeker voor het Joodse volk dat zo vaak steeds opnieuw letterlijk weer verder moest trekken.
Maar het geldt ook daarbuiten, voor ieder die voor de grens van een volstrekt nieuw levensgebied is komen te staan en moet beslissen.

Dan is het goed om scherp te luisteren en te horen of er een stem zegt: Lech lecha. Ga!
Misschien is daarom tevoren niets over Awraham meegedeeld in de Tora. Awraham was geen uitzonderlijke hoogverheven man. Hij kon en kan iedereen zijn. Hij was geen uitzonderlijke hoogverheven man, totdat de roep “Lech lecha!” hem dat opriep te zijn en dat waar te maken.

Een voorbeeldje van bijbeluitleg (naar R. Simon Jacobson)

In de joodse opvatting zijn formuleringen in de Tora nooit voor niets zó gesteld, ieder woord heeft een boodschap. Uit deze parasha (Bijbelhoofdstuk, Parashat Lech lecha , Bereshiet/Genesis 12-18)) geven we een voorbeeld.

Door de opdracht aan Abraham, "Verlaat je land, je geboorteplaats, het huis van je ouders, en ga naar het land dat Ik zal je laten zien," gaf God ons, zijn nakomelingen, aan dat we drie vormen van subjectiviteit moeten achterlaten, als we de reis van zelf-ontdekking aanvaarden:

"Uw land" vertegenwoordigt het eerste niveau van de subjectiviteit - de invloed van de maatschappij en gemeenschap, en de druk van onze vrienden en bekenden, die ons diep en intens beïnvloeden. We willen allemaal aardig gevonden te worden en geaccepteerd door anderen, en we passen ons gedrag dienovereenkomstig aan.

Het "huis van je ouders" staat voor het tweede niveau van de subjectiviteit – de invloed van de ouders, die zo subtiel is dat we die vaak niet eens herkennen. Vaak beseffen we niet hoe diep de houding en opvattingen van onze ouders onze eigen houding en gedrag doordringen, ten goede en ten kwade.

"Uw geboorteplaats" staat voor het derde niveau van de subjectiviteit, de ingeboren zelf-liefde. Ieder mens is verblind door zijn of haar zelfzuchtige belangen, niemand is daar immuun voor.

zie ook het korte essay over Avraham elders op de site

2006

Parasha Lech Lecha , Bereshiet/Genesis 12-18
Avraham, een begin van moreel debat

Als de Tora het verhaal van de schepping heeft verteld en het verhaal van Noach en de zondvloed, verlaat het geschrift de sfeer van mythen en sagen. Zij betreedt de geschiedenis. We zoomen in op een specifiek individu, dat nauwkeurig wordt gevolgd in zijn persoonlijke en spirituele ontwikkeling gedurende de vele wederwaardigheden van zijn leven.
In de geschriften en gebeden wordt Avraham aangeduid als ‘Avraham Avinoe', Avraham onze vader. Het Joodse volk en het Jodendom ontstond eigenlijk pas met de uittocht uit de slavernij in Egypte, de Exodus onder Mozes, die vaak gesierd wordt met de toevoeging ‘rabbenoe', onze leraar. Maar met Avraham wordt wel de kiem van het jodendom gelegd en wordt de mogelijkheid van het volk Israel geboren. Ttegelijk begint ook de ontvouwing van een bepalend stuk culturele en religieuze geschiedenis van een hele wereld.

Wat is er nou bijzonder aan Avraham (Abraham)?
Bij Avraham brak het werkelijk nieuwe inzicht in de eenheid van het scheppend principe in al zijn volheid door. In de nanacht van de betoverde, chaotische wereld van magisch bezielde natuur en de versplinterende fantasieën van met willekeur heersende halfgoden en afgoden brak het heldere licht door van een onderliggende al verbindende eenheid.
Avraham staat voor de eerste mens, die de illusie van de afgoden doorzag. Een misschien van tijd tot tijd wel angstig inzicht maar – zeker in die periode - een inzicht van zo'n nieuwheid en een ervaring van zo'n geweldige ruimtelijkheid, dat het individu dat dat inzicht durfde omhelzen en die nieuwe ruimte durfde betreden een naam heeft gekregen in de geschiedenis: Abraham, hebreeuws dus: Avraham.

Avraham staat aan een puur begin. Er waren nog geen geschriften, nog geen commentaren op geschriften en commentaren op commentaren op geschriften. Er was nog geen baaierd van wettische voorschriften of een Halacha, joodse wet. Avraham was geen wetgever als Mozes, geen profeet. Hij was niet missionair bezig en wilde niet bekeren en leverde geen strijd met de belijders van andere goden en riten om hem heen. Zijn betekenis voor later ligt vooral in een exemplarisch leven in een complexe wereld, waarin hij geslingerd werd tussen de eisen van een aards leven en de intriges van dit ondermaanse en de opdrachten en eisen vanuit uit de transcendente wereld, zoals die zich in zijn innerlijk wilden onthullen. Als zodanig geeft hij generaties na hem tot nu herkenning en inspiratie.

Avraham vertrouwde de stem die hij hoorde. Lech lecha! Verlaat je land! Spiritueel gezien was die eerste etappe uit Charan richting Kena'an ‘a great step for a man, but a giant leap for humanity'.
De stem die Abraham hoorde was niet zomaar een metafysisch fenomeen; het was een stem die uitnodigde tot indringende overdenking over wat goed is om te doen, over wat rechtvaardig is. Ook in die zin was dat een revolutionaire vernieuwing in verhouding tot de godsdiensten in dat oude Midden-Oosten met zijn grillige en amorele goden.

Van de markante momenten in het verhaal van Avraham valt vooral op de dialoog met de Eeuwige, een dialoog over een vraag, die de mensheid sindsdien zou bezig houden: als er een wereld is geschapen, waarin de mens wordt uitgedaagd het goede te doen, hoe kan dan (door God) worden toegelaten, dat de rechtvaardigen (de goede mensen) lijden onder de kwaden?

Abraham gaat in discussie met die stem, over de door God voorgenomen vernietiging van Sedom en Amorra; de aartsvader trekt zich het lot aan van de onschuldigen, die mogelijk zouden worden meegesleept in het harde oordeel over de schuldigen ( Gen.: 18:22 e.v.)
Het is een discussie over wat gerechtigheid is en de morele afweging die daarbij hoort. Bij Abraham zien we de verbinding ontstaan van religie en ethische opdracht. Religie dat is niet alleen ritueel maar ook hecht daarmee verbonden een juiste levenswandel.

Daarom waagt Avraham het erop de strenge godheid te bevragen en erop aan te dringen om de goddelijke boosheid op zondige stervelingen te matigen en rekening te houden met gerechtigheid en compassie. Hier zien we, dat een mens nadenkt en zijn gevoel voor redelijkheid en recht ontwikkelt en in het geding brengt tegenover de goddelijke autoriteit.

De principes van gerechtigheid en compassie – hoe vervormd soms ook in de contingente praktijk van het mensdom - , hebben doorgewerkt in Jodendom en daarna – soms half begrepen – in het christendom. Abrahams leven geldt in Jodendom als een lichtend voorbeeld. En als ‘Jood avant la lettre' kan hij dialoog en debat niet nalaten. Jodendom is voortdurend bevragen, in Frage stellen.

Ethiekprofessor Susan Neiman zegt (in: ‘Is Morality Driven by Faith?' Washington Post okt. 2008): 'Avraham was een ware man des geloofs, maar toch gebruikte hij zijn eigen morele redeneren op gevaar af van Gods woede. (…) Soms kan het in frage stellen van religieus gezag een morele actie zijn. Het verhaal van Avraham geeft aan, dat, als God ons verstand heeft gegeven, Hij ook de bedoeling heeft gehad, dat we dit zouden gebruiken – zelfs als dat zou betekenen, dat we daarmee de hoogste bevelen zouden uitdagen'.

okt 2013

Parasjat Lech lecha Beresjiet/Genesis 12-18

Avraham en Hagar

Als Avrahams vrouw Sara maar steeds geen kinderen krijgt stelt zij haar echtgenoot voor dat hij dan maar een kind moest proberen te krijgen bij de Egyptische slavin Hagar.(1) Toen Hagar zwanger werd en hooghartig begon te doen naar haar meesteres maakte Sara haar het leven zwaar, dit met uitdrukkelijke toestemming van Avraham, die hierin de partij koos voor zijn vrouw ondanks dat eindelijk een eerstgeboren zoon op komst was. Hagar hield de pesterijen niet uit en vluchtte van Avrahams tenten weg. Een engel maande haar terug te gaan naar haar strenge meesteres en stelde haar de geboorte van een zoon in het vooruitzicht die een machtig man zou worden met vele nakomelingen. Het bezoek van de engel vond plaats bij de bron Be'er Lachai-Roï (Gen 16:14). Die bron zullen we later in dit verhaal nog een keer tegenkomen. Hagar krijgt een zoon, Ismaël (Jisjmael). Maar de relatie tussen Sara en Hagar zal er niet beter op worden als 14 jaar later Sara alsnog een lang verhoopte zoon krijgt: Isaac (Jitschak). Hoe liep het verder af met Avraham, Hagar en Isaac?

Als Sara meent te zien dat op het feest gegeven ter gelegenheid van het spenen van de peuter Isaac de puber Ismael hem bespot ( metsachek , let op de woordgelijkenis met Jitschak = ‘hij zal lachen) dring ze er bij Avraham op aan de slavin en haar zoon weg te sturen.(21:10 ev) Dat doet Avraham met grote tegenzin. Telkens kiest de aartsvader de partij van zijn vrouw (daartoe trouwens aangemaand door de stem van de Eeuwige). Hij stuurt de Egyptische en haar zoon met wat brood en een zak met water de woestijn in. Als het water op is en de jongen van dorst dreigt te sterven en Hagar om dit niet aan te zien een pijlschot verderop huilend neerzit komt een engel haar zeggen dat het kermen van de jongen is gehoord en haar ogen ontwaren opeens een waterput die zich vlakbij haar blijkt te bevinden. Na deze wonderbaarlijke redding groeit Ismael voorspoedig op en Hagar koos een Egyptische vrouw voor hem uit.

In de rabbijnse traditie heeft Ismael geen goede naam. Toch is er niets wat daar aanleiding toe geeft. Rabbijn Jonatan Sacks (2) wijst erop, dat de tekst van de Tora weliswaar Isaac als opvolger van Avrahams erfenis aanwijst maar beslist Ismael niet afwijst; ook aan hem wordt macht, land en een overvloedig nageslacht beloofd. In een late midrasj uit de 7 e eeuw, de Pirkee deRabbi Eliezer (3), wordt de figuur van Ismael als goddeloos en losbandig voorgesteld – misschien wel om de persoon van Sara te disculperen van haar minder mooie jaloersheid. Maar het geschrift vertelt ook dat een bezorgde vader Avraham drie jaar na het vertrek van Ismael hem ging opzoeken, nadat hij de jaloerse Sara had bezworen niet van zijn kameel af te zullen stappen. Midden op de dag trof hij Ismaels vrouw aan, die hem zei, dat zijn zoon weg was om fruit te oogsten. De vermoeide reiziger vroeg om een stukje brood en wat water, maar dat weigerde ze. Avraham zei haar, zeg Ismael, dat een oude man uit Kenaän langs is geweest en dat de ontvangst niet goed was. Ismael begreep de hint, scheidde van zijn vrouw en nam een andere (‘Fatima' wil de legende). Na drie jaar waagde Avraham het weer en zittend op zijn kameel hoorde hij wederom, dat Ismael niet thuis was en wederom vroeg hij een stukje brood en een slok water. Ditmaal voldeed de vrouw graag aan het verzoek en Avraham ‘stond op en bad voor zijn zoon en Ismaels huis werd vervuld met al het goede en met zegen. Toen Ismael thuiskwam vertelde ze dit alles en Ismael wist, dat Avraham hem liefhad, zoals een vader zijn zoon liefhad.' Dit verhaal is in verschillende varianten in de Islamitische traditie overgenomen en bewerkt (4). Het biedt mogelijkheden voor een dialoog met de Islam. Ismael verwekte twaalf zonen, die vorsten zouden worden van twaalf stammen.

Een wat werd er van Hagar? De midrasj (5) vertelt nog over een happy end van haar relatie met Avraham. Avrahams knecht Eliezer had in Haran de aanstaande vrouw van Isaac, Rebekka (Rivka), gevonden. Op de terugweg en bijna thuis was hij tegen de avond aangekomen bij de bron Be'er Lachaj-Roï (Gen 25:62)- weet je nog, de bron waar de gevluchte Hagar de engel ontmoette die maande dat ze weer terug naar Sara moest. In een veld daar vlakbij trof hij Isaac aan. Waarom was Avrahams zoon bij die bron geweest? Omdat hij net Hagar had opgehaald opdat zijn vader en weduwnaar Avraham haar weer tot vrouw zou nemen, aldus deze legende . In de tekst van de Tora heet Avrahams nieuwe vrouw Ketoera(25:1ev), maar dat is dus niemand minder dan een teruggekeerde Hagar.
Was Sara hem ten behoeve van de geschiedenis van Israël als eerste echtgenote voorbeschikt, misschien was Hagar wel de romantische vrouw van zijn leven. Zo'n tweespalt zou zich herhalen bij zijn kleinzoon Jacob en diens vrouwen Lea, de minder geliefde, en Rachel, de innig geliefde. De bejaarde patriarch krijgt bij haar nog zes zonen (over dochters wordt niet gesproken), die op hun beurt de stamvader zullen zijn voor vele stammen.
Inderdaad, vele volken zijn uit Avraham voortgekomen

Noten

(1)  Verschillende commentaren op de parasja Lech lecha zijn te vinden in mijn boek   REIZEN DOOR DE TORA   , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn   website  

(2) in zijn boek ‘Niet in Gods naam', met name tav de rol van Avraham, Hagar en Ismael, zie hfst 6, ‘De halfbroers'

(3) Pirkee deRabbi Eliezer. Hfst 29

(4) Zie uitgebreid hierover Marcel Poorthuis, ‘Hagar's Wanderings: Between Judaïsm and Islam' Der Islam 2013; 90(2): 220–244

(5) In de midrasjverzameling Beresjiet Rabba (60:14)

okt 2020

Noach   Beresjet/ Genesis 6:9–11:32

De regenboog

Na een regenbui verschijnt soms het wonder van de regenboog als kleine regendruppels het zonlicht weerkaatsen in heldere kleuren van rood tot violet. Met zijn diversiteit aan tinten die het hele zichtbare spectrum beslaan is de regenboog symbool geworden voor verdraagzaamheid van alle varianten in sekse en kleur waarin de menselijke soort zich manifesteert. In de bijbel is de regenboog het teken aan de hemel, dat de Eeuwige plaatst als expressie van zijn belofte de mensheid nooit meer weg te vagen met een watervloed (9:9) 1 .
De Eeuwige had dit gedaan omdat de mensen waren vervallen tot verdorvenheid en geweld. Wij schrijven dergelijke rampen niet meer aan God toe, maar zijn eraan gewend geraakt om natuurlijke oorzaken te zoeken 2 .

Een natuurlijke oorzaak van de zondvloed: klimaatopwarming

Waren de mensen in de tijd van Noach zoveel slechter dan ze later nog steeds bleken te zijn? We weten dat de aarde na de laatste ijstijd die rond 10000 jaar vgj afliep, snel opwarmde. Misschien was de zondvloed (zond = Oudnederlands ‘sint' = altijd) een reminiscentie aan grote waterrampen die het gevolg waren van die snelle klimaatverandering. De ijskappen smolten. De zeespiegel steeg. Rond 5000 vgh brak de landengte tussen Dover en Calais door, stortte Noordzee zich in de Atlantische oceaan en werd Engeland een eiland. Ook de landengte die Klein-Azië verbond met Europa brak door, de Middellandse zee stroomde de Zwarte in, die toen grote delen van Klein-Azie overstroomde. Misschien waren de mensen in die tijd wel extreem verdorven en gewelddadig en zochten latere generaties die zich de gewelddadige tijden van hun voorvader Noach nog herinnerden een verklarend causaal verband met de als legende in het geheugen voortlevende massale regenval en onafzienbare overstromingen.

Parallel met nu: klimaatopwarming

De parallellen voor wat betreft het klimaat met nu vallen op. Ook nu kampen we met een ongehoorde opwarming van de aarde en is de bedreiging van een onhanteerbare watervloed een actuele zaak. De poolkappen smelten. De zeespiegel stijgt langzaam maar zeker, misschien wel met 65 cm gemiddeld tot 2100 met rampzalige gevolgen voor de kustgebieden overal ter wereld. De intensiteit van regenval in het zomerseizoen in de West-Europese regio is gestegen met ongeveer 3 tot 19% ten opzichte van het klimaat rond 1900 toen de wereld gemiddeld 1,2 °C koeler was 3 . G rote delen van Pakistan in Zuid-Azië hadden deze zomer te maken met extreem veel regen tijdens de moesson. Hierdoor kwamen grote delen van het land onder water te staan. Klimaatverandering heeft naar alle waarschijnlijkheid bijgedragen aan de intensiteit van deze moessonregens 4 . Maar het teveel aan water heeft een tegenhanger in een tekort aan water. Klimaatverandering maakt dat regenval anders verdeeld wordt in tijd en plaats. Verzengende droogteperioden van meerdere jaren teisteren steeds meer vooral Afrika, maar zelfs in Nederland merken we er af en toe wat van als de boeren klagen en de schepen in de Rijn en Maas vastlopen. Meer dan 1.4 miljard mensen werden getroffen door droogte in de periode 2000 tot 2019 5 .
Het zijn vaak de allerarmsten die het gelag betalen.

Onze ‘zonden'

De verdorvenheid van Noachs generatie reflecteert zich nu in de achteloosheid waarmee we met de aarde en haar hulpbronnen zijn omgegaan en het geweld waarmee wij ongekende hoeveelheden brandstoffen en andere materie aan haar hebben onttrokken. De dynamiek van exponentieel toenemende milieubelastende productie en overmatige consumptie overtreft de draagkracht van de aarde. Er is echter een groot hoopgevend verschil met de Noachidische tijd. We kunnen onderzoeken en reflecteren. Misschien zijn er oncontroleerbare fysische factoren in het spel maar één ding hebben we ontdekt: de opwarming van de aarde en en alle gevolgen daarvan, daar hebben wij mensen een groot aandeel aan. Niet God straft ons voor onze zonden, maar wij zelf roepen door onze beslissingen en daden de catastrofe over ons af. Ons inzicht in ons eigen aandeel is toegenomen, allerlei wetenschappelijke monitoring via internationale commissies vindt plaats, noodsignalen bereiken ons en alarmklokken klinken in onze oren. Na ons de zondvloed gaat niet meer op. De tijd is krap. Internationale conferenties hebben plaatsgevonden om naties te bewegen klimaatmaatregelen te nemen. In Nederland worstelen wij met ons eigen stikstof reductieplan. Vooral jongeren roeren zich terecht, ze hebben nog een lang leven voor zich. Talrijke innovatieve projecten worden ontwikkeld voor inventieve duurzame oplossingen. Volgende week is er een, de United Nations Climate Change conference in Sharm el-Sheikh in Egypte. Een begeleidend rapport, net uit, signaleert te trage vooruitgang in emissiereductie. Zo is de emissie van broeikasgassen na enige daling tijdens de pandemie weer terug op het voor-pandemisch niveau. Het is een race tegen de klok 6
Misschien moeten we de regenboog ook gaan zien als een liefdevol teken aan de hemel dat ons opwekt om op tijd ommekeer (tesjoeva) te doen en onze connectie met de aarde (gaia) te herstellen.

Noten


1. Meer commentaren op parasjat Noach in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Nu is de theodicée (God als straffer van zonden) geen aansprekend paradigma meer sinds de grote aardbeving van Lissabon in 1755. De kerk beweerde nog, dat God wilde de inwoners van Lissabon straffen voor hun zonden. Maar in de sfeer van de Verlichting ontstond grote twijfel aan dit paradigma. Zo schreef Immanuel Kant een brochure over de mogelijke natuurlijke oorzaken van deze grote ramp (was de stad op ongeschikte grond gebouwd?), een prille uiting van de wetenschap van de geologie.

3. KNMI https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/kans-op-zware-regenval-zoals-op-13-en-14-juli-neemt-verder-toe-door-klimaatverandering


4 KNMI https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/pakistan-kan-vaker-extreme-regen-verwachten-door-klimaatverandering

5 UN commissie voor woestijnvorming: https://www.unccd.int/sites/default/files/2022-05/Drought_in_Numbers_%28English%29.pdf

6. UN Climate Change Conference, , een aantal conclusies https://unfccc.int/news/united-in-science-we-are-heading-in-the-wrong-direction

okt 2022

 

Parasjat Noach  Beresjiet Genesis 6:9-11:32

Hoe rechtvaardig was Noach ?

De vorige Parasja Genesis/Beresjiet eindigt met de constatering, dat de mensen alleen nog maar slechte en gewelddadige dingen deden en de Eeuwige spijt had van zijn schepping. Hij besloot tot een algehele eliminatie van mens en dier door een immense watervloed. Alleen de man Noach, de enige rechtvaardige onder de verdorven mensheid, besloot Hij te sparen.
Zo wordt Noach in het begin van de parasja Noach (1) geïntroduceerd: 6:9: ‘ Dit zijn de generaties van Noach. Noach was een rechtvaardig man, onberispelijk (een iesj tsaddiek tamiem ) onder zijn generaties ( be-dorotav ), Noach wandelde met God.'

Je zou zeggen dat de kwalificatie van Noach als een rechtvaardig en onberispelijk bijna niet te overtreffen is. Toch zetten de Oude Wijzen een paar stevige kanttekeningen bij de persoonlijkheid van deze redder van mens en dier.

Rabbi Jehoeda (2 e eeuw) haalt uit dat ‘onder zijn tijdgenoten' ( be-dorotav , ‘in zijn generaties') een sterke relativering van Noachs goede eigenschappen. Had Noach geleefd in de generaties van Mozes of Samuel dan was hij niet opgevallen als een bijzonder rechtvaardige; onder de blinden wordt de eenogige helderziend genoemd en de kleuter een geleerde. In een verdorven wereld is valt een klein beetje rechtvaardigheid al snel op.
Maar - zoals het in het rabbijns discours vaak toegaat - heeft zijn collega rabbi Nechemja een tegenovergestelde mening: als hij in die generatie destijds al een rechtvaardige was, hoeveel te meer zou hij dat niet in de tijd van Mosjee (Mozes) zijn geweest! (2). Als je in een verdorven wereld rechtvaardig leeft, wat voor power heb je dan niet om desondanks rechtvaardig te zijn!

De twee genoemde rabbijnen gaan verder met de grootheid van de persoonlijkheid van Noach te vergelijken met die van zijn nakomeling van tien generaties later: Avraham.
Van Noach hebben we net gelezen dat ‘hij rechtvaardig was en dat hij wandelde met God' (6:9). Dat is toch niet niks. Maar wanneer Avraham in de volgende parasja wordt geïntroduceerd staat er weliswaar niets over zijn karakter of goede eigenschappen, maar wel (in het vers, waarin de Eeuwige hem een verbond aanbiedt (17:1)): ‘Wandel voor mij uit en wees onberispelijk', een opdracht voor de toekomst, hij moet het allemaal nog waarmaken.
Maar de twee geleerden ontwaren niettemin een markant verschil ten gunste van Avraham. Rabbi Jehoeda ziet het wandelen met God van Noach als minder groots dan het wandelen voor God uit van Avraham: de morele kracht van Noach was zwak als een kind, waarvan de vader zegt: wandel bij mij. De morele kracht van Avraham was groot als van een volwassene, waarvan de vader zegt: wandel voor me uit. Rabbi Nechemja ziet dat ook ongeveer zo als hij Noach vergelijkt met een vriend van de koning; de vriend zakt weg in de modder en de koning zegt: wandel met mij hier is de grond stevig. Abraham is de vriend van de koning, die vanuit zijn raam de koning ziet wandelen in een donkere steeg en hem met een licht bijlicht; de koning zegt dan: kom je huis uit, vriend, en loop met je licht voor mij uit.(3)

Maar er is nog iets met dat wandelen met God: het klinkt nogal geïsoleerd, zo signaleert onder anderen R. Levi Jitschak van Berditchev (18 e eeuw) (4). Het bewijst Noachs afstandelijkheid naar zijn medemensen. Hij wandelde met God maar niet met zijn medemensen, sterker nog hij had moeten proberen ze tot ommekeer te brengen en de rechte weg te wijzen. En mocht dat niet gelukt zijn, dan had hij toch in gebed om coulance kunnen vragen. (5)

Men wijst dan op het contrast met Abraham en Mozes in situaties waarin de catastrofale vernietiging van grote collectieven aanstaande was. Abraham trok zich het lot aan van mogelijk onschuldige burgers in de verdorven steden Sodom en Gomorra en pleitte voor compassie. (Gen/Ber 18:22 ev). Mozes trachtte na de zonde van het gouden kalf Gods woede van het volk van Israel af te wenden en riep Zijn barmhartigheid in; Mozes bood zelfs aan dat in plaats van het afvallige volk van de Israëlieten hìj zou worden uitgeschreven ‘uit het boek dat U geschreven hebt' (Ex/Sjem 32:32). Zijn levenswerk was gericht op de gemeenschap en het bouwen van een fundament van recht en omzien naar de ander. In de tijd dat Noach zijn ark bouwde – de midrasj weet te melden dat dat 120 jaar duurde - zweeg de man (5). Hij was alleen bekommerd om de redding van zichzelf en zijn familie. (6) Zo zien we een zekere volwassenwording van moreel besef van Noach naar Avraham en dan naar Mozes.
Parallel daaraan zien we ook hoe de Eeuwige ‘opgroeit' in Zijn verhouding tot de mensen.(7) Bij Noach is de Eeuwige slechts een zender van goddelijke mededelingen. Bij Avraham is de Eeuwige een partner in de dialoog geworden als Hij op Avrahams moedige vragen over gerechtigheid antwoorden geeft. Tot Mozes heeft Hij zich gericht als interactieve inspirator bij de uitvaardiging van een complex van richtlijnen voor een rechtvaardige samenleving.

RC 2020

Noten

(1) Verschillende commentaren op de parasja Noach zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn  website  .

(2) Midrasj Beresjiet Rabba, 30,9

( (3) Midrasj Beresjiet Rabba, 30,10

(4) In zijn Tora commentaar Kedushat Levi

(5) Een andere midrasj voert Noach wel sprekend op. Talmoed Sanhedrin 108b: ‘Noach de rechtschapene placht de mensen van zijn generatie te berispen en hij deed uitspraken die streng als fakkels waren en zij behandelden hem met verachting'

(6) Vgl Talmoed Kidushin 40a onderscheidt twee soorten rechtschapenheid: ‘Iemand die zowel goed is naar de hemel als naar mensen is een goed rechtschapen person. Iemand die goed is naar de hemel maar slecht naar mensen is een rechtschapen person maar niet goed'.

(7) Deze kant van de zaak haalde ik uit het commentaar op My Jewish Learning

Parasjat Noach Beresjiet Genesis 6:9-11:32
Over bakstenen en digits

Er zijn in de geschiedenis van de mensen verscheidene kardinale technische ontdekkingen gedaan, die diep ingrijpende invloed hadden op maatschappij en samenleving, een invloed, die - als men de toenemende complexiteit, die het gevolg was van die ontdekkingen positief bekijkt - vooruitgang betekende. De lezer hoeft niet lang na te denken: de domesticatie van dieren, de mogelijkheid systematisch eetbare gewassen te verbouwen ofwel de landbouw, het wiel, het schrift, en later de boekdrukkunst, de stoommachine, de atoomsplitsing, de pil en recentelijk de computer.
Een van die lang geleden gedane, belangrijke ontdekkingen is de uitvinding van de baksteen. Vanaf de uitvinding van de baksteen konden stevige gebouwen worden gebouwd, kon worden gebouwd waar geen stenen waren, stevige woningen, die bovendien bestendig waren tegen zon, weer en wind. De mogelijkheid van de grote stad was geschapen.
Die ontdekking staat beschreven in de parasja Noach. Beschreven staat, hoe de mensen, de afstammelingen van Noach, deze ontdekking deden, toen ze na de zondvloed de wereld introkken en aanlandden in de vlakten van Babel en voor het bouwen van woningen geen stenen aantroffen. Besresjiet/Genesis 11:3 (HSV): ‘En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem' .
Een prachtige vinding, die een weids scala aan bouwmogelijkheden opende, maar die ook , veronderstel ik, een overweldigende ervaring betekende, een ervaring, die het gemoed vervulde met trots en gevoel gaf de wereld meer onder controle te krijgen.
Met hun vondst kregen de uitvinders van de baksteen de smaak te pakken en zoals dat in de geschiedenis en in de menselijke psyche verankerd ligt, gingen ze al gauw de grenzen opzoeken en de nieuwe techniek tot het uiterste uitproberen. Het verhaal in de parasja borduurt daarop voort. Ze gingen meteen een gigantische toren bouwen die tot in de hemel zou reiken. Zo werd de bouw van de toren van Babel het prototype van de aanwending van menselijke vindingrijkheid tot zelfverheerlijking. (1)

De leiders van de bouw – de legende zegt, dat het de machtige koning Nimrod was - werden bevangen door een roes, om door middel van de toren aan de hele wereld te laten zien hoe machtig en slim ze waren en zo de erkenning van hun dominantie af te dwingen. Dat kunnen we afleiden uit Beresjiet/Genesis 11:4 . (2) De onderdanen werden bezeten door een monomanie om het gebouw zo hoog mogelijk te krijgen. Dag en nacht joegen ze elkaar op. Als er een mens van de steigers viel kon het de anderen niks schelen, maar als er een steen viel moesten ze huilen, terwijl ze op de volgende steen wachtten, zo luidt een versie van de legende rondom de toren (3). Ik kan niet nalaten te denken aan de slavenarbeid in de Golfstaten, waar dagelijks slachtoffers vallen bij de bouw van prestigeobjecten, de glimmende torens, die hemelhoog afstekend tegen de blauwe woestijnhemel door CNN op ons televisie scherm worden gepresenteerd .

Een ander commentaar van een middeleeuwse wijze ziet in de bouw van de toren een poging van de mensen om op te klimmen tot de hemel om daar om orde op zaken in te stellen: eenmaal daar levend en wel aangeland zouden ze het misverstand van de eindigheid van het leven kunnen rechtzetten; ze zouden de handicap van de dood kunnen overwinnen en de hemelse beschikking van sterfelijkheid, afgeroepen over Adam, kunnen doen herroepen.(4). Zo kunnen we het verhaal duiden als een allegorie van de mens, die niet wil berusten in de dood en eeuwig op weg is met alle mogelijke middelen onsterfelijkheid te veroveren.
Terecht was de Eeuwige hier hevig bezorgd over. Hij zei (Beresjiet/Genesis 11:6) ‘ Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn '. Graag waag ik de veronderstelling, dat we dit tegenwoordig zo mogen uitleggen, dat de almachtsfantasieen van de mens en de illusies van alomvattende maakbaarheid van het leven op de lange duur tot mislukken gedoemd zijn. De Eeuwige zorgde er in het geval van de Babelse toren ervoor, dat de aanvankelijk monomaan eensgezinde mensen ruzie kregen – op zich een bij mensen te verwachten fenomeen – en in groepen uiteenvielen en naar alle kanten verder de wereld introkken, hetgeen een diversiteit opleverde, die de mensheid uiteindelijk verder bracht.

Zoals gezegd zijn na de baksteen nog vele andere technische revoluties gevolgd.
Ze hebben de mensheid altijd in een volgende ontwikkelingsfase met meer complexiteit en specialisatir geduwd. Dat ging en gaat steeds gepaard met een combinatie van grote zegen en veel misbruik en ellende, vanaf het buskruit tot de atoomenergie. Het blijft een grote bijna niet te bemeesteren kunst om bakstenen, letters, boeken, machines, atomen, internet en dergelijke te gebruiken binnen de menselijke maat.
Het extreme, het uiterste, blijft zijn magische aantrekkingskracht behouden. Dat kan leiden tot soms uiterst succesvolle resultaten, die een zegen voor de mensheid betekenen, maar veel te vaak tot uiterst schadelijke en destructieve ontwikkelingen. Wie zal uiteindelijk de balans opmaken …

Ik kwam een in dit verband een heel toepasselijke passage tegen in een artikel over de geruchtmakende Israëlische schrijver van de boeken ‘Sapiens' en ‘Homo Deus', Yuval Harari.(5) ‘Vanuit religieus oogpunt is Silicon Valley momenteel de interessantste plek op aarde, meent Harari. Daar lopen de nieuwe hogepriesters van het geloof in technologische vooruitgang, die in hoog tempo bezig zijn om de mens goddelijke kwaliteiten te verschaffen. Nieuwe levensvormen scheppen, op afstand communiceren, zich verplaatsen met hoge snelheden en het eeuwige leven leiden: in het verleden waren dit soort ‘supervermogens' enkel voorbehouden aan goden. Maar inmiddels leven we in het tijdperk van de  Homo Deus,  de mens-god'. Tot zover het citaat.
Is de digit de nieuwe baksteen?

Noten

(1) De moderne bijbelwetenschapper Umberto Cassuto (1883-1951 situeert de oorsprong van het verhaal in het midden van de zestiende eeuw voor de gewone jaartelling, in de tijd dat in de stad Babel de tempel van Mardoek, een ontzagwekkend bouwsel met een immens hoge toren (ziggurat), was verrezen en vervolgens verwoest. Het gebouw was opgetrokken met gebakken stenen, een revolutionaire vondst in die tijd gedaan. Zie verder   U. Cassuto , A commentary on the book of Genesis, part two, from Noah to Abraham, Jerusalem, The Magness Press, p.225 ev
(2) Dit motief vermeldt Ovadja Sforno (16 e eeuw) ad loc (op Sefaria.org)
(3) Zie voor de midrasj Genesis Rabba (een verzameling rabbijnse uitspraken uit de eerste eeuwen van de gebruikelijke jaartelling) 38, 6-7 en Pirkee de Rabbi Eliezer (een losse aangeklede hervertelling van de Tora uit plm 500 gewone jaartelling) hfst 24
(4) Aldus ook Rabbeinu Bachya (plm 1300) ad Beresjiet/Genesis 11:4
(5) geciteerd uit: Jaap Tielbeke, De betekenis van het leven, De evolutie volgens Yuval Noah Harari, De Groene Amsterdammer , 8 febr. 2017

Parashat Noach Bereshiet/ Genesis 6:9–11:32
Het verbond van Noach

Korte inhoud

De parasha Noach – Genesis 6 tot 12 – vertelt het overbekende drama van de zondvloed, beter gezegd grote vloed ( maboel ha-majiem ). Noach wordt als enige rechtvaardige gespaard van de vernietiging van de verdorven mensheid en krijgt de opdracht een ark te bouwen en met hem zijn familie en van alle diersoorten paren op die ark mee te nemen. Na vele maanden op de overstroomde aarde te hebben rondgedreven land de ark op de droogvallende aarde en stelt De Eeuwige zijn regenboog aan de hemel als teken dat Hij niet wederom deze radicale sanctie op zijn schepselen zal toepassen.  
In de volgende episode wordt het incident rond de dronkenschap beschreven van de inmiddels landbouwer en wijngaardenier geworden Noach, die naakt zijn roes ligt uit te slapen: zijn zoon Cham zag zijn vader open en bloot en deed er niets anders aan dan het aan zijn broers, Shem en Jefet, te vertellen, die wél met het nodige respect en met afgewend gelaat hun vader benaderden om hem te bedekken met de mantel der liefde.  
Dan volgt het verhaal van de nakomelingen van Noach en hun verstrooiing over de aarde, nadat zij met hun project van de toren van Bawel De Eeuwige toch wat ongerust hadden gemaakt over de ambities van de schepselen, die zijn evenbeeld droegen.  
Tenslotte wordt gefocust op de nakomelingen van Shem, die in tien geslachten uitmonden in Avraham.  

Een eerste verbond

De algehele indruk die het verhaal van de grote vloed maakt is die van een “herschepping”.  
Een grote schoonmaak van de eerste versie van de schepping naar een tweede, die letterlijk met een schoongewassen lei mag beginnen met een soort nieuwe Adam in de persoon van Noach. Er is echter een belangrijke nieuwe stap genomen in de verhouding tussen de schepping en de mens daarin enerzijds en de Eeuwige. Het lijkt wel of de Schepper zijn naïveteit heeft verloren. Vanzelfsprekend - dacht Hij - zou de geschapen Adam wel het goede doen in een schepping die Hij ‘zeer goed' had bevonden. Maar geweld en wetteloosheid gingen de boventoon voeren. Na het wegebben van de vloed bleef er een ‘sadder en wiser God' achter. Met de heerlijke geur van Noachs dankoffer nog in de neus moest Hij niettemin concluderen over de mens: “ alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht ” (Ber/Gen 8:21). Ondanks dat – en misschien juist daarom - wordt er een verbond afgekondigd, waarbij beloofd wordt dat nooit meer een nieuwe waterramp de aarde en zijn levende have zal vernietigen, Ber/Gen 9:11: “ Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten” . Het schone veelkleurige teken van dat verbond is de regenboog. Onder de koepel van dat verbond zijn geeft de Eeuwige richtlijnen, bindende ethische principes, die de neiging tot destructie, geweld, kortom het kwade, dat steeds met dringende impulsen zich aandient, moeten beteugelen. Een aantal van die geboden en verboden worden afgekondigd aan Noach en zijn nageslacht, dat is dus in bijbelse termen de hele mensheid. De belangrijkste is dat moord en doodslag niet ongestraft mag blijven:

“ 9 5 Voorzeker, Ik zal vergelding eisen voor uw bloed, voor uw levens. Van de hand van alle dieren zal Ik vergelding eisen; ook van de hand van de mens, van de hand van ieders broeder, zal Ik vergelding eisen voor het leven van de mens. 6 Vergiet iemand het bloed van de mens,door de mens zal diens bloed vergoten worden; want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt .”
Die laatste toevoeging is belangrijk. Waar in Ber/Gen. 1 wordt vermeld, dat “ God de mens (schiep) als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen ” als materieel scheppingsfeit, heeft de vermelding hier “ want naar het beeld van God heeft Hij de mens gemaakt .” Een ethische lading gekregen, de andere mens als beeld van God belichaamt hier de opdracht hem niet te doden.

De Noachitische ge/verboden

De rabbijnen concludeerden uit deze en een enkele andere passage uit Genesis en Talmoed (Genesis 2:16 en 9:2 e.v., Sanhedrin 56a, Avoda Zara 64b), dat er om de regels en gerechtigheid te handhaven ook rechtbanken nodig waren. Ook een aantal andere basisvoorschriften werden uit de teksten gedestilleerd. Deze vormen tezamen de zogenaamde Noachitische geboden, die voor de hele mensheid gelden. “ Onze Rabbi's leerden: zeven voorschriften werden aan de zonen van Noach opgedragen; sociale wetten, je te onthouden van godslastering, afgodendienst, overspel, bloedvergieten, beroving en het eten van vlees van een levend dier ” (Sanhedrin 56a slot).
Met het Joodse volk is er op basis van dit fundament later tijdens de jaren na de uittocht uit Egypte een bijzonder Verbond gesloten met veel en veel meer specifieke voorschriften.
De Noachitische (of Noachidische) Geboden of de Zeven Wetten van Noach, zijn dus een rabbinale constructie op grond van de Tora, die speciaal bestemd is voor niet-Joden die willen leven zoals God het bedoeld zou hebben. Men noemt dit ook wel Briet Noach, het Verbond van Noach. De Noachitische Geboden zijn als volgt iets verder te preciseren:
Gebod om rechtvaardigheid te betrachten, rechtbanken in te stellen en in stand te houden om de verboden te kunnen handhaven. 
Verbod om de Schepper te vervloeken of Zijn Naam te gebruiken of om (iets van) het geschapene te vervloeken. 
Verbod op afgoderij (schepselen dienen of aanbidden). 
Verbod om te doden. 
Verbod op onzedelijkheid zoals incest. 
Verbod om te stelen of iemand te ontvoeren. 
Verbod op het eten van het vlees van een nog levend dier. (op grond van Gen. 9:4)

Wie van de niet-Joodse medemensen deze ge/verboden naleeft volgens de geest van de Tora heeft evenzeer recht op ‘verlossing' (een plaats in de ‘ olam ha-ba ', de komende wereld) als de Joodse medemens; het Jodendom is hier royaler dan het Christendom.
Tegenwoordig wordt de term ‘Noachieten' beperkt tot degenen die deze zeven geboden bewust willen naleven. Zij kunnen zich als zodanig laten erkennen door een bet din (joodse rechtbank) en worden dan een ger toshav , zoiets als proseliet. In Nederland is er een groep die zich als Noachieten profileert en een centrum hebben in Rotterdam. In Jeruzalem is er een Noachitisch wereld centrum en in vele landen zijn er groepen en studiecentra actief.
Veel van deze initiatieven leunen aan tegen de (Lubavitcher) orthodoxie, die veel doet aan een Noachitische ‘outreach'.

RC okt 2014

Parashat Noach Genesis 6:9-11:32
Eenheid en verscheidenheid

De parasha

De parasha Noach – Genesis 6 tot 12 – vertelt het overbekende drama van de zondvloed, beter gezegd grote vloed ( maboel ha-majiem ). Noach wordt als enige rechtvaardige onder de verdorven mensheid gespaard voor vernietiging door de komende watervloed en krijgt de opdracht een ark te bouwen en met hem zijn familie en van alle diersoorten paren op die ark mee te nemen. Na vele maanden op de overstroomde aarde te hebben rondgedreven landt de ark op de droogvallende aarde en stelt de Almachtige zijn regenboog aan de hemel als teken dat Hij niet wederom deze radicale sanctie op zijn schepselen zal toepassen. Noach wordt landbouwer en wijngaardenier en zet met zijn gezin het leven voort.
In de volgende episode wordt het incident rond Noachs dronkenschap beschreven . Hij ligt in zijn tent naakt zijn roes uit te slapen, als zijn zoon Cham binnenkomt en hem open en bloot ziet. Hij laat zijn vader maar zo liggen en vertelt het dan het aan zijn broers, Shem en Jefet. Deze twee andere zonen handelen wél met het nodige respect en benaderen hun vader met afgewend gelaat om hem te bedekken met de mantel der liefde.
Dan volgt het verhaal over de nakomelingen van Noach, die allen samen bleven wonen op dezelfde plaats en die met het bouwen van de stad Bawel (Babel) met haar hoge toren de Eeuwige ongerust hadden gemaakt over de ambities van de schepselen, die zijn evenbeeld droegen. Hij veroorzaakte verwarring door de eenheid van hun taal te doorbreken, waarna de mensen zich verstrooiden over de aarde.
Tenslotte focust de parasha zich op de reeks nakomelingen van Shem, die in tien geslachten uitmonden in de stamvader van het monotheïsme, Avraham.

Een tweede schepping

De algehele indruk die het verhaal van de grote vloed maakt is die van een ‘herschepping',
een grote schoonmaak van de eerste versie van de schepping, die door het wangedrag van de haar bevolkende mensen in diskrediet was gebracht. Een ‘tweede schepping' mag als het ware letterlijk met een schoongewassen lei en een nieuwe Adam opnieuw beginnen in de persoon van Noach.
Weer klinkt de opdracht: Peroe oereboe oemil'oe et ha-aret ‘, weest vruchtbaar, vermeerdert je en vul de aarde ', zoals dat eerder werd opgedragen aan Adam en Chawa (Eva) in de allereerste parasha (Bereshiet/Genesis 1:28). Evenals voor Adam en Chawa wordt het voedsel voor de Noachidische generatie benoemd, maar was in Bereshiet 1, 29 alleen het fruit en het gewas aangewezen – en dus eigenlijk het vegetarisme verordonneerd - nu is naast het groene gewas ook al wat beweegt en leeft potentieel voedsel: het vlees, maar uitdrukkelijk niet het bloed (1 ). Nog een parallel zie ik in het gepaard gaan van assertieve daden van de torens bouwende mens aan een zekere angst van De Eeuwige voor de kennis en kracht van zijn schepselen. Ten aanzien van de eerste mens In de parasha Bereshiet/Genesis overlegt de Eeuwige ( Bereshiet 3, 22): ‘” Zie, de mens is geworden tot één van ons doordat hij weet van goed en kwaad. Als hij nu maar niet zijn hand uitsteekt en ook van de boom des levens neemt en eet zodat hij eeuwig leeft ”'(en dan volgt de verdrijving uit het paradijs). In deze parasha Noach (Bereshiet 11, 6) spreekt de tot de toren van Bawel afgedaalde Eeuwige tot zichzelf:'“ Ziet één volk is het en één taal hebben ze allen, indien dit het begin is van wat ze willen doen, zal hun niets, wat ze ook van plan zijn om te doen, meer te moeilijk zijn ”'
En weer voelt zich De Eeuwige bezorgd over de macht van de mens – bijna als een vader die zijn te snel opgeschoten zoon zijn plaats wijst - en neemt hij actie door het volk te verstrooien.

Eén plaats, één taal, één streven

De geschiedenis van de Toren van Bawel (Babel) is een van de bekendste verhalen uit de bijbel.
Na de zondvloed is een nieuwe generatie neergestreken in de vlakte van Shin'ar – de vlakte rond Bawel, neemt men aan – en de mensen hebben nog één taal, sfat achat oe dewarim achadim, een taal en eendere woorden. Ze besluiten om als één grote gemeenschap bij elkaar te blijven en daartoe een grote stad te bouwen met een hoge toren. De Eeuwige is niet gelukkig met de torenhoge ambities van zijn schepselen en hun voornemen bij elkaar te blijven klitten. Hij besluit de eenheid van taal te doorbreken, waarna de bouw van de stad niet meer kan doorgaan en de mensen zich verspreiden over de hele aarde.
Gangbaar is de uitleg van dit verhaal als een goddeloze opstand van de overmoedige mensen tegen de Almachtige. Aldus ook de gezaghebbende middeleeuwse commentator Rashi, die zich baseert op een midrash (verklarende vertelling) uit het begin van de jaartelling. Die vermeldt de opvatting, dat ‘ een taal en eendere woorden ' erop duidt, dat de mensen het met elkaar eens waren geworden over dit punt: “ God heeft het recht niet om voor zich de hemel te kiezen; laat ons opklimmen naar het uitspansel om met Hem oorlog te voeren” , hebben ze tegen elkaar gezegd.
En zo bouwden ze een toren en zette er een afgodsbeeld op met een zwaard in de hand om zo de oorlog tegen de Eeuwige te verbeelden, zo gaat de midrash verder. Dat ging wel erg ver, dat plan. De verklaarders vroegen zich dan ook af: Als de mensen van de zondvloed wegens hun slechtheid werden vernietigd en verzwolgen in de vloed, waarom werd de generatie van de torenbouwers dan gespaard? Er was echter een principieel verschil, vonden de verklaarders: de generatie van de zondvloed, dat waren mensen, die elkaar bedrogen, elkaar oplichtten en elkaar beroofden, terwijl de goddeloze torenbouwers dat niet deden, maar in vrede en liefde met elkaar leefden en samenwerkten. Een Talmoedleraar zei dan ook: ‘ Groot is de vrede, want zelfs als Israel aan afgoderij doet, maar in vrede met elkaar leeft, zegt de Heilige, Hij zij gezegend, als het ware, ik heb geen zeggenschap over jullie '; knoop dat in de oren: vrede gaat boven religieuze correctheid! (2 )

De mens wil, maar het leven (de natuur, het lot, God, vul maar in) wil anders

De moderne bijbelwetenschapper Umberto Cassuto (3) ziet echter deze opstand tegen God als een niet-bijbelse uitbreiding, die van de essentie van het verhaal afleidt. De wezenlijke betekenis van het verhaal ligt niet in het verklaren van het ontstaan van de verschillende talen of in de illustratie van een opstand tegen de Eeuwige door het bouwen van een toren.
De vertelling is volgens hem in wezen een ethische kritiek van de Israëlieten op de wereld van die tijd om hen heen in de vorm van een satire.
Hij belicht daarom de historische oorsprong en context van het verhaal. Die ligt volgens hem in het midden van de zestiende eeuw voor de gewone jaartelling, in de tijd dat in de stad Bawel (Babel) de tempel van Mardoek was verrezen, een ontzagwekkend bouwsel met een immens hoge toren (ziggurat), opgetrokken met gebakken stenen, een revolutionaire vondst in die tijd gedaan. De stad en het gebouw werden vervolgens verwoest door de Hittieten; de ruines ervan waren eeuwenlang als imponerende resten te zien. Umberto Cassuto meent, dat het verhaal uit de parasha Noach verwant is met of teruggaat op een dichtstuk, dat destijds door Israëlieten met een welhaast satirisch karakter is geschreven over deze verwoesting en de neergang van de zich welhaast God wanende Babylonische stervelingen. Daarin bestaat de belangrijkste strekking volgens de bijbeluitlegger, die Cassuto tegelijk ook is, uit twee boodschappen.
De eerste is de boodschap, dat hoogmoed - gevoed door de eigen superieure technische vermogens - en louter vertrouwen op de eigen materiële macht de verkeerde weg is, ‘ een zonde in de ogen van de Eeuwige '. Aan mijn lezend oog reizen onvermijdelijk voorbij de glinsterende torens van Doebai, Shang Hai ,Londen, New York, de poenige hoofdkantoren van banken en internationale concerns, noem maar op. Maar ook minder tastbare projecten, die gebaseerd zijn op mateloos prestige, grenzeloos machtsvertoon, rancune, nog daargelaten de overmoedige overschatting van de maakbaarheid van het lot. Vast komen er bij de lezer eigen beelden op.
De tweede boodschap gaat er vanuit dat zich boven de mensheid uit een plan zich aan het realiseren is, dat zich wil doorzetten ondanks alle menselijke strevingen in andere richtingen.
Je zou in wat meer seculiere termen kunnen zeggen, dat in de evolutie, biologisch, antropologisch, sociaal, spiritueel, een drijfkrach is ingebouwd, die ondanks schijnbare afwijkingen zich onvermijdelijk in een bepaalde richting ontrolt. Zoals een rivier via allerlei kronkels, lussen, omwegen en hoogteverschillen onvermijdelijk naar zee stroomt. Als optimist of gelovige zeg je: in een richting uiteindelijk ten goede.
In termen van dit verhaal over de bouwers van Bawel was het Gods plan, dat de mensheid zich na de zondvloed weer zou verspreiden over de hele aarde. Aldus was ook de nakomelingen van Noach geboden: peroe oereboe , wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde. De mensen van na Noach hadden echter hun eigen plan. Ze wilden juist graag bij elkaar blijven en zich veilig verschansen in een grote stad; ze verzetten zich tegen het grotere plan – Gods bedoeling of de essentiële bestemming - om uit elkaar te gaan en de aarde weer te bevolken. De taalverwarring is als het ware ‘een zet van de Schepper' aan de mens om niet symbiotisch op één plek van de aarde te blijven 'plakken', maar om de hele aarde te verkennen en te vullen.
De daardoor ontstane verscheidenheid in plaats, taal en cultuur betekende een diversiteit, die op langere termijn een bron van veelkleurigheid en creativiteit tot gevolg heeft gehad, nog steeds heeft en zal blijven hebben. Tegelijk bergt deze diversiteit ook de mogelijkheid van gevaarlijke spanningen in zich. In combinatie met economische en militaire macht en menselijke eerzucht is ontaarding in haat, onverdraagzaamheid en oorlog aan de orde van de dag geweest en nog steeds niet ver weg. Dan is het goed te beseffen, hoe wij mensen zijn ontsproten - in het narratief van Babel - aan ‘één taal en eendere woorden, sfat achat oe dewarim achadim '. Een beetje daar naar terug te streven kan geen kwaad, zeg maar: naar goed verstaan en wederzijds begrip, verscheidenheid onder een koepel van eenheid. Daaraan te werken mag toch een mitswe worden genoemd.

noten
(1) Zie over het eten van vlees mijn commentaar op de parasha Re'é
(2) Zie voor de midrash Genesis Rabba (een verzameling rabbijnse uitspraken uit de eerste eeuwen van de gebruikelijke jaartelling) 38, 6-7, de Talmoedleraar is Jehoeda Hanasi, ( bijgenaamd Rabbi, tweede eeuw, de samensteller van de Mishna) die zich beroept op Hoshea 4:17: (NBV) Het volk van Efrajiem heeft zich vergooid aan afgodsbeelden – laat het maar!
(3 ) Umberto Cassuto (1883-1951), U. Cassuto, A commentary on the book of Genesis, part two, from Noah to Abraham, Jerusalem, The Magness Press, p.225 ev

RC 16/10 2015

Parasjat Noach   Beresjiet Genesis 6:9-11:32
Een tweede schepping

De parasja Noach vertelt het overbekende drama van de zondvloed, beter gezegd grote vloed (maboel ha-majiem). Noach wordt als enige rechtvaardige gespaard van de vernietiging van de verdorven mensheid en krijgt de opdracht een ark te bouwen en met hem zijn familie en van alle diersoorten paren op die ark mee te nemen. Na vele maanden op de overstroomde aarde te hebben rondgedreven land de ark op de droogvallende aarde en stelt De Eeuwige zijn regenboog aan de hemel als teken dat Hij niet wederom deze radicale sanctie op zijn schepselen zal toepassen. 
In de volgende episode wordt het incident rond de dronkenschap beschreven van de inmiddels landbouwer en wijngaardenier geworden Noach, die naakt zijn roes ligt uit te slapen: zijn zoon Cham zag zijn vader open en bloot en deed er niets anders aan dan het aan zijn broers, Sjem en Jefet, te vertellen, die wél met het nodige respect en met afgewend gelaat hun vader benaderden om hem te bedekken met de mantel der liefde. 
Dan volgt het verhaal van de nakomelingen van Noach en hun verstrooing over de aarde, nadat zij met hun project van de toren van Bawel De Eeuwige toch wat ongerust hadden gemaakt over de ambities van de schepselen, die zijn evenbeeld droegen. 
Tenslotte wordt gefocused op de nakomelingen van Sjem, die in tien geslachten uitmonden in Avraham. 

De algehele indruk die het verhaal van de grote vloed maakt is die van een “herschepping”. 
Een grote schoonmaak van de eerste versie van de schepping naar een tweede, die letterlijk met een schoongewassen lei mag beginnen met een soort nieuwe Adam in de persoon van Noach.
In het begin van paragraaf 6 komen die merkwaardige passages voor over de benee Elohiem en de dochters der mensen en over de reuzen, anakiem , die de aarde bevolkten. (1)
Scheppingsverhaal-achtig doet aan de beschrijving van de dieren (b.v. 7, 14-15), die doet denken aan Beresjiet 24-25, de uittocht uit de ark, die doet denken aan de uitstroom van een nieuwe creatie van levende wezens over de door het vernietigende maar ook schoonwassende water gerenoveerde aarde, afgesloten met opnieuw een: Peroe oereboe oemil'oe et ha-arets , ‘weest vruchtbaar, vermeerdert je en vul de aarde' (zoals in Beresjiet 1, 28). Even daarna wordt, zoals in Beresjiet 1, 29, het voedsel voor de mensen aangegeven, maar was in Beresjiet alleen het fruit en het gewas aangewezen – en dus eigenlijk het vegetarisme verordonneerd - nu is naast het groene gewas ook al wat beweegt en leeft potentieel voedsel: het vlees, maar niet het bloed. 

Nog een parallel zie ik in de assertieve daden van de mens en een zekere angst van De Eeuwige voor de kennis en kracht van zijn schepselen. Zie enerzijds: Beresjiet 3, 22: ‘Zie, de mens is geworden tot één van ons doordat hij weet van goed en kwaad. Als hij nu maar niet zijn hand uitsteekt en ook van de boom des levens neemt en eet zodat hij eeuwig leeft.' Volgt de verdrijving uit het paradijs. 
In Beresjiet 11, 6 sprak de tot de toren van Bawel afgedaalde Eeuwige tot zichzelf: ‘Ziet één volk is het en één taal hebben ze allen, indien dit het begin is van wat ze willen doen, zal hun niets, wat ze ook van plan zijn om te doen, meer te moeilijk zijn.'
En weer voelt zich De Eeuwige enigszins bezorgd over de macht van de mens – bijna als een vader die zijn te snel opgeschoten zoon zijn plaats wijst - , en neemt hij actie door het volk te verstrooien.
Eigenlijk is deze bezorgdheid de enige motivatie die in de Tora zelf wordt gegeven voor de verstrooiing. Zo letterlijk te lezen voeren de bouwers van stad en toren niets ongerechtigs uit. 
In een ander commentaar werk ik het verhaal van de toren van Bavel verder uit. Ik vermeld nog alleen deze verklaringen:
De verstrooing is een sanctie op de overmoed van de mensen. Dit is de meest populaire opvatting.
Iets verder zoekt men, als men de verstrooiing ziet als een zet van de Schepper aan de mens om niet symbiotisch op één plek van de aarde te blijven 'plakken', maar om de hele aarde te verkennen en te vullen. Een uitgebreide midrasj voert koning Nimrod in als de dictator, die op Brave New World-achtige manier zijn mensen heeft gedrild tot een uniforme werkmachine; achter de ogenschijnlijke eenheid schuilt dwang, indoctrinatie en onmenselijkheid (2). De verstrooiing is dan de bevrijding uit deze dwangsituatie en de talenverscheidenheid een welkome erkenning van creatief noodzakelijke verschillen.

rc nov 2016

noten
(1) De Benee Elohiem in dit vers. Daarmee zijn ‘voorname mensen, de elite' mee bedoeld, aldus de Radak (Rabbi David Kimchi, 13 e eeuw, vgl Ex. 22:27), die meldt dat Rabbi Sjimon bar Jochaj zei, dat wie vertaalde ‘zonen van God' vervloekt moest worden; hopelijk is dat de vertalers van de NBG niet overkomen
(2) O.a. Josephus, Antiquities of the Jews

Parashat Noach Bereshiet Genesis 6:9-11:32
(
zie ook nog een ander commentaar)

De parasha Noach – Genesis 6 tot 12 – vertelt het overbekende drama van de zondvloed, beter gezegd grote vloed (maboel ha-majiem). Noach wordt als enige rechtvaardige gespaard van de vernietiging van de verdorven mensheid en krijgt de opdracht een ark te bouwen en met hem zijn familie en van alle diersoorten paren op die ark mee te nemen. Na vele maanden op de overstroomde aarde te hebben rondgedreven land de ark op de droogvallende aarde en stelt De Eeuwige zijn regenboog aan de hemel als teken dat Hij niet wederom deze radicale sanctie op zijn schepselen zal toepassen.
In de volgende episode wordt het incident rond de dronkenschap beschreven van de inmiddels landbouwer en wijngaardenier geworden Noach, die naakt zijn roes ligt uit te slapen: zijn zoon Cham zag zijn vader open en bloot en deed er niets anders aan dan het aan zijn broers, Shem en Jefet, te vertellen, die wél met het nodige respect en met afgewend gelaat hun vader benaderden om hem te bedekken met de mantel der liefde.
Dan volgt het verhaal van de nakomelingen van Noach en hun verstrooing over de aarde, nadat zij met hun project van de toren van Bawel De Eeuwige toch wat ongerust hadden gemaakt over de ambities van de schepselen, die zijn evenbeeld droegen.
Tenslotte wordt gefocused op de nakomelingen van Shem, die in tien geslachten uitmonden in Avraham.

De algehele indruk die het verhaal van de grote vloed maakt is die van een “herschepping”.
Een grote schoonmaak van de eerste versie van de schepping naar een tweede, die letterlijk met een schoongewassen lei mag beginnen met een soort nieuwe Adam in de persoon van Noach.

In het begin van paragraaf 6 komen die merkwaardige passages voor over de zonen van God en de dochters der mensen en over de reuzen die de aarde bevolkten.
Jammer genoeg heb ik niet het deel van commentator Umberto Cassuto ‘Me-Noach ad Awraham', maar het zou me niet verbazen als hij in dat deel heeft geconcludeerd, dat het hier residuen betreft van oud-semitische mythen en Godenverhalen, residuen die eigenlijk niet goed passen in de sobere monotheïstische traditie die de Tora-redacteur steeds betracht. Al zullen midrashiem vast wel een mooie draai aan deze passage hebben gegeven.

Scheppingsverhaal-achtig doet ook aan de beschrijving van de dieren (b.v. 7, 14-15), die doet denken aan Bereshiet 24-25, de uittocht uit de ark, die doet denken aan de uitstroom van een nieuwe creatie van levende wezens over de door het vernietigende maak ook schoonwassende water gerenoveerde aarde, afgesloten met opnieuw een: “Peroe oereboe oemil'oe et ha-arets”, weest vruchtbaar, vermeerdert je en vul de aarde (zoals in Bereshiet 1, 28). Even daarna wordt, zoals in Bereshiet 1, 29, het voedsel voor de mensen aangegeven, maar was in Bereshiet alleen het fruit en het gewas aangewezen – en dus eigenlijk het vegetarisme verordonneerd - nu is naast het groene gewas ook al wat beweegt en leeft potentieel voedsel: het vlees, maar niet het bloed.

Nog een parallel zie ik in de assertieve daden van de mens en een zekere angst van De Eeuwige voor de kennis en kracht van zijn schepselen.

Zie enerzijds: Bereshiet 3, 22: Zie, de mens is geworden tot één van ons doordat hij weet van goed en kwaad. Als hij nu maar niet zijn hand uitsteekt en ook van de boom des levens neemt en eet zodat hij eeuwig leeft.” Volgt de verdrijving uit het paradijs.
In Bereshiet 11, 6 sprak de tot de toren van Bawel afgedaalde Eeuwige tot zichzelf: “Ziet één volk is het en één taal hebben ze allen, indien dit het begin is van wat ze willen doen, zal hun niets, wat ze ook van plan zijn om te doen, meer te moeilijk zijn.”
En weer voelt zich De Eeuwige enigszins bezorgd over de macht van de mens – bijna als een vader die zijn te snel opgeschoten zoon zijn plaats wijst - , en neemt hij actie door het volk te verstrooien.
Eigenlijk is deze bezorgdheid de enige motivatie die in de Tora zelf wordt gegeven voor de verstrooiing.
Zo letterlijk te lezen voeren de bouwers van stad en toren niets ongerechtigs uit.
Tijd en plaats ontbreken nu om de allegorie van de verdrijving uit het paradijs en die van de toren van Bawel verder uit te werken in zijn rijke diepere lagen.
Ik vermeld nog alleen deze verklaringen:
De verstrooing is een sanctie op de overmoed van de mensen.
Dit is de meest populaire opvatting.
Iets verder zoekt men, als men de verstrooing ziet als een zet van de Schepper aan de mens om niet symbiotisch op één plek van de aarde te blijven 'plakken', maar om de hele aarde te verkennen en te vullen.
Een uitgebreide midrash voert koning Nimrod in als de dictator, die op Brave New World-achtige manier zijn mensen heeft gedrild tot een uniforme werkmachine; achter de ogenschijnlijke eenheid schuilt dwang, indoctrinatie en onmenselijkheid. De verstrooiing is dan de bevrijding uit deze dwangsituatie en de talenverscheidenheid een welkome erkenning van creatief noodzakelijke verschillen.

Dan hebben we tenslotte ook nog de ‘zonde' van Cham die zijn naakte vader ziet. Vergelijk de parallel met Adam en Chawa, die elkaar in naaktheid zien. Eerder heb ik geschreven , in mijn commentaar op de parasha ‘Ki tetsé', dat deze schaamte samenhing met de bewustwording van de mens omtrent de immens machtige procreatieve functie van de geslachtsorganenen, die leidde tot taboeisering van de aanblik ervan. Ik noteerde:

“… de primordiale schaamte omtrent de naaktheid, die Adam en Eva al hebben ervaren. We vinden hem ook terug in de scène van de dronken Noach, die brutaal in zijn naaktheid wordt gezien door zijn zoon Cham. Die naaktheid is natuurlijk schaamtevol, omdat Cham zicht had op het geslacht van zijn vader, waaruit hij zich voortgekomen wist.”

Een evenals van Adam tot Noach duurt het tien generaties tot met Awraham de joodse geschiedenis tot ontkiemen komt.
In de midrashiem wordt Awraham over het algemeen gezien als een nobeler uitgave van Noach. Behalve op tekstuele uitleggingen wordt dit vooral gebaseerd op de reactie van de beide mannen op de aanstaande vernietiging van hun medemensen; Noach riep bij verneming van de ondergang van zijn medemensen niet de compassie van De Eeuwige in, Awraham deed dit wel bij de verkondigde vernietiging van Sedom en Amorra.

noot: ik ben geen wetenschapper en ben dus vrij een speculatie te lanceren, die bepaald nog bewijsvoering - indien te vinden in geologie, archeologie, klimatologie - behoeft. Waar komt de mythe van de zondvloed vandaan?
Het zou kunnen dat hij stamt uit de tijd, dat de doorbraak van de Middellandse Zee naar de Zwarte zee plaatsvond in de nasleep van de klimaatveranderingen na de laatste ijstijd.
Ik citeer van Berts Geschiedenissite:

± 5700 v. Chr. brak de Middellandse Zee door naar het gebied dat nu wordt ingenomen door de Zwarte Zee . Het moet hierbij zijn gegaan om een werkelijke catastrofe. Gedurende drie jaar stortte een waterval zo'n 50 km² water naar omlaag over een hoogte van zo'n 150 meter. Dat is een 200 maal zo grote waterstroom en een driemaal zo hoge valhoogte als de Niagara Falls. In de periode steeg het waterpeil in de Zwarte Zee met zo'n 15 cm. per dag. Vanwege de geringe helling van het landoppervlak ter plaatse betekende dat de kustlijn gemiddeld per dag een kilometer landinwaarts werd gelegd. De vegetatie verdronk daardoor en veel van de fauna moet ook niet in staat zijn geweest zich tijdig uit de voeten te maken. De kusten van "het Zwarte Meer" werden voor de catastrofe bevolkt door jagers en eenvoudige landbouwers. Zij moeten uiteraard zijn verdreven, maar vooralsnog is onduidelijk of die gedwongen verhuizing heeft bijgedragen aan de verspreiding van de landbouw over Europa. 

Tienduizend jaar geleden aan het einde van de laatste ijstijd , was de Middellandse Zee zo goed als opgedroogd. Ook in de Zwarte Zee stond het water laag. Die zee was toen nog een zoetwatermeer dat niet in verbinding stond met de Middellandse Zee. Met het smelten van de ijskappen steeg het water in de zeeën, maar niet in de Zwarte Zee. Het niveau in de Middellandse Zee werd zo hoog dat de druk op de landengte bij de huidige Bosporus te groot werd om het zoute water binnen te houden. Het brak, ca. 5700 v. Chr. , met geweld door het land en stortte zich naar beneden, de Zwarte Zee in.

Daar steeg het water in korte tijd honderddertig meter. Op het hoogtepunt - gedurende honderd dagen - van vloed wel dertig centimeter per dag. De Zwarte Zee werd veel groter en het zoute water overstroomde het vruchtbare land in het noorden en het westen. De Zee van Azov ontstond en de Krim werd schiereiland. Bodemkartering van de oude kustlijn en bodemonderzoek hebben dit aangetoond. De opgeviste fossiele zoetwater- en zoutwaterdiertjes bleken even oud: ongeveer 7500 jaar. Een plotselinge overgang, die een catastrofe weergeeft.

Een eventueel oudste vermelding die hier over gaat is die uit het Gilgamesj-epos uit Mesopotamië. Dit populaire heldendicht waarvan verschillende versies op (spijker)schrift bestaan, de oudste van ongeveer 3700 jaar geleden, verhaalt van de koning-held Gilgamesj die een gevaarlijke reis onderneemt om een overlevende van een grote zondvloed het geheim van de eeuwige jeugd te ontfutselen. Ook in dit heldendicht is sprake van een soort Noach met bijbehorend vaartuig.

Ook het zondvloed verhaal kan berusten op deze gebeurtenis, die door de naar het zuiden gevluchte bewoners van generatie op generatie is doorverteld en is omgevormd tot legende en misschien tot een episch gedicht, dat tot stof heeft gediend voor de redacteur van de Tora. Het feit dat de ark is gestrand zoveel noordelijker dan de bakermat van de oud-semitische wereld - op de berg Ararat in Armenië - zou een spoor hiervan kunnen zijn. (RC 28-11-09)

Parashat Noach Bereshiet Genesis 6:9-11:32
De toren van Babel

De toren van Babel hfst 11 (HSV)  

1 Heel de aarde had één taal en eendere woorden.

2 En het gebeurde, toen zij naar het oosten trokken, dat zij een vlakte in het land Sinear vonden. Daar gingen zij wonen.

3 En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dienden hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem.

4 En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!

5 Toen daalde de Eeuwige neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinderen aan het bouwen waren,

6 en de Eeuwige zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn.

7 Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen.

8 Zo verspreidde de Eeuwige hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad.

9 Daarom gaf men haar de naam Babel; want daar verwarde de Eeuwige de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de Eeuwige hen over heel de aarde.

ziggurat

Een van de bekendste verhalen uit de bijbel is geschiedenis van de Toren van Babel.
In de Joodse traditie is het meer bekend als het verhaal van de ‘generatie van de verstrooiing/verspreiding'.
Na de zondvloed is een nieuwe generatie neergestreken in de vlakte van Shin'ar – de vlakte rond Babel, neemt men aan – en de mensen, nog één van taal, besluiten een grote stad te bouwen met een hoge toren, dit alles om als één grote gemeenschap bij elkaar te blijven. De Eeuwige is niet gelukkig met de ambities van zijn schepselen en besluit de eenheid van taal te doorbreken, waarna de bouw van de stad niet meer kan doorgaan en de mensen zich verspreiden over de hele aarde.

Gangbaar is de uitleg van dit verhaal als een goddeloze opstand van de overmoedige mensen tegen de Almachtige. Aldus ook de gezaghebbende middeleeuwse commentator Rashi.

Hij vat ‘ een taal en eendere woorden ' in die zin op, dat de mensen het eens waren geworden: “God heeft het recht niet om voor zich de hemel te kiezen; laat ons opklimmen naar het uitspansel om met Hem oorlog te voeren”, hebben ze tegen elkaar gezegd.. En zo bouwden ze een toren en zette er een afgodsbeeld op met een zwaard in de hand om zo de oorlog tegen de Eeuwige te verbeelden, aldus de midrash.
Dat was wel gortig en deze midrash uit het begin van de jaartelling vroeg zich dan ook af: Als de mensen van de zondvloed wegens hun slechtheid werden vernietigd en verzwolgen in de vloed, waarom werd de generatie van de torenbouwers dan gespaard..
Er was een principieel verschil, vonden de verklaarders: de generatie van de zondvloed, dat waren mensen, die elkaar bedrogen, elkaar oplichtten en elkaar beroofden, terwijl de goddeloze torenbouwers in vrede en liefde met elkaar leefden en samenwerkten.
Rabbi (de samensteller van de Mishna) zei dan ook: ‘ Groot is de vrede, want zelfs als Israel aan afgoderij doet, maar in vrede met elkaar leeft, zegt de Heilige, Hij zij gezegend, als het ware, ik heb geen zeggenschap over jullie '. (Gen. Rabba, 38, 6-7).

Volgens de moderne bijbelwetenschapper Umberto Cassuto (1883-1951, U. Cassuto, A commentary on the book of Genesis, part two, from Noah to Abraham, Jerusalem, The Magness Press, p.225 ev ) ligt de wezenlijke betekenis van het verhaal niet in de verklaring van het ontstaan van de verschillende talen of het bouwen van de toren als opstand tegen de Eeuwige.

Als bijbelhistoricus situeert hij de oorsprong van het verhaal in het midden van de zestiende eeuw voor de gewone jaartelling, in de tijd dat in de stad Babel de tempel van Mardoek, een ontzagwekkend bouwsel met een immens hoge toren (ziggurat), was verrezen en vervolgens verwoest; de ruines ervan waren nog steeds als imponerende resten te zien (en tegenwoordig door archeologen weer opgespoord).
Het gebouw was opgetrokken met gebakken stenen, een revolutionaire vondst in die tijd gedaan. De mogelijkheden van techniek zijn onbegrensd, zo zullen de bouwers hebben gejuicht.

Umberto Cassuto vermoedt, dat de de Israelieten uit die periode of de eeuwen daarna bekend waren met de ‘wereldstad' van Babylon en zijn wolkenkrabber en dat ze zich hadden verbaasd over de hoogmoed en de verwaandheid van zijn bewoners. De bijbelwetenschapper meent, dat het verhaal uit de parasha Noach verwant is met of teruggaat op een dichtstuk, dat destijds met een welhaast satyrisch karakter is geschreven over de verwoesting van de stad en de ziggurat door de Hittieten en de neergang van de zich welhaast God wanende stervelingen.

Bijbeluitlegger, die Cassuto tegelijk ook is, ziet vooral twee bedoelingen, die dit verhaal over de gelijksprakige stad- en torenbouwers wil meegeven.

De eerste is de boodschap, dat hoogmoed in verband met de eigen technische vermogens en louter vertouwen op de eigen materiële macht de verkeerde weg is, ‘een zonde in de ogen van de Eeuwige'. De glinsterende torens van Qatar en Sjang Hai tot en met Londen en New York reizen aan mijn oog voorbij, evenals de poenige hoofdkantoren van Banken en Concerns. Maak uw eigen beelden over de illusie van de maakbaarheid...

De tweede boodschap gaat er vanuit dat de Eeuwige een plan heeft met de mensheid, dat zich ondanks alle strevingen in andere richting, wil doorzetten.
Je zou in wat meer seculiere termen kunnen zeggen, dat in de evolutie, biologisch, antropologisch, sociaal, spiritueel, een drijfkrach is ingebouwd, die ondanks schijnbare afwijkingen zich onvermijdelijk in een bepaalde richting ontrolt. Zoals een rivier via allerlei kronkels en hoogteverschillen onvermijdelijk naar zee stroomt. Als optimist of gelovige zeg je: een richting uiteindelijk ten goede.

In termen van dit verhaal was het Gods plan, dat de mensheid zich na de zondvloed weer zou verspreiden over de hele aarde. Aldus was ook de nakomelingen van Noach geboden: peroe oereboe, wees vruchtbaar, word talrijk en vervul de aarde
De mensen van na Noach hadden hun eigen plan. Ze wilden juist graag bij elkaar blijven en zich veilig verschansen in een grote stad; ze verzetten zich tegen het grotere plan – Gods bedoeling of de essentiële bestemming - om uit elkaar te gaan en de aarde weer te bevolken.
De verstrooiing is als het ware ‘een zet van de Schepper' aan de mens om niet symbiotisch op één plek van de aarde te blijven 'plakken', maar om de hele aarde te verkennen en te vullen.
En de daardoor ontstane verscheidenheid in plaats en taal betekent diversiteit, die op langere een bron van veelkleurigheid en creativiteit tot gevolg zal hebben.
Een utopische noot zou zijn, dat, nog in onze dagen, over deze diversiteit, veelkleurigheid en creativiteit – die zo vaak ontaard is in haat, onverdraagzaamheid en oorlog – een nieuwe laag van ‘één taal en eendere woorden, sfat achat oe dewarim achadim ', zeg:goed verstaan en wederzijds begrip, moge groeien.

Parasjat Noach    Beresjiet Genesis 6:9-11:32

Bij de parasja Noach: Haftara Noach Jesaja 54:1-55:5

De haftara (wekelijkse lezing uit de prefeten) die aan de sidra (of parasja) Noach is toegevoegd is Jesaja hoofdstuk 54 en 55 tot vers 6. In poëtische termen wordt gesproken over een verlaten, kinderloze vrouw die (weer) in genade zal worden aangenomen door de echtgenoot, die haar ooit in boosheid heeft verstoten. De echtgenoot is de Eeuwige, maar wie is die vrouw? De algemene rabbijnse opinie is: Jeruzalem (Rasji) dan wel het volk Israel (Ibn Ezra). In vele krachtige en gepassioneerde beelden wordt bezongen hoe de Eeuwige zijn woede laat varen. haar weer tot vrouw zal nemen, haar nooit meer verlaten en het haar verder nooit meer aan iets zal ontbreken.
54:6 Je was een verlaten, wanhopige vrouw
toen de Eeuwige je terugriep.
Kan iemand de vrouw van zijn jeugd verstoten? – zegt je God.
7 Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
8 Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende ?liefde,

Waarom is dit stuk van Jesaja aan de sidra Noach vastgeknoopt? Dat zit hem in de passage van het volgende vers 54:9:
Dit (deze gelofte) is voor mij als bij de vloed van ?N o ach:
zoals ik heb gezworen dat het water van ?N o ach
nooit meer de aarde zou overspoelen,
zo zweer ik dat mijn toorn jou niet meer treft
en dat ik je nooit meer bedreig.
De vergelijking is duidelijk. De verwijzing is naar Ber/Gen 9:11: ‘ Ik maak Mijn verbond met u, dat niet meer alle vlees door het water van een vloed zal uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zal zijn om de aarde te gronde te richten'. Zoals de Eeuwige, na de eerste verdorven mensheid te hebben vernietigd met de rampzalige vloed, aan de enig overgebleven familie Noach heeft gezworen nooit meer de mensheid met een dergelijke catastrofe te verdelgen, zo heeft de Eeuwige eerst zijn handen van Israël afgetrokken (door het in ballingschap te laten wegvoeren), maar nu weer gezworen zich weer om het verlaten en wanhopige volk te bekommeren, als het ware een nieuw verbond sluitend (zie 55:3).

Laten we deze passages eens in een historische context plaatsen. Veel bijbelwetenschappers zijn het erover eens, dat het bijbelboek Jesaja is geschreven door minstens twee personen. Men onderscheidt een eerste Jesaja en een tweede Jesaja, die dan deutero(tweede)- Jesaja wordt genoemd. Jesaja de eerste leefde ten tijde van koning Hizkia (8 e eeuw BCE) en de tweede ruim tweehonderd jaar later tegen het einde van de Babylonische ballingschap.. Deutero-Jesaja heeft de hoofdstukken 40 tot 56 voor zijn rekening genomen, zo neemt men aan (sommigen veronderstellen nog een derde Jesaja, die de laatste hoofdstukken heeft geschreven). Hij kende de wanhoop, de ellende en de heimwee van de ontheemden, die weggerukt uit hun thuisland treurden aan de rivieren van Babylon. Een door haar man in de steek gelaten en van haar kinderen beroofde vrouw, dat is het krachtige beeld, dat het gevoel van de profetische dichter vertolkt, een beeld dat hij al eerder heeft gebruikt (bv 49:19, 51:18-20; kende men toen nog niet de wanhoop van de man, die door zijn vrouw en kinderen is verlaten?). Maar naast de wanhoop kende hij ook het vurig verlangen naar de terugkeer naar een thuis, waar de zorgen over veiligheid en levensonderhoud voorgoed voorbij zouden zijn., sterker nog, waar de vrijheid en waardigheid van zijn volk zou zijn hersteld. Dat verlangen zal zijn verhevigd door de politieke omstandigheden van die tijd; het rijk van Babel wankelde en Cyrus, de koning van de Meden en de Perzen, maakte zich klaar om Mesopotamië te veroveren. De hoop op terugkeer naar het land en op hernieuwde welvaart vertaalt zich in het beeld van de verstoten vrouw die in haar positie als geliefde echtgenote wordt teruggenomen. We herkennen de situatie van de Judeeërs aan de Eufraat en de Tigris van toen als archetypische situatie van vluchtelingen en bannelingen van alle tijden en zeker ook van nu. Ik laat graag aan de lezer over om actuele voorbeelden voor ogen te halen.

Het hartstochtelijk verlangen van de profeet schetst een ideaalsituatie van welvaart, bestendigheid, onkwetsbaarheid van de bruid, die utopisch of zelfs messiaans aandoet.
Heeft hij een messiaans Jeruzalem in gedachten als hij dicht:
2 Ik maak je torens van ?robijn,
je ?poorten? van ?ber i l,
je ?muren? van kostbare edelstenen.
Refereert hij aan een messiaanse tijd als hij roept:
55 1 Hierheen! Hier is water,
voor ieder die dorst heeft.
Kom, ook al heb je geen ?geld.
Koop hier je voedsel en eet.
Kom, koop voedsel zonder ?geld,
koop ?wijn? en melk zonder betaling.

Deze utopie van soliditeit en solidariteit krijg je niet cadeau, Jeruzalem zal wel moeten luisteren naar de stem van de Eeuwige:
Luister aandachtig naar mij,
en je zult ruimschoots te eten hebben
en genieten van een overvloedig maal.
Leen mij je oor en kom bij mij,
luister, en je zult leven.

Wat is dat luisteren? Het is Tora in ruime zin, onderricht in de zin van de Jesaja van hoofdstuk 1: 18.17:‘ Vermijd alle kwaad en leer goed te doen. Zoek het recht, houd tirannen in toom, bied wezen bescherming, sta ?weduwen? bij'.
De terugkeer van (een deel van) de ballingen naar Judea heeft inderdaad plaatsgevonden – met goedkeuring en met materiele steun van Cyrus - maar de realisering van een messiaanse samenleving is niet gerealiseerd. De verheven en toch aardse beelden in deze verzen raken nog steeds een snaar raken in ons gemoed, dat verlangt naar uitbanning van uitbuiting, corruptie, honger, armoede en omarming van compassie en gerechtigheid in deze wereld.

De traditie ziet Jeruzalem ook op allegorische wijze. Je kan Jeruzalem, (of Tsion) zien als de heilige plek die in iedere Jood, cq in iedere mens, in principe is te vinden. Een plek, die geheven is boven de alledaagse zorgen en wanen, boven de tijd/ruimte, een plek waar de ziel zich even verbonden en verzoend kan weten. (1) Op dat niveau van uitleg is de terugkeer naar Jeruzalem de terugkeer naar die heilige plek, onze essentie, ons beste weten omtrent het goede, onze ziel, de we eens in de hectische rat race van de wereld hebben verlaten. Dan slaat de vertroosting van de verzen 54:7,8 niet zozeer op de geschiedenis van Israel, waar de Eeuwige zijn gezicht (presentie) meermalen voor meer dan een ogenblik heeft verborgen (en nog steeds verborgen houdt?), maar vooral op onze individuele weg van bewustwording, de weg van de banneling die thuiskomt.
Ik heb je slechts een ogenblik verlaten,
maar met open armen zal ik je weer ontvangen.
Ik verborg mijn gezicht voor je
in laaiende toorn, één ogenblik lang,
maar ik zal me weer over je ontfermen
met eeuwigdurende ?liefde

noot

(1) In de kabbala wordt Jeruzalem veelal geassocieerd met de sefira Malchoet.

Beresjiet/Genesis Beresjiet/Genesis 1:1-6:8

Adam de eerste en Adam de tweede; twee bestaanswijzen

Al lang geleden is het opgevallen, dat er grote verschillen zijn te ontdekken in de twee scheppingsverslagen Beresjiet 1 tot 2-4 en Beresjiet 2-4 tot 3. 1 In het eerste zie je een zelfverzekerde Schepper bezig de wereld te scheppen met veel overleg; hij noemt, ordent, scheidt, maakt en schept als kroon op het werk de mens naar Zijn evenbeeld met de opdracht om de aarde te vervullen en over haar te heersen.
In Beresjiet 2-4 tot 3 valt de focus op de mens, die nu door de Schepper gevormd wordt uit stof, geplaatst wordt in een tuin, Gan Eden, geconfronteerd wordt met een verbod om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten, in zijn alleenheid en onvervuldheid wordt gezien en na een zoekproces wordt gecompleteerd met een helper, de vrouw, die uit zijn zijde is gebouwd.
Wat moeten we met deze verschillen en zelfs schijnbare contradicties tussen deze twee verschillende scheppingen aan?

Een subtiele en diepzinnige interpretatie is te vinden in het antwoord dat R. Joseph Dov Soloveitchik geeft: de passages weerspiegelen de tweeledige aard van de mens. De contradicties en verschillen zijn de contradicties en verschillen in de mens zelf; er is sprake van twee menstypen, die beide aan het begin van de menswording staan. Soloveitchik spreekt van Adam de eerste en Adam de tweede. 2

Adam de eerste

Ik zal nu een parafrase geven van de typeringen door Soloveitchik, aangevuld met eigen termen. De omschrijving van Adam de eerste centreert zich rond zijn geschapen zijn naar ‘het evenbeeld' van de Schepper. Hij is geschapen met een ongeëvenaarde drang om zelf te scheppen en beschikt over onuitputtelijke bronnen daartoe, in de eerste plaats intelligentie, het vermogen de complexe buitenwereld te onderzoeken en te controleren.
Hij is daarbij vooral geïnteresseerd in hoe alles werkt. Hij is nieuwsgierig, extravert, expansief, instrumenteel. Zijn missie is om te regeren over de buitenwereld en zijn zwijgende, vaak vijandige, omgeving te beheersen.
Aldus de wereld onderzoekend en veroverend leert de mens zichzelf kennen in de vrijwel onbegrensd lijkende mogelijkheden van zijn geestelijke en creatieve capaciteiten. Hierin ligt zijn waardigheid en glorie. In dit bewustzijn kan de psalmist zingen (psalm 8):
“Want U hebt hem maar net minder dan de engelen gemaakt en hem gekroond met eer en glans; U hebt hem heerser gemaakt over de werken van Uw handen en alles aan zijn voeten gelegd”.

Adam de eerste is agressief, stoutmoedig, een winnaar.
Zijn motto is succes, triomferen over de kosmische krachten, vat Soloveitchik nog eens samen. Onvermijdelijk roept deze typering beelden op: De mens niet alleen als de fysieke veroveraar van zijn natuurlijke wereld, maar ook als de mens, die de natuur in gaandeweg steeds meer als het ware heeft gekoloniseerd en tot cultuur heeft gemaakt, met de ongeremde capaciteiten van zijn geest de natuurkrachten onderzoekt, deze leert kennen en bedwingen, op ingenieuze manier weet te gebruiken. De mens als steeds kundiger dokter, ingenieur, architect, natuurkundige. Wegen, bruggen, elektrische centrales, de skyline van de cosmopolis, ruimtevaartuigen op andere planeten. En om de hoek kijkt de vervorming hiervan tot hybris, zelfoverschatting en overmoed

Op het relationele vlak uit zich dit als volgt. Adam de eerste is niet eenzaam, wel weet hij dat hij het alleen niet redt, alleen is hij hulpeloos, daarom is hij een sociaal wezen, hij werkt functioneel samen om de opdracht om de aarde te beheersen te volvoeren. De relatie van mens tot mens is die van collectieve actie, gericht op het bereiken van gezamenlijk succes. Dit klinkt met name ook door in de verhouding tussen man en vrouw; ook dit is een natuurlijk samenwerkingsverband, gericht op het bereiken van succes in de gezamenlijke doelen, waarvan het voortbrengen van kinderen niet de minst belangrijke is. De communicatie is open, gebruik makend van cliché's en praktische termen. Maar de diepte van een existentieel besef ontbreekt, waardoor zij niet werkelijk samen zijn.

Adam de tweede.

In tegenstelling tot de opperste waardigheid van de glorieuze veroveraar Adam de eerste, is de situatie van Adam de tweede die van opperste nederigheid.
Adam ontdekt zijn ware menselijke identiteit in een diepgevoeld besef van contact met het grote mysterie van het zijn, het mysterium tremendum.
Tegelijk staat hij daarmee in een intense ontologische onzekerheid. In zijn zoeken naar zin in de onmetelijke kosmos en in de blik van de medemens ervaart hij zijn unieke en existentiële eenzaamheid; onontkoombaar moet hij tot erkenning komen van zijn behoefte aan verlossing. Dit is de lading van de uitspraak: ‘het is niet goed dat de mens alleen is' en de daaropvolgende zoektocht naar een metgezel.

De oplossing, de verlossing, kan echter niet bereikt worden door zoals Adam de eerste ambitieus te werken, door inspanning en uiterlijk succes.
Het kan juist alleen door een nederlaag, een offer.
Wat is dit offer? De overgave, de terugtocht, gesymboliseerd in het verhaal doordat de Eeuwige Adam ‘overweldigde' met een diepe slaap. Toen pas vond Adam zijn metgezel. Toen pas was, zou je kunnen zeggen, werkelijk existentieel contact mogelijk geworden. Dit is volgens Soloveitchik de kiem van werkelijke gemeenschap als geloofsgemeenschap. Waar de gemeenschap van Adam de eerste zuiver utilitair is en egotistisch, is de gemeenschap van Adam de tweede existentieel gekenmerkt door het offer; door overgave en het weggeven van een deel van zichzelf wordt werkelijke gezelschap gevonden.
De existentiële alleenheid van de mens kan niet worden opgeheven in de belangengemeenschap van Adam de eerste, er is een verschillend soort gemeenschap nodig, waarin mensen – boven het belang van productie uit - vanuit de erkenning van eenzaamheid en alleenheid, vanuit ‘de nederlaag', elkaar kunnen ontmoeten, met elkaar kunnen delen, in een alomvattende compassie. In deze ontmoeting zijn er drie partijen, de man, de vrouw en de Ene; immers door Diens ingrijpen wordt de existentiële ontmoeting tussen Adam en de vrouw mogelijk gemaakt. Want in de Ene is alles geworteld en de verlossing gewaarborgd. De Ene is voortaan partner in de geloofsgemeenschap. Daarin is Hij altijd aanwezig. Soloveitchik noemt dit de ‘Covenantal community' , de Verbondsgemeenschap. De kiem is dus al gelegd in dit scheppingsverslag van man en vrouw. Het wordt voortgezet en voltooid in het Verbond tussen G-d en Abraham. Tot zover de duiding van Soloveitchik.

Twee zijnswijzen

Het is een aangrijpende interpretatie, die een begrip kan geven in hoe deze twee passages in Beresjiet een diep doorzicht gunnen op de twee essentiële zijnsmodussen van de mens, twee modaliteiten die we allebei in ons hebben en kunnen kennen, de resultaatgerichte, explorerende, praktische mens, die naar buiten kijkt en belangen ziet, en de mens, die in verwondering en ontzag, wie weet wel wanhoop, van buiten naar binnen schouwt, die uiteindelijk het hoofd moet buigen in overgave, de religieuze mens. Beide zijnswijzen kennen hun vreugden en verdrieten, die ieder toch een eigen kwaliteit hebben.

De beide zijnswijzen doen denken aan de twee zakken waarover Rabbi Bunam sprak tot zijn leerlingen: Ieder van jullie moet twee zakken hebben om naar behoefte in de ene of in de andere te kunnen tasten: in de rechter ligt het woord: “Om mijnentwille is de wereld geschapen'  (uit de Talmoed, Sanhedrin 37)  : en in de linker: ‘Ik ben stof en as'  (Beresjiet 18, 27, maar denk ook aan Beresjiet 2, 7). 3
De Israekische schrijver Meir Shalev heeft ook geschreven over deze twee scheppingsversies in Beresjiet. Zonder twijfel heeft hij het opstel van Soloveitchik ook gelezen en er dankbaar gebruik van gemaakt in een eigen gepopulariseerde versie. Lees het vlot geschreven, geestige hoofdstuk 'Adam, de koning der dieren' in 'De bijbel nu' 4. noten

1. Uitgebreid over deze verschillen Umberto Cassuto, The Documentary Hypothesis, and the composition of the Pentateuch , Shalem Press, 2006, eerste uitgave als Torath Ha Teudoth , Magness Press, 1941. Een samenvatting op
http://www.robcassuto.com/bereshit.html
Meer commentaren op Beresjiet in mijn boek REIZEN DOOR DE TORA, deel 1.

2. Rabbi Joseph B Soloveitchik: The Lonely Man of Faith,
from Tradition: A Journal of Orthodox Thought, 1965, later uitgegeven als boekje bij Random House, 2006.

3. Martin Buber, Chassidische vertellingen, Vbk Media, p. 509

4. Meïr Shalev, 'De bijbel nu', Vassallucci, Amsterdam, 1995

2021

Parasjat Beresjiet  Beresjiet/Genesis 1:1-6:8 

man en vrouw schiep hij hen

De schepping van de mens, man en vrouw, wordt in Genesis/Beresjiet hoofdstuk 1 in vers 27 uiterst summier weergegeven, bijna zakelijk, in de context van de weliswaar ontzagwekkende, maar toch ook functioneel omschreven ontvouwing van de zes scheppingsdagen. (1) De termen, die hier gebruikt worden voor man en vrouw, ‘zachar' en ‘nekewa' zijn Hebreeuwse woorden die verwijzen naar de functie van voortbrenging en verwijzen naar de opdracht om samen over de aarde te heersen en haar te bevolken. Man en vrouw worden in deze korte introductie als nevengeschikt opgevoerd. ‘Man en vrouw schiep hij hen' (1:27 ) is een indicatie van de volstrekte gelijkwaardigheid van man en vrouw. De uitwerking van de man- en vrouwschepping in meer detail vindt plaats in Genesis 2. Wat is daar te zeggen over hun relatie?

De introductie van de vrouw in Beresjiet 2 komt voort uit een gemis, een inzicht dat er iets mankeert, dat er iets in de schepping nog niet goed is.(2) De Eeuwige constateert dat het niet goed is dat de mens alleen is. Dat gemis als een functioneel te duiden als de behoefte van de mens aan praktisch partnerschap en tegelijk als een emotioneel te duiden verlangen naar liefde en geborgenheid van de nietige mens in een overweldigende kosmos. Dat is een ander perspectief dan het eerste hoofdstuk biedt op de mens als onderwerper en heerser over de aarde met haar dieren en planten.
2:  18 ‘ De Eeuwige God zei: Het is niet goed dat de mens alleen is' – dan volgt: ‘ik zal een helper voor hem (Adam, de mens) maken die bij hem past', in het Hebreeuws: ezer ke-negdo.

Wat is af te leiden uit dat ezer ke-negdo , in de Nieuwe Bijbelvertaling vertaald als: een helper die bij hem past ? Dasberg kiest:  passende hulp'. Maar deze vertalingen zijns ‘te harmonisch'. De Herziene Statenvertaling vertaalt: ‘Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem'. Inderdaad is ezer ke-negdo als je het letterlijk vertaalt ‘een helper (als) tegen hem' een paradoxale uitdrukking die een spanningsboog in zich bergt, een term die de suggestie van ambivalentie wekt. Bijbelcommentator Umberto Cassuto (3) vat ‘ezer ke-negdo' niet zo paradoxaal op en interpreteert ‘ke-negdo' als ‘gelijk aan', ‘evenwaardig aan' en ‘ezer ke-negdo' als ‘soul mate'. Maar anderen hebben de ambivalentie van de uitdrukking meer gehonoreerd in de sfeer van een dialogische relatie.

Met name de middeleeuwse meester Rasji tekent aan bij ‘ezer ke-negdo': ‘als hij het verdient – een helper, als hij het niet verdient – tegenover hem, om met hem te strijden'.
De Maharal (16 e eeuw) heeft daarover gezegd (geciteerd door Nechama Leibowitz in haar commentaar (4)): ‘deze uitleg bevat een diepe waarheid. Man en vrouw vertegenwoordigen twee tegengestelden. Als de man het verdient smelten zij samen tot één geheel. In alle gevallen smelten twee tegengestelden samen om één geheel te vormen wanneer zij het verdienen, dat wil zeggen als de Almachtige die vrede maakt tussen tegengestelden hen verbindt en verenigt. Maar wanneer zij het niet verdienen, dan heeft het feit dat zij tegengestelden zijn tot gevolg dat zij “tegen hem” is'. Een relatie-ethiek in een notendop!

De Joodse filosoof Emmanuel Levinas (1906-1995) redeneert ongeveer in deze trant: Eveneens komt het er in de tussenpersoonlijke relatie niet op aan mij en de ander te-zamen te denken, maar tegenover elkaar te staan, en elkaar in 't gezicht te kijken. De werkelijke vereniging of het werkelijke te-zamen is niet het te-zamen van de synthese, maar dat van het van aangezicht tot aangezicht' (5).

Volgt in hoofdstuk 2 het relaas van een zoektocht naar een partner. Onder de dieren die de Eeuwige schiep en aan de mens toonde was die niet te vinden. De geschikte partner werd gevonden in een medemens die tijdens een diepe slaap uit de mens - uit zijn rib of zijde , tsela - werd afgesplitst en hem werd getoond.
Verheugd roept de mens uit:
2:23 ‘Deze keer is zij het!
been van mijn been,
vlees van mijn vlees.
Ze zal vrouw – ‘iesja' – genoemd worden,
want uit een man – iesj – is zij genomen'
(7)

Van oudsher zagen commentatoren zagen in de creatie van de vrouw uit 'Adams rib' een overduidelijke aanwijzing naar de ondergeschiktheid, zo niet inferioriteit van de vrouw. De bewoording weerspiegelt natuurlijk de patriarchale optiek van waaruit de Tora is geschreven. Dat dat helemaal niet onvermijdelijk in de teksten ligt opgesloten en ook andere duiding mogelijk is hebben moderne bijbelgeleerden (met name vrouwen) proberen aan te tonen; daarover een andere keer.
Overigens wekken de lyrische welkomstwoorden van Adam – de mens - sterk de indruk dat vreugde overheerst en de machtsstrijd over wie de baas is en wie de ondergeschikte niet aan de orde is of in ieder geval nog niet begonnen.

noten

(1) Verschillende commentaren op de parasja Beresjiet/Genesis zijn te vinden in mijn boek  REIZEN DOOR DE TORA  , deel 1 Genesis en Exodus, en op mijn  website  .

(2) Dan was alles dan toch niet ‘zeer goed' (1:31)? Gaat men uit van dat het paradijs drama van hfst 2 en 3 plaatsvond op vrijdagmiddag van de zesde dag – waarvoor Umberto Cassuto pleit - en dat van de schepping van de mens niet wordt gezegd dat die goed was (de goedheid van de mens moet deze steeds waarmaken) dan klopt het; als God daarna zegt van de hele schepping dat alles zeer goed was, dan is dat eerder principeverklaring dan een feitelijke weergave van de realiteit

(3) Cassuto, Umberto: A commentary on the book of Genesis, part one, from Adam to Noah, The Magness Press, Hebrew University, Jerusalem, 1998,

(4) Nechama Leibowitz Studies in Bereshit/Genesis, WZO, Jerusalem, 1981, 4 e ed.

(5) 'Ethisch en oneindig', gesprekken met Philippe Nemo

Parasjat Beresjiet   Beresjiet/Genesis 1:1-6:8 

Er zij licht en er was licht

We gaan een gedachtenreeks spinnen rond dit vers uit Beresjiet/Genesis hoofdstuk 1.

1:3 God zei: ‘Er zij licht' en er was licht. (wa-jomer Elohim: jehi or) (1)
4 God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis;
5 het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. Een dag.

Volgens de modern orthodoxe commentator en expert oud-semitische talen Umberto Cassuto die vaak dicht bij de letterlijke bedoeling van de tekst blijft heeft de redacteur het licht als fysisch fenomeen voor ogen gehad. Dat is wel waarschijnlijk, maar toch is het is het interessant eens na te gaan, hoe deze gebeitelde pregnante woorden latere generaties geïnspireerd hebben er veel meer in te zien dan het zichtbare licht.

Dat is begrijpelijk, als je stil staat bij hoe het woord ‘licht' geladen is met associaties, die weliswaar gebaseerd zijn op de eigenschappen van het fysieke licht, maar daar verre boven uitgaan. Neem alleen al in het Nederlandse spraakgebruik uitdrukkingen als ‘het licht zien', ‘een lichtend voorbeeld' en de term ‘verlichting', welk laatste woord merkwaardigerwijs zowel een religieuze betekenis kan hebben en dan duidt op een staat van verheven vrede en diep inzicht, alsook een min of meer antireligieuze strekking heeft als ze duidt op 18-eeuwse omhelzing van het principe dat de rede en rationele analyse de enige manier is om waarheid te vinden. Altijd al heeft het begrip ‘licht' een centrale plaats ingenomen in het weergeven van essentiële ervaring op geestelijk gebied. Het hoeft het geen verbazing te wekken, dat het monumentale bijbelvers over de creatie van het licht ook allegorische en esoterische uitleg heeft gevonden. Van mijn prille bestudering van deze aspecten waag ik enkele bevindingen weer te geven.

In de midrasjverzameling op Genesis, Genesis Rabba (2), wordt geconstateerd, dat het licht van vers twee niet het licht is, dat later uitgaat van zon en maan. Zo staat het er:
‘Men onderwees, dat het licht, dat werd geschapen in de zes dagen van de schepping de dag niet kan verlichten, omdat dit licht het licht van de zon zou doen verdwijnen en ook de nacht niet, omdat het alleen geschapen was om de dag te verlichten. Waar is het dan gebleven? Het is opgeslagen voor de rechtvaardigen in de messiaanse toekomst, zoals is gezegd' - en dan volgt een regel uit een messiaans visioen van de profeet Jesaja - (30:26): ‘ dan is het licht van de maan als het licht van de zon, en het zonlicht wordt verzevenvoudigd, als het licht van zeven dagen tegelijk'. 
We moeten er met de kennis van nu niet aan denken, dat de maan de zon wordt en de zon zevenmaal zo hard schijnt, maar dat fysiele aspect is hier natuurlijk niet bedoeld, het gaat om een verlichte staat van volmaakte vreugde en wijsheid, die aan het eind der tijden wacht. (3) Is er dan niets van dit primordiale scheppingslicht meer werkzaam in onze huidige wereld?

In de kabbalistische mystiek zijn tot in groot detail ideeën over het verborgen oerlicht te vinden. Gangbaar is de opvatting geworden (van de grote kabbalist R. Isaac Luria, 1534-1572) dat het primordiale spirituele licht, dat uit Ein Sof (het onzegbare ‘zonder einde') als eerste scheppingsdaad is ontstaan, in een aantal dramatische fasen van vermindering tot een minieme fractie omhuld is geraakt in schillen ( klipo t) (4) : de psychische en materiele wereld, kortom onze daagse beleving van de complexe gebroken wereld van goed en kwaad. De verhulde overblijfselen van het licht, de lichtvonken ( netivot ) diep verborgen in ons en in de dingen, zoals wij die waarnemen, vragen erom verlost te worden door ons, zodat wij ons bewustzijn en daarmee de wereld in een meer volmaakte staat kunnen brengen, kunnen heel maken in de richting van het oorspronkelijke ideale plan van de schepper (5). Dat wordt in het Joods gedachtegoed tikoen olam genoemd, de reparatie van de wereld. Dat kan door (een programma van) spirituele oefening, waarin je je traint in een verruimd gewaar worden van hoe in alle gedachten, ideeën, gevoelens, ook de donkerste, een (goddelijke) vonk is verborgen, die bevrijd kan worden, waardoor die zaken naar een hoger plan worden verheven. Maar het kan ook door een daad te doen van liefde, hulp, steun aan medemens en milieu.

Dit concept van tikoen olam is vanuit de kabbala ontwikkeld tot een heel praktische leidraad in het liberale jodendom om het doen en laten van alledag een zin te geven.
Laat mijn gedachte, mijn daad of de manier waarop ik waarneem en aan het leven deelneem de wereld in het donker of breng ik meer licht aan de oppervlakte?

noten

(1) Een woordspelletje met het Hebreeuwse woord voor licht ( or ??? ), verlichten ( he'íer ) stad ( ier ??? ) en huid ( or ??? ): ??? ???? ???? ???
(2) Genesis Rabba 3:7
(3) Cassuto moet niet zoveel hebben van deze esoterische uitleg. Hij meent, dat de “rabbijnse uitleg dat het licht verborgen werd ten gunste van de rechtvaardigen in de komende wereld “ niet overeenkomt met de bedoeling van het vers. Hij houdt het bij de psjat (letterlijke uitleg) Zie Cassuto, A commentary on the book of Genesis, part one, p.26 ev en zijn betoog over de functie van zon en maan als markering van het alreeds geschapen licht van vers 3.
(4) Zie het concept van het ‘breken der vaten'( sjevirat ha keliem ), een soort schitterend ongeluk, zoals bijv. samengevat in Marcus van Loopi, Kabbala als levenskunst, p. 257 ev
en in detail Moshe Miller op chabad.org
(5) Daarvoor wordt wel in de kabbala het beeld van Adam Kadmon (niet te verwarren met de Adam van het paradijs) gebruikt, een oerbeeld van de volmaakte mens, dat God gebruikte als blauwdruk voor de schepping.
Adam Kadmon doet, ontdaan van zijn metafysische kleed, denken aan het  antropisch principe in de natuurwetenschappen, het idee dat er een nauw verband bestaat tussen ons mens-zijn en de eigenschappen van het heelal, zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Antropisch_principe

RC okt 2019

Parasjat Beresjiet Beresjiet/Genesis 1:1-6:8

Adam gaf namen

Waarom er iets is en niet niets kan alleen de mens in momenten van diepgaande verwondering beseffen en dat niet alleen, hij kan deze oervraag ook onder woorden brengen en het delen met anderen. Daarvoor heb je het vermogen van bewustwording nodig. We kunnen het scheppingsverhaal zien als de neerslag van het ontstaan van een schepsel, dat zich van zichzelf en zijn omringende wereld bewust wordt – Adam, de mens.

Je zou kunnen veronderstellen: God had de mens ook niet kunnen scheppen – en volgens de midrasj (1) raadden de engelen hem het scheppen van dit onvolmaakte wezen ook sterk af – maar de drang van de Ene naar een ‘tegendeel', dat van Zijn bestaan wist, Hem kende, was sterker. ‘Alleen met de geboorte van het mensdom werd het universum bewust van zichzelf' zo drukt Rabbijn Jonathan Sacks het uit (2). Hier wil ik het belang van woorden en taal in het proces van bewustwording eens belichten, dat belang voor bewustwording lijkt mij doorslaggevend en onomstreden. In het Jodendom wordt aan woorden en namen scheppingskracht toegekend.
De Talmoed zegt: met tien woorden is de wereld geschapen, immers tienmaal staat er ‘God sprak' (3). Tot en met vers 2:4 wordt een verslag van het totale scheppingsproces gegeven, God schept met die tien woorden in een logisch proces van scheiding en ordening de wereld en de mens. Je zou ook kunnen zeggen de woorden kerven uit de chaos (tohoe wabohoe ) van een niet onderscheidend en nevelig bewustzijn de grondcontouren van betekenis. In hoofdstuk 2 schakelt de Tora over naar de narratieve sfeer van een volksverhaal met kleur en verbeelding en zoomt in op de bewustwordende individuele mens. De taal moet onlosmakelijk een intrinsiek onderdeel van dat bewustwordingsproces zijn geweest.

Als we kijken naar de verzen Beresjiet 2:19 zien we de menselijke taal ontstaan: aan Adam, de mens, wordt een optocht van dieren getoond ‘om te zien hoe hij ze noemen zou; en zoals ?Adam? elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn. Zo gaf ?Adam? namen aan al het ?vee? en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld'.
Het feit, dat de mens namen is gaan geven aan dieren en dingen moet lang geleden een cruciale fase in zijn geschiedenis van mentale progress ie (of neutraler gezegd: ontwikkeling) zijn geweest. En het is logisch, dat die eerste woorden die in hem opwelden de dieren betroffen, die om hem heen zowel bedreiging vormden als voedsel, maar die tegelijk ook zijn bewondering en ontzag opwekten. (4). Die taalwording is misschien wel in heel korte tijd tot stand gekomen. De antropoloog Levi-Strauss zegt: ‘wat het moment en de omstandigheden ook geweest mogen zijn van het opduiken van taal, het kan alleen maar plotseling zijn gebeurd. Dingen hebben niet geleidelijk betekenis kunnen krijgen. (…) er vond een verschuiving plaats van een stadium waar niets een betekenis had naar een ander stadium, waarin alles een betekenis kreeg.' (5) Toen de eerste woorden in Adam opgeweld waren kon het snel gaan, de mogelijkheid om symbolische tekens te gebruiken voor de dieren en de dingen nam een hoge vlucht, vele woorden volgden, verbanden konden worden gelegd, de wereld werd gevuld met duizend mogelijkheden van zingeving. Spoedig kon de eerste mens ook iets van zijn innerlijk onder woorden brengen. Hij of zij kon zelfs een naam geven aan iets als een existentiële besef van eenzaamheid: ‘ik ben alleen'. Zoals God de mens nodig had om gekend te worden had Adam, de mens, op zijn beurt een ander mens nodig om te kennen en gekend te worden. Natuurlijk, in het eerste hoofdstuk had God al mensen geschapen, mannen en vrouwen, die met elkaar zouden omgaan en zouden gaan samenwerken om de wereld aan hun wil te onderwerpen (lees Beresjiet 1:27, 28 (6)). Maar dat betekent nog niet, dat men de medemens bewust zijn collega als medemens ervaart. Dat de ene mens in volle gewaarheid zijn partner als een zelfstandig individu met een eigen naam tegenover zich ontmoet, dat gebeurt pas als hij uit de sfeer van het onbewustzijn ontwakend Eva (Chava) naast zich ontdekt en haar als gelijkwaardige tegenover zich ( kenegdo ) ontmoet en haar een naam geeft: iesja , vrouw. Als we de tekst even ontledigen van het eenzijdig mannelijk perspectief – in de midrasj zijn daartoe wel aanzetten te vinden(7) - mogen we misschien zeggen, dat er een moment is geweest, dat de mens zich ervan bewust werd, dat hij in twee varianten was geschapen door er een naam aan te geven en wel twee onderscheidende namen, ‘man' en ‘vrouw', iesj en iesja . Dat was een besef niet als een abstract inzicht maar als een vreugdevol waarnemen en genieten van de verschillen tegelijk met de herkenning van basale gelijkheid, de erkenning, dat de ander naast het andere ook hetzelfde is (vgl Wajikra 19:17, ‘Heb je naaste lief, want hij is als jezelf', vertaling Martin Buber); juist in de masculiene en feminiene verschillen te midden van het gelijke lot mens te zijn zit de mogelijkheid en de attractie van de liefde voor de (levens)partner. De diepgaande blijdschap zingt de mens (hij/zij) uit in poezie (Ber. 2:23):
‘Eindelijk een gelijk aan mij,
mijn eigen gebeente,
mijn eigen vlees,
een die zal heten: vrouw (iesja)
een uit een man (iesj) gebouwd.'

Het boven geciteerde loflied van Adam ademt nog een onvervalste blijdschap.
Maar boven het nog onbedorven samenzijn van man en vrouw – de oorspronkelijke harmonie - buigen zich al de takken van de boom waaraan de verleidelijke vrucht hangt waarvan de consumptie het mensdom onomkeerbaar zal voortstuwen in de strijd om te midden van het drama van het aardse leven steeds weer opnieuw met vallen, opstaan, misverstand en voortschrijdend inzicht, het evenwicht te vinden tussen zijn/haar streven naar macht, bezit en lust en zijn/haar intens verlangen en de gevoelde dringende noodzaak van kanalisering en beheersing op weg naar een nieuwe harmonie, die daarboven uitstijgt. (9)
Wie goed luistert hoort hoe in de woorden van hoofdstuk twee de eros meeklinkt. De oude rabbijnen hebben het verhaal altijd geassocieerd met seksualiteit (8). In het Hebreeuws van het boek Beresjiet is het werkwoord ‘kennen' – lada'at - erotisch geladen. Als Adam later Kajin verwekt staat er ‘Adam kende zijn vrouw Chava' (Ber. 4:1). De vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad - eesj hada'at tov we-ra - was naar de mening van vele Oude Wijzen de vrucht van bewustwording van de seksuele aandrift. Eenmaal in het bezit van die kennis werd de mens opgeladen met een enorme power tot voortbrenging (in enge en ruime zin) maar tegelijk opgezadeld met de ‘heidense' klus om deze geweldige macht te begrenzen en in goede banen te lijden. Vaak is seksualiteit daarbij door de geleerde mannen (niet alleen in het Jodendom) gezien als een hinderpaal voor spirituele vooruitgang (vaak uitgedrukt als eenwording met God) en ten onrechte is daarvoor de schuld aan de vrouw gegeven. Nog steeds moet nog veel werk verricht worden om dit recht te trekken.

noten
(1) De midrasj staat in Talmoed Sanhedrin 38b
(2) Rabbijn Jonathan Sacks in zijn mooie commentaar op Beresjiet van het Joodse jaar 5778
(3) Pirkee Avot 5:1
(4) Freud en vele antropologen als Levi-Strauss constateerden totemdieren als de eerste manifestatie van religie
(5) Ik trof deze uitspraak van Claude Levi-Strauss aan op Wikipedia
(6) Een prachtige analyse van de twee scheppingsverhalen van hoofdstuk 1 en 2 geeft Rabbi Joseph Dov Soloveitchik in ‘ The Lonely Man of Faith', die een beetje doorklinkt in mijn stuk, zie voor een samenvatting op mijn website
(7) Bijv. in Talmoed Eruvin 18a: ‘ Rabbi Jirmeja zei ook: Adam werd eerst geschapen met twee gezichten, een mannelijk en een vrouwelijk, zoals wordt gezegd (psalm 139:5:) “U omsluit mij, van achter en van voren, u legt uw hand op mij .” Tsela, meestal vertaald als ‘zijde' soms als ‘rib', wordt opgevat als ‘gezicht'.
(8). Bijv. Radak (Rabbi David Kimchi 1160–1235) ad Beresjiet 2:17 legt de kennis van goed en kwaad uit als het ontwaken van de drang tot geslachtsgemeenschap
(9) In Marcus van Loopiks ‘Kabbala als levenskunst' (Skandalon, 2018, hfst 4) wordt dit geassocieerd met de sefirot Netsach en Hod


Parashat Bereshiet Bereshiet/Genesis 1:1-6:8 okt 2015
De eerste drie woorden

De parasha

Bereshiet (Genesis) is het eerste boek van de Joodse bijbel, genoemd naar het eerste woord ‘Bereshiet' - ‘in het begin' - . De kern van die bijbel bestaat uit de vijf boeken van Mozes, die de hoeksteen vormen van het Joodse geloofserfenis: de Tora. Bereshiet is dus het eerste van die vijf boeken ; de andere vier zijn Shemot/Exodus, Wajikra/Leviticus, Bemidbar/Numeri en Dewariem/Deuteronomium. Maar ook is Bereshiet de betiteling van de eerste parasha van het hele boek Bereshiet, ‘In het begin' van ‘In het begin', waarmee de jaarcyclus van de wekelijkse Tora-lezingen bgint. Het hele boek Bereshiet vertelt in bloemrijke taal over de schepping van het universum en van de mens, over aartsvader Avraham en de generaties na hem tot en met de vestiging van Ja'akov, zijn zonen en zijn huishouding in Egypte.
De parasha Bereshiet bevat op zich al een schat aan ingrijpende iconische gebeurtenissen, die een altijddurend stempel hebben nagelaten in het bewustzijn van een groot deel van de mensheid.
In Bereshiet 1 tot 2-4 is een zelfverzekerde Schepper bezig de wereld te scheppen, met veel overleg; hij noemt, ordent, scheidt, maakt en schept als kroon op het werk de mens naar Zijn evenbeeld, om de aarde te vervullen en over haar te heersen.
Bereshiet hoofdstuk 2 zoomt in op de mens, Adam, die nu door de Schepper gevormd wordt uit stof, geplaatst wordt in een tuin, Gan Eden, geconfronteerd wordt met een verbod om van de boom van kennis van goed en kwaad te eten, in zijn alleenheid en onvervuldheid wordt gezien en wordt gecompleteerd met een helper, de vrouw, Chawa (Eva), die uit zijn zijde is gebouwd.
In hoofdstuk 3 vindt het drama plaats van de verdrijving uit Gan Eden na de overtreding van het verbod aan beiden om van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten.
Bereshiet 4 verhaalt over de gezinsvorming van de mens en zijn vrouw. Het gaat mis tussen hun zonen Kajin en Hewel (Kaïn en Abel); de dood doet zijn intrede, als Kajin zijn broer doodslaat. Hij wordt verbannen. Een derde zoon wordt geboren als ‘compensatie', Shet (Set).
Hoofdstuk 5 en 6 t/m vers 8 behandelen het nageslacht van Shet tot aan Noach en zijn tijdgenoten die kwade dingen gingen bedrijven.
In dit commentaar gaat het over de eerste drie woorden van de Tora: ‘In het begin schiep De Ene …' (1)

In het begin schiep De Ene (de hemel en de aarde) .

De machtige eerste drie woorden zijn: ‘In het begin schiep De Ene (de hemel en de aarde)' , Bereshiet bara Elohiem (et ha-sjamajim we-et ha-arets). Al meteen zijn deze woorden het onderwerp van een zee aan commentaren geworden, grammaticale, diepzinnige, esoterische, noem maar op.
In de gebruikelijke interpretatie van deze eerste zin van Bereshiet lijkt natuurlijk De Ene het onderwerp; HIJ schiep in dat mysterieuze begin-moment. Maar sommige commentatoren zien toch andere opties. Zo wil de gerenommeerde middeleeuwse commentator Rashi (acroniem van Rabbi Shlomo Yitzchaki) vertalen ‘ In het begin van de schepping door de Ene van hemel en aarde etc ', dit om taalkundige redenen (2); De Ene is dan niet het onderwerp van de zin en de zin geeft geen volgorde van de scheppingsdaden. De 20 ste -eeuwse bijbelgeleerde en semiticus Umberto Cassuto –aantoonbaar een hele verre verwant en naamgenoot - toont aan, dat het wel degelijk gaat om een zelfstandige zin, die in majestueuze beknoptheid de hele paragraaf samenvat. ‘In het begin' is: in het begin van de tijd, in het verste verleden, dat de menselijke geest zich kan voorstellen. (3)

Maar in een nog weer andere redenering kan je het woord Elohiem ook zien als het object van de zin. Dat is de visie van de kabbalistische verklaarders in de Zohar, het esoterische bijbelcommentaar, toegeschreven aan de 2 e -eeuwse Sjim'on bar Jochai, maar waarschijnlijk geschreven door Moses de Leon in de twaalfde eeuw, puttend uit oude tradities (4). Zij gaan uit van de Hebreeuwse woordvolgorde: ‘ In-het-begin (subject) schiep Elohiem (object)' . Wie is het uiteindelijke onderwerp?
Dat is het Niets, de Altijd Zijnde, de ‘Ein Sof', de Zonder Einde', de Onzegbare die niet in enig woord of begrip gevat kan worden. Kabbalisten menen niettemin toch een beschrijving te kunnen geven van een ingewikkelde creatie-proces, dat ik niet pretendeer zelf voldoende te kunnen begrijpen laat staan weergeven, maar toch waag ik een poging tot benadering. In dit creatieproces dus , dat de weg beschrijft van gefaseerde neerdaling uit Ein Sof naar uiteindelijk de materiële wereld, vloeit uit het Ein Sof voort het ‘Bereshiet', dat gelijk te stellen is aan de oervonk, en uit die oervonk Bereshiet komt weer voort de Elohiem, de bron van waaruit de overige schepping voortspruit.
(Voor wie enigszins bekend is met de Levensboom, de Ets Chajim: alle scheppingsniveaus ontrollen zich trapsgewijs volgens de tien scheppingsprincipes, de Sefirot; in dit geval is de allereerste sefira Ein Sof=Keter, de Kroon, de tweede is Bereshiet=Chochma, de Vonk, de Wijsheid, de derde is Elohiem=Bina, begrip, het paleis. Overigens is het geen toeval dat de het boek van de schepping begint met een beth, niet met een alef, om de onzegbaarheid van Ein Sof te symboliseren).

Natuurlijk zou een degelijk taalkundig en rationeel redeneren de voorkeur geven aan de duidelijke logica van Elohiem als het onweerlegbare onderwerp van die eerste zin. De esoterische taalspelen van de kabbalisten zouden de deskundige en nuchtere bijbelcommentator Umberto Cassuto niet erg bekoren, denk ik, gezien ook zijn rationele weerlegging van Rashi's vertaling van de eerste drie woorden met doorwrochte grammaticale argumenten.
Mij spreekt de mogelijkheid wel aan om, naast het gedegen filologisch commentaar en de gangbare uitleg, deze teksten ook te zien als geladen met potenties om spiritueel doorzicht te geven voorbij hun misschien oorspronkelijke letterlijke betekenissen.
De goddelijke oorsprong van alles te erkennen als gaande boven en buiten iedere menselijke poging om te kennen en te omschrijven, wat kunnen we anders doen dan dat? En te erkennen, dat een nooit eindigend Creatief Vormend Principe eens een universum begon te creëren en dat steeds door blijft doen, wat kunnen we anders doen dan dat? En dat in dat proces wij als miniem onderdeel daarvan zijn geschapen met niettemin een drang om dat oneindig grotere te onderzoeken en te spreken over een schepping en een schepper; wat kunnen we anders doen dan dit onder ogen zien en accepteren? En dat Scheppend Principe, is tegemoet gekomen aan ons beperkte bewustzijn, aan ons gelimiteerd kennen en ervaren, door ons een verwijzingsmiddel te geven, de taal, en door zich te kleden in de eerste drie woorden van Bereshiet; niet in het allereerste woord, dat nog niet is geland in een bewustzijnsmogelijkheid, niet in het tweede woord, dat nog aan het landen is, maar pas in woord nummer drie (5).

noten .
(1) Commentaren op andere aspecten van de parasha Bereshiet, zie op mijn website hier
(2) Het komt hierop neer dat het de woordvorm ‘reshiet' nooit zelfstandig voorkomt maar altijd verbonden wordt met een volgend woord, zoals Rashi met voorbeelden aan wil tonen
(3) Zie U. Cassuto, A commentary on the book of Genesis, part one , from Adam to Noach, Jerusalem, The Magness Press, p. 19 en 20, met argumenten op grond van de woordvolgorde
(4) Ik heb voor deze passage o.a. geput uit een bloemlezing van teksten uit de Zohar met commentaar, ' Zohar ', translation and introduction by Daniel Chanan Matt,Paulist Press, 1983
(5) Iets heb ik proberen te vangen in dit gedicht:
a fathomless knowing blue as a soul, travelling space
searches for landing
and having landed
dies from being born
left with a mouth sealed
but for a delayed stammering


RC 7 okt 2015

Parashat Bereshiet Bereshiet/Genesis 1:1-6:8

De meesten van ons hebben de letterlijke opvatting van het scheppingsverhaal achter ons gelaten.

Voor wat betreft het verslag van de creatie van onze kosmos en onze aarde, daarin geeft de wetenschap een verbazend en aan alle kanten door onderzoek geschraagd verslag, dat nog steeds wordt uitgebouwd.
We kunnen het verhaal van het eerste hoofdstuk van Bereshiet/Genesis nu lezen als een bondig onder woorden gebrachte, krachtige allegorie. En juist dan valt op, dat er in het scheppingsverhaal van Bereshiet 1 een frappante parallellie met de ontdekkingen en hypothesen van de wetenschap te vinden is.

De meeste fysici accepteren eveneens een begin, een schepping uit het niets: de theorie van de Big Bang, voor het eerst in 1946 door George Gamow voorgesteld. Een creatio ex nihilo, die begon met een onvoorstelbare hoeveelheid samengebalde lichtenergie (‘er zij licht'), waarvan nog steeds een minuscule achtergrondstraling te bespeuren is, zoals Penzias en Wilson ontdekten.
Tevens is er in het scheppingsverslag een bepaalde ontwikkeling te bespeuren, die doet denken aan de evolutionaire ideeën van Darwin: eerst de planten en dan van de waterdieren naar de landdieren en dan de mens.

Nu gaat het er niet om met alle macht wetenschappelijke bewijzen aan te dragen om de juistheid van de bijbel/Tora aan te tonen. En ook niet om aannemelijk te maken dat er een soort intelligent design aan het werk is.
Wetenschap en de verhalen van de religie zijn verschillende talen, die niet door elkaar gehaald mogen worden (hoogstens kunnen zij elkaar inspireren).
Maar de parallelliteit tussen wetenschappelijke ontdekkingen en die eerste passages van de Tora zouden een aanwijzing kunnen zijn dat deze passages toch bezield zijn van een diepergaande boodschap dan alleen het droge rapport van scheppingsdaden. Daarvan geven eeuwen van midrashiem en kabbala getuigenis.

Mij viel bij herlezing een speciaal aspect op; een groot deel van de scheppende activiteit van hoofdstuk 1 houdt niet zozeer in het uit het niets tevoorschijn roepen; het bestaat veeleer uit het scheiden, het uit elkaar halen, het een plaats geven, een groot deel van Bereshiet hoofdstuk 1 bestaat uit ordenen en differentiëren.

In het begin is er chaos, ‘tohoe wa-bohoe'. Het primordiale licht maakt het mogelijk scheidingen en positioneringen aan te brengen, licht en donker, water en hemel, de zee en het droge. Ook het aardse licht wordt geconcentreerd in een zon en een maan en de sterren.

Men zou kunnen zeggen dat als het dan zover is - aarde, water, hemel, zee en land zijn dáár - het Scheppend Principe zijn scheppende kracht delegeert, investeert in wat hij geschapen heeft: want vanaf de planten is de uitspraak, die deze scheppingen in gang zet: laat de aarde ….(1, 11), laat het water ….(1, 20), laat de aarde ….(1, 24) om tenslotte uit te monden in 1, 26: laat ons mensen maken naar ons beeld, onze gelijkenis.

In het hier volgend commentaar van de 19e-eeuwse Isbitzer rebbe op de betreffende scheppingspassages komt dit ook tot uiting: “ Toen de schepping dus zijn gemis besefte, bewerkte hij een bewustwording van beneden af voor de schepping van de mens. “God sprak, laten wij mensen maken”, met andere woorden (“laten wij”, want God spreekt alle geschapen wezens aan), God, Hij zij gezegend, sprak tegen de hele schepping, opdat ieder onderdeel van zijn kracht iets zou geven en mee zou doen in de schepping van de mens, zodat de mens deel zou hebben in al die onderdelen.”
(‘Living Waters', a commentary on the Torah, R, Mordechai Yosef of Isbitza)

Een originele duiding van het “laten wij” of “laat ons”, mij meer aansprekend dan de midrashim die zeggen: wij = God die tot zijn engelen spreekt.
Benadrukt wordt in deze passage, dat scheppen niet is iets uit niets maken, maar dat de kosmos bezield is van en gedreven wordt door een haar ingeplante scheppende oerkracht – die steeds weer uit chaos – tohoe wa-bohoe – orde schept, ordent, scheidt, formeert, differentieert en uit oude vormen nieuwere en mooiere, nog complexere vormen maakt, een proces, dat immer doorgaat en voortschrijdt. (gedachtig aan de tweede wet van de thermodynamica komt het beeld op van de ontworsteling van orde aan de entropie). De tien uitspraken waarmee de schepping is in het leven is geroepen klinken steeds door en geven onze dynamische wereld nog weer opnieuw gestalte en steeds weer nieuwe gestalten.

Als in een versnelde film krijg je even het visioen van een caleidoscopische uitbarsting in een beurtelings feestelijke dan wel helse vormenrijkdom.
Wel is er af en toe een pauze. Na “zes dagen” – zes scheppingsfasen of –episoden – rust de oerkracht, verademt De Schepper en zijn schepping; dat is het 'shabbateske' ritme van Worden en Zijn (dat in laatste instantie één geheel is).

Vanaf hoofdstuk 2, vers 4 verandert de focus van het scheppingsverslag opeens. Als in de nieuwe Google-mogelijkheid om vanuit buitenaards perspectief in te zoomen naar je eigen achtertuin zoomt het Bereshiet-verhaal vanuit kosmische view opeens pijlsnel naar de mens, naar zijn binnenkant, vanwaaruit hij zich alleen bevindt in de schepping, de mens die van vlees is, uit verlangen gebouwd, die nieuwsgierig is en wil kennen, al valt hij daardoor uit zijn hemelse en zorgeloze paradijs – want hij is geschapen met een zeer lastige oriëntatie: naar het beeld van zijn Schepper.

28 okt, 2005, Rob Cassuto
pijltje

Parashat Bereshiet (een ander commentaar: seks, kennis, verantwoordelijkheid, macht; een antropologisch-theologische speculatie )

Wij kunnen ons in dit postmoderne tijdperk nauwelijks voorstellen, dat ooit de mens niet heeft geweten, dat de samenwerking van man en vrouw in de seksuele gemeenschap het krijgen van een kind tot gevolg heeft, anders gezegd dat de rol van de man en zijn penis, onmisbaar is in de procreatie van nageslacht. Toch moet deze toestand van onwetendheid ooit de staat van het mensdom zijn geweest.

Tot voor kort waren er nog stammen, die in deze onwetendheid verkeerden. In de eerste decennia van de vorige eeuw ontdekte de antropoloog Malinovski, dat de bewoners van de Trobriand eilanden (bij Papua Nieuw-Guinea) nog geen idee hadden van het verband tussen seksualiteit en zwangerschap.

In het prehistorische middenoosten is deze ontdekking wel ooit gedaan. De doorbraak van het inzicht, dat de daad van opperste lust en plezier (en wellicht ook mannelijke macht) negen maanden later bij de vrouw zulk een indrukwekkend en ingrijpend gevolg had in de vorm van de geboorte van een kind moet een verbijsterend moment zijn geweest, een primordiale aha-erlebnis, een giant step for mankind.

Vermoedelijk was deze pionier van de menselijke wetenschap een vrouw, wat nog doorklinkt in het paradijsverhaal uit de Joodse bijbel. Want wat was de boom van Kennis van Goed en Kwaad anders dan de boom van kennis over waar de kinderen vandaan komen, de boom van de wetenschap over dat babies ontstaan als causa prima uit het slangachtig aanhangsel aan de man, die in de seksuele daad zijn onmisbare gave stort in de vrouw. *)
De levende natuur (voor de gelovigen: zo gewild door God in zijn fantasierijke en grillige wijsheid) is in al zijn vezels bezeten van een onstuitbare drang naar handelingen en gedragingen die kroost en nageslacht tot gevolg hebben en in zekere zin kan men spreken van een bezieling van de natuur met een soort blind weten, een intueren op het niveau van de soort, van het collectief, omtrent voortbrenging, die het individu verre overstijgt.
Bij de mens is dat intueren op een goed moment opgedoken in de heldere bewustheid van een individu. Eva ontdekte het verband.

Het is goed denkbaar, dat de vrouwen dit verpletterende inzicht eerst alleen met elkaar hebben gedeeld en het in hun geheime esoterische genootschappen misschien wel eeuwen verborgen hebben gehouden voor de man. Maar uiteindelijk deelde een Eva dit schokkende feit met een Adam en zo werden man en vrouw uit een prereflexieve wereld geworpen in een wereld waarin zij voortaan wisten, dat hun gezamenlijke seksuele daad – die in hun nu bewust waargenomen naaktheid al als kiem besloten lag – onontkoombaar verbonden was met zijn gevolg, het kind. Wat een ongezochte maar onontkoombare verantwoordelijkheid opeens! De ontdekking dat de menselijke lust- en liefdesdaad over een lange tijdsspanne heen zulke, aanvankelijke onvermoede, ingrijpende gevolgen kan hebben, moet enorm hebben bijgedragen in het wekken van een ethisch bewustzijn; het wekte de geest tot een enorme sprong in zijn mogelijkheid te denken over consequenties van daden en in het onderscheiden van gevolgen – soms pas na lange tijd zichtbaar – in goede en kwade. De tot kennis gewekte geest kon voortaan daden met goede en kwade gevolgen relateren. Hij kon kiezen voor het goede, het minder goede of zelfs het kwade.

Natuurlijk was er een zekere onvermijdelijkheid van deze ontdekking in de gang der dingen verdisconteerd. In de mythe van het paradijsverhaal komt dit tot uiting in het verbod door God om van de boom der kennis van goed en kwaad te eten. Wanneer men een boom met prachtige vruchten midden in een tuin zet voor de neus van mensen en dan zegt dat je er niet aan mag komen, dan zal dat gebod ooit een keer overtreden worden. Een soort wet van Murphy-achtige variant: als iets is verboden zal het ooit toch gedaan worden. In zekere zin mag met dan in termen van de mythe stellen, dat God deze overtreding heeft gewild en heeft gewild dat de mens vanuit een eerdere primordiale fase geconfronteerd zou worden met de mogelijkheid van een leven met keuzevrijheid, intellectuele creativiteit en verantwoordelijkheid. Deze mogelijkheid kon alleen gerealiseerd worden als de eerste daad in deze nieuwe bewustzijnsfase zélf ook al een daad van vrijheid zou zijn en die daad kon dus alleen een overtreding zijn, de overtreding als bevestiging van die vrijheid! Het proces, dat de overtreding de duw is, waardoor het rad van de geschiedenis een slag verder rolt, zien we vaker in de Tora.

Deze fundamentele kennis moet ook revolutionaire gevolgen hebben gehad voor de man als man. Het moet de rol van de man – en zijn penis – in een heel nieuw licht hebben geplaatst. Niet langer had de vrouw alleen het monopolie van voortbrenging van kinderen. De man bleek een sleutelrol in dit mysterieuze oergebeuren te hebben. Dat moet zijn positie in stam of groep enorm hebben versterkt. Het mannelijk lid steeg mijlenver in aanzien. Het werd een apparaat van magische kracht, een power point van de eerste orde. De sociale organisatie van stam of groep moet belangrijke veranderingen hebben ondergaan; misschien werd door deze ontdekking wel de overgang van matriarchale naar patriarchale samenlevingsvormen gemarkeerd. Vandaar mijn vermoeden dat de vrouwen hun kennis over de procreatieve rol van de mannen tijdenlang geheim hebben gehouden; ze wisten donders goed dat openbaring van het geheim een een gevaar zou vormen voor hun machtspositie..

Het is niet verbazingwekkend dat dit lichaamsonderdeel werd omgeven met magische rituelen en taboe's. Hoewel in de Tora tamelijk grondig wordt afgerekend met magie en magische rituelen – hierin toont het boek zich uiterst progressief en geschiedenis-bepalend – zijn er toch wel overblijfselen aan te tonen, die vooral te maken hebben met de zichtbaarheid, die vermeden moet worden, het taboe op de zichtbaarheid van de schaamdelen.
Het begint met het vijgeblad. Denk ook aan de scène van de dronken Noach, die brutaal in zijn naaktheid wordt gezien door zijn zoon Cham. Die naaktheid is natuurlijk schaamtevol, omdat Cham zicht had op het geslacht van zijn vader, waaruit hij zich voortgekomen wist. Cham wordt vervloekt, een muis die nog een staartje zou hebben bij Zuidafrikaanse christenen als rechtvaardiging van racisme naar de zwarte medemens.
In Deuteronomium staat een duister voorschrift: ‘Als twee mannen aan het vechten zijn en de vrouw van een van hen mengt zich erin om haar man te helpen en grijpt de ander bij zijn schaamdelen, dan moet haar hand worden afgehakt; toon geen medelijden.'
Het gaat niet om zomaar een brutaliteit, een schandalige daad. De daad van de vrouw raakt de betrokken man in zijn elementaire waardigheid als voortbrenger van nageslacht, of sterker nog waarschijnlijk, ontneemt hem zijn kracht en vruchtbaarheid; zijn mannelijke macht wordt besmet, ontledigt, aangetast.

*) De boom der kennis van goed en kwaad, in het hebreeuws: eets ha-da'at tov we-ra ; lada'at, weten, kennen, is ook de term die gebruikt wordt voor seksuele gemeenschap zoals herhaaldelijk in Genesis gebruikt, te beginnen met 4:1, we-ha-adam jada chawa iesjto , en de mens ‘kende' (had gemeenschap met) Chawa zijn vrouw.

RC 25 okt. 2008

Parasjat Beresjiet Beresjiet/Genesis 1:1-6:8 
De bewustwording omtrent seksualiteit,, een speculatie

De nieuwe leescyclus is weer begonnen en we gaan in op het verhaal van Adam en Eva, die ondanks het verbod de vrucht van de boom der kennis van goed en kwaad at en Adam verleidde ook te eten (Genesis hfst 3). Dit verhaal heeft diepe sporen nagelaten in de opvattingen over seksualiteit en de vrouw in de monotheïstisch godsdiensten Jodendom, christendom en islam, de vrouw als verleider tot het kwaad is diep ingebakken (geweest), zij het dat feministische theologie hier flink aan heeft gesleuteld. Mij leek het vruchtbaar eens vanuit een andere hoek het verhaal te benaderen en het te beschouwen als een herinneringspoor van een belangrijke ontdekking ooit in prehistorische tijden gedaan.

Wij kunnen ons in dit postmoderne tijdperk nauwelijks voorstellen, dat ooit de mens niet heeft geweten, dat het samengaan van man en vrouw in de seksuele gemeenschap het krijgen van een kind tot gevolg heeft, anders gezegd dat de rol van de man en zijn penis, onmisbaar is in de procreatie van nageslacht. Toch moet deze toestand van onwetendheid ooit de staat van het mensdom zijn geweest. Ooit moet hij plaats hebben gevonden, de doorbraak van het inzicht dat de mannelijke daad van opperste lust en plezier (en wellicht ook mannelijke macht) negen maanden later bij de vrouw zulk een indrukwekkend en ingrijpend gevolg had in de vorm van de geboorte van een kind. Negen maanden later, dat is een flinke tijdspanne tussen oorzaak en gevolg. Het moet een verbijsterend moment zijn geweest, een primordiale aha-erlebnis, in die prehistorie een krachttoer van causaal denken, een ‘giant step for mankind', een ontdekking die ieder mens als kind in zijn kleuterjaren weer overdoet. Ga nog even wat verder mee in mijn antropologische fantasie: vermoedelijk was deze pionier van de menselijke wetenschap een vrouw.

Dat klinkt nog door in het paradijsverhaal van Genesis; het is Eva die de kennisvrucht plukt. Ooit deelde een Eva dit schokkende kennisfeit (de schone vrucht) met een Adam en zo werden man en vrouw uit een prereflexieve wereld geworpen in een wereld waarin zij voortaan wisten dat hun gezamenlijke seksuele daad – die in hun nu voortaan bewust waargenomen naaktheid al als kiem besloten lag – onontkoombaar verbonden was met zijn gevolg, het kind. ‘Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten (1) ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van' (Gen 3:7). (2)

Dat moet een menigte revolutionaire psychische en maatschappelijke gevolgen hebben gehad. Waarschijnlijk hoort daartoe een enorme statusverhoging van de man en een taboe rond de machtige procreatieve organen. In een vergrote kennisruimte daalde het besef in over de barre noodzaak om de seksuele energie te kanaliseren in het belang van betrouwbare relaties en een veilige samenleving. Eros moest voortaan gereguleerd worden door de geest. De mannen ontkwamen er niet aan hun erotische aandriften in de hand houden. Dat dit project deels gelukt is een groot wonder, of men de aanzet daartoe nu legt bij de geboden van de Eeuwige, de stem van de oervader van de horde (Freud) of bij een sociaal contract tussen de stambroeders. Waarschijnlijk speelde de ontwikkeling van taal een essentiële rol. De beheersing van de anarchistische eros is een gigantische opgave. Het was onvermijdelijk, dat die geestelijke krachttoer sporen van wrok, boosheid of angst op de bodem van de mannelijke psyche heeft achtergelaten. De vrouw heeft in vele culturen een prijs betaald voor het feit dat de mannen hun eros met veel tegenzin hebben moeten inperken. In ruil daarvoor heeft de man in vele culturen, met name die in het middellandse zeegebied, met behulp van zijn fysieke kracht de dominante rol in relaties opgeëist. Met haar schoonheid, haar zinnelijkheid en haar verleidelijkheid brengt de vrouw bij de man vlagen naar boven van oerherinneringen aan een prijsgegeven wereld van vrije lusten. Zo is de man gespannen tussen de pool van enerzijds uiterste zelfbeheersing en anderzijds op de loer liggende lusten, hetgeen vaak is uitgelopen is of dreigt uit te lopen op een cultuur van dubbele moraal van openlijke zedigheid en verborgen lichtzinnigheid .

Ik denk, dat niet onderschat mag worden hoezeer de laatste zeventig jaar mede de vooruitgang van de techniek van geboortebeperking, met name de pil, de oude verhoudingen in de westerse wereld op losse schroeven heeft gezet. In brede bevolkingsgroepen in het westen heeft een nieuwe interpretatie van de seksualiteit plaatsgevonden in de richting van erkenning als bron van autonome geniering in vrijere verbanden. Vaak is dat ten goede geweest. Drukkende taboes zijn opgelost. De gelijkwaardigheid van de vrouw in recht en relatie heeft bij de meerderheid in de samenlevingen misschien nog geen volledige verwerkelijking, maar wel principiële erkenning gevonden.
De nieuwe permissiviteit in seksuele zaken is wel flink doorgeschoten. De markt heeft zich er meester van gemaakt. Seks is prestatie geworden, tot product gemaakt en wordt gretig gebruikt als middel om producten aan de man te brengen. Dat heeft bij veel mensen nieuwe onzekerheden en angsten wortel doen schieten. Dat maakt dat het besef veld wint dat het nodig is om een nieuw zicht te ontwikkelen op welke plaats seksualiteit en eros in het leven inneemt. Het is goed, dat daarbij oude waarden niet in hun geheel overboord worden gegooid

noot

(1) Merkten, in het Hebreeuws staat jad'oe, letterlijk ‘wisten, kenden' van het werkwoord jad'a , dat tevens gebruikt wordt voor het bedrijven van de geslachtsgemeenschap, vgl Genesis 4:1: De mens kende (jad'a ) zijn vrouw Eva en ze werd zwanger en baarde Kain.
(2) De middeleeuwse commentator Radak gaat een beetje in die richting. In zijn commentaar ad hoc beschrijft hij deze passage als het bewust worden van een opkomende drang om gemeenschap te hebben, waarbij Adam een erectie krijgt. Adam beseft, dat hij geen controle over zijn orgaan heeft. Radak beschrijft dit als een duidelijke achteruitgang t.a.v. de paradijselijke situatie en de oorzaak van schaamte.

Parshat Bereshiet: Kain en Abel, moreel ontwaken?

Soms denk ik wel eens dat de moord van Kain (Hebreeuws: Kajin) op Abel (Hebreeuws: Hèwèl) een noodlottiger daad in de bijbel-metaforische mensengeschiedenis was dan het eten van de verboden vrucht door hun ouders Adam en Eva. De laatsten begingen een daad waar geen onschuldig bloed vloeide, een daad die ooit toch moest gebeuren want wie kan nu tot in eeuwigheid in een situatie van verleiding altijd de voorgeschreven juiste keuze maken?
    Kain en Abel (Ttiaan)                                                     

Maar met Kain en Abel ligt het anders.
Kajin introduceert voor het eerst de dood als werkelijk feit in de schepping.
Broedermoord, het is de primaire en primordiale misdaad, veel eerder dan het eten van de verboden vrucht, lijkt het wel.
We gaan de tekst na:

(Statenvertaling, waarin het Hebreeuws vrij getrouw wordt gevolgd:) Gen. 4:1 En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij en zij werd zwanger, en baarde Kaïn, en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen!

2 En zij voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer.

3 En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.

4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En [4:4] Hebr 11:4.de HEERE zag Habel en zijn offer aan;

5 Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel.

6 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?

7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.

8 En Kaïn sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en.sloeg hem dood.

9 En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?

10 En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.

11 En nu zijt gij vervloekt; van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen.

12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij.zult zwervende en dolende zijn op aarde.

13 En Kaïn zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.

14 Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.

15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kaïn; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.

16 En Kaïn ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.

Het gebeuren in die eerste paragrafen van Genesis kan gezien worden als een verhaal over de stappen in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn. Het kan geduid worden als de beschrijving van het proces van ontplooiing in de menselijke ziel en geest zoals dat in Joodse termen is begrepen.

Al elders heb ik - in mijn commentaar op het gebeuren rond de boom der kennis van goed en kwaad - het eten van de verboden vrucht beschreven als een onontkoombare sprong in de geestelijke en psychische geschiedenis van dat menselijk bewustzijn. Het is een sprong naar het vermogen in het bewustzijn enige afstand te nemen en te kunnen denken over consequenties van handelingen en te kunnen onderscheiden in goede en kwade gevolgen; als een kernaspect van dit drama rond de boom heb ik het eten van de vrucht begrepen als de weerslag van de ontdekking, in oeroude tijden ooit gedaan, dat de seksuele samenwerking van man en vrouw het kind ten gevolge heeft. Het is als het ware het primordiale kennis-feit. De boom der kennis van goed en kwaad, heet in het hebreeuws: eets ha-da'at tov we-ra ; lada'at, weten, kennen, is ook de term die gebruikt wordt voor seksuele gemeenschap zoals herhaaldelijk in Genesis gebruikt, te beginnen met 4:1, we-ha-adam jada chawa iesjto , en de mens ‘kende' (had gemeenschap met) Chawa zijn vrouw.
De noodzakelijke verdrijving uit het paradijs van de onschuld betekent een enorme verruiming van de mens om de wereld en zijn daden daarin te onderzoeken, te begrijpen, en al dan niet voor zijn verantwoording te nemen, maar alles heeft zijn prijs: het verlies van de allesomvattende eenheid, waarin hij geborgen was. Het drama van lief en leed, dwaling en inzicht, smart en genot kan en aanvang nemen.

Een volgende fundamentele stap in deze bewustzijnsontwikkeling is het drama van Kajin (Kaïn)en Hewel (Abel). Ging het bij de boom der kennis om bewustwording an sich, zij het emanerend uit ontdekking rondom de seksualiteit, bij Kajin en Hewel gaat het om bewustwording rondom geweld. In beide gevallen speelt de dood een centrale rol. Door het eten van de vrucht realiseert zich een weten omtrent eindigheid en dood tegelijk met het besef van de potentie om via de seksuele vereniging (de gemeenschap als petit mort) nieuw leven te creëren als bovenindividuele overwinning op de individuele dood, bij de moord van Kajin op Hewel gaat het om het weten omtrent (de macht tot bewerkstelliging van) de dood van een medemens (broeder), het betreft louter vernietiging van leven. U. Cassuto wijst erop, dat waar vele Genesiselementen ook in een of andere vorm te vinden zijn in andere middenoosterse mythologieën het verhaal van Kajin en Hewel uniek is. Ook waar vele mythen bestaan omtrent vadermoord (met als bekendste het Oedipus-verhaal) en moedermoord (Orestes en Clytemnestra), de broedermoord in de vorm van Kajin en Hewel is toch zeldzaam (het verhaal van Romulus en Remus komt nog enigszins nabij, maar heeft toch niet de morele strekking die in het Genesisverhaal is vervlochten). Mijns inziens wijst de uniekheid van het verhaal op een later stadium in de ontwikkeling van het bewustzijn en van de incorporatie daarin van een geweten.

We volgen het verhaal verder op de voet (dankbaar gebruikmakend van het bijbelcommentaar van mijn beroemde naamgenoot Umberto Cassuto, (U. Cassuto, A commentary on the book of Genesis, part one, from Adam to Noach, Jerusalem, The Magness Press ).

In de eerste plaats de namen. Kajin; Gen. 4:1 legt bij monde van Chawa het verband met hebreeuws ‘ qanah ', dat later ‘kopen' betekent, maar oorspronkelijker ‘maken, vormen' (b.v. ook in het Achttiengebed in de eerste zegenspreuk ‘qoneh hakol', maker van het al), dus Kajin betekent zoiets als ‘gemaakte, gevormde'. Opvallend is de trots waarmee Chawa haar eerstgeborene en zijn naam introduceert lijkt te noemen (als we de vertaling van ‘ et Hashem ' volgen zoals Cassuto dit voorstelt): ‘ik heb een man gecreëerd - qaniti - gelijk zoals de Eeuwige (heeft gecreëerd)'.*)
De naam Hewel (Abel) betekent ‘ademtocht, damp, ij(de)lheid, leegte, niets'. Het duidt het vervliegende, kortstondige aan., vgl. psalm 144: 4, ‘Een mens is vluchtig als een ademtocht (hewel), zijn dagen glijden als een schaduw weg'. In die naam Hewel zit zijn lot – en met hem het lot van de voorbijgaandheid der dingen beseffende sterveling – al besloten.
Dan de episode van de offers. Beiden brengen offers, Hewel als herder en Kajin als landbouwer. In de Statenvertaling, die het meest het Hebreeuws volgt:
‘4 En Hewel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de Eeuwige zag Hewel en zijn offer aan;

5 Maar Kajïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kajïn zeer, en zijn aangezicht verviel.'
Vele midrasjiem (verhaal- en uitlegtradities) hebben vele verklaringen waarom Hewels offer wel en Kajins offer niet werd ‘aangezien'.
Twee uitleggingen spreken mij aan.
Het offer van Hewel wordt omschreven en wekt de indruk met zorg te zijn samengesteld, het puikje van het kleinvee en het kostbaar onderdeel van het vet wordt geboden. Het offer van Kajin wordt niet omschreven en wekt daardoor de indruk van onverschilligheid.
De meest acceptabele verklaring vind ik de duiding van het ‘aanzien' door Eeuwige als: Hewel ervoer voorspoed na zijn offer, het ging goed met het vee, grazige weiden werden gevonden, vele jonge dieren werden geworpen. Kajin ontmoette tegenslagen en misschien misoogst. Hij zag met lede ogen de voorspoed van zijn jongere broer aan. Zijn woede ontstond niet meteen maar na misschien wel maanden na het offer toen de gevolgen aan het licht kwamen.

Toegegeven, het is nogal een vrijmoedige invulling van de woede van Kajin. Misschien is het ook niet nodig: jaloersheid en ressentiment kan immers uit net niets ontstaan, een minne gedachte, een venijnige influistering gebaseerd op onbewezen vermoedens kan voldoende zijn. Kajin is boos op ‘hewel', op ‘niets'.
De volgende verzen 6 t/m 15 vormen een gesprek tussen de Eeuwige en Kajin, ze zijn het hoogtepunt van deze episode. Alleen het ene vers 8 gaat over de daad van de moord zelf; vers 8 : En Kajin sprak met zijn broeder Hewel; en toen zij in het veld waren, viel Kajin zijn broeder Hewel aan en sloeg hem dood. Waarover spraken zij? Sommige zeggen, Kajin maakte ruzie (Dasberg), anderen, hij maakte een afspraak, namelijk om naar dat veld te gaan (zodat ze buiten zicht waren) (aldus Cassuto); het laatste lijkt het waarschijnlijkst, waar nevengeschikte zinnen in het bijbels Hebreeuws heel vaak een causaal na elkaar weergeven (post hoc, propter hoc). Dat versterkt het vermoeden, dat het hier handelt om voorbedachte rade en niet om doodslag.

De rest van de verzen bevat de dialoog tussen de Eeuwige en de dader; in het kader van mijn benadering van de Genesisverhalen als samenvattende anekdotische narratieve neerslag van de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn – en niet als (letterlijke) geschiedenis of literaire mythe - is deze dialoog te begrijpen als de compacte verwoording van het ontluiken van een moreel denken. De stem van de Eeuwige is als het ware de gewaarwording van de stem van het geweten, een stem die zich nog niet eerder uit het chaotisch geruis en geraas van innerlijk en uiterlijk lawaai en de baaierd van innerlijke impulsen had losgemaakt. De stem wordt in de vertelling als van buiten komend (van de Eeuwige) gepresenteerd en in zekere zin is dat ook zo, de stem van het geweten (niet die van het superego) is als het ware een het individu overstijgend fenomeen, een gewetenssfeer waarin de mens gaandeweg als individu en lid van het collectief geboren wordt en existeert, zoals ook wij eerder in de taal zijn dan de taal in ons, hoewel wij primair deze zaken als intern ervaren.
vers 6: En de Eeuwige zei tot Kajin: Waarom ben je woedend en laat je het hoofd hangen?

7 Als je goed handelt, zal je dan niet je waardig voelen? maar als je niet goed handelt, zal de zonde aan je deur op de loer liggen. Zijn begeerte zal naar je uitgaan, maar je hebt de macht hem te beheersen. (In deze eigen vertaling op basis van Cassuto en Dasberg zijn een aantal problemen in deze in het hebreeuws obscure regels impliciet opgelost, zie de uitgebreide analyse van Cassuto. p. 208 e.v.).

In vers zes wordt dan een eerste morele les gegeven, die je zou kunnen begrijpen als een in Kajin indalend vermoeden van hoe je in het leven niet op impulsen tot geweld moet afgaan en ingaan. Hoe ze je ook overrompelen, je hebt in principe de macht hen te beheersen. Doe je dat niet dan gaat het van kwaad tot erger.

Dit dagend besef is echter nog pril en Kajin gaat over tot de moord. De confrontatie met de door eigenhandig geweld veroorzaakte dood van een broeder/medemens is ooit voor het eerst tot een bewustzijn doorgedrongen als misdaad en wellicht is de verbijstering over het plots stille lichaam, waaruit raadselachtig genoeg leven en beweging is geweken en waarvan de ogen dof en glazig zijn geworden, meteen moreel gekleurd geweest. Het is een sprong in het menselijk bewustzijn naar besef, dat de eigen agressie niet grenzeloos is en stuit op innerlijke morele grenzen, die de uiterlijke dwang van sociale sanctie te boven gaan, omdat die grenzen te maken hebben met een levende naaste, die als zodanig wordt ervaren; een broeder. Kajin staat voor de eerste generaties in de menselijke geschiedenis, in wie dit moreel bewustzijn zich een weg naar het bewustzijn baande. In het verhaal in Genesis lezen wij over dit gevecht, dat Kajin verloor. Maar in het verhaal van het verlies ontmoeten wij de winst in het menselijk bewustzijn. **)

vers: 9 En de Eeuwige zeide tot Kajin: Waar is Hewel, uw broeder?
En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
Kajin wist dus dat hij verkeerd had gehandeld. Begrijpelijk is dan eerst de ontkenningsfase.

Maar klaarblijkelijk weet hij: ik ben wel mijn broeders hoeder, ik had het moeten zijn.

‘Wat heb je gedaan? De stem van het bloed van je broeder roept tot Mij van den aardbodem'
Die nieuwe stem, of je hem God noemt of boven individueel geweten of transcendent moreel gebod, laat zich niet meer verzwijgen. Kajin wordt vervloekt.
Maar toch: hij zegt wel (vers 13): ‘Te groot is mijn misdaad om te dragen'.
Dat duidt wel op spijt, berouw. Een vorm van ommekeer is te bespeuren.
In de Koran (Soera 5, De Tafel)***) wordt het verhaal ook verteld en daar wordt wel van wroeging gerept. Daar wijst na de moord een raaf de moordenaar aan hoe hij de broeder moet begraven, aldus doet deze en dan staat er: ‘Zo ging hij behoren tot hen die wroeging hebben.'

*) Ook echter kwam ik het woord Qana tegen in de betekenis ‘jaloers zijn op' (Etymological Dictionary of Biblical Hebrew, Mattityahu Clark op basis van het commentaar van Samson Raphael Hirsch); dat zou ook uitstekend passen bij de naam Qajin = dan de jaloerse.

**) Dood mij niet, is het centrale gebod, dat van het gelaat van de ander komt, aldus drukt de filosoof Levinas het kernachtig uit in zijn filosofie over de mens en zijn verhouding tot de ander uit.

***) Soera 5 De Tafel: En lees hun de mededeling over de twee zonen van Adam naar waarheid voor. Toen zij een offer brachten en het van een van beiden werd aangenomen. En het werd van de ander niet aangenomen. Die zei: "Ik sla jou dood!" Hij zei: "God neemt slechts van de godvrezenden aan. 28 Ook al strek jij je hand naar mij uit om mij te doden, ik zal mijn hand niet naar jou uitstrekken om jou te doden. Ik vrees God, de Heer van de wereldbewoners. 29 Ik wens dat jij de zonde aan mij en jouw zonde over je brengt en dan tot de bewoners van het vuur zult behoren. Dat is de vergelding voor de onrechtplegers." 30 Toen zette hij zich ertoe aan om zijn broer te doden en hij doodde hem en zo ging hij tot de verliezers behoren. 31 God zond toen een raaf die in de aarde scharrelde om hem te tonen hoe hij het lijk van zijn broer kon bedekken. Hij zei: "Wee mij! Ben ik niet in staat om zoals deze raaf te zijn en het lijk van mijn broer te bedekken?" Zo ging hij behoren tot hen die wroeging hebben. 32 Derhalve hebben Wij aan de Israëlieten voorgeschreven dat wie iemand doodt, anders dan voor doodslag of wegens verderf zaaien op de aarde, is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft gedood en dat wie iemand laat leven is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft laten leven.

Parasjat Beresjiet   Beresjiet/Genesis 1:1-6:8 okt 2015  
Er zij licht en er was licht 

Met de oproep van het licht creëert de Schepper de noodzakelijke voorwaarde voor het vervolg van het scheppen. Beresjiet/Genesis 1: 3-4 ‘ God zei: ‘Er zij licht ' en er was licht . (wa-jomer Elohiem: jehi or)  God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis' . 
Volgens de letterlijke lezing mogen we aannemen, dat bedoeld is het fysieke licht, dat wij zien. Filoloog en bijbelwetenschapper Umberto Cassuto neemt dit als vanzelfsprekend aan. (1) Hoe is dit te rijmen met de latere schepping van zon en maan (1, 14-19), die toch ook bron van licht zijn en de taak krijgen dag en nacht te markeren? Cassuto in parafrase: eerst is er het fysieke licht zonder meer en worden de dag en nachtfasen in het leven geroepen, later worden het licht en de functie van dag- en nachtmarkering overgedragen op de hemellichamen.
Cassuto meent, dat de traditionele rabbijnse uitleg dat het allereerste licht verborgen werd ten gunste van de rechtvaardigen in de komende wereld niet overeenkomt met de bedoeling van het vers. Inderdaad zal de redacteur van het vers deze interpretatie vermoedelijk niet voor ogen hebben gehad. Toch mogen we onze ogen er niet voor sluiten, dat deze gebeitelde pregnante bijbelwoorden latere generaties geïnspireerd hebben er veel meer in te zien dan het zichtbare licht.

Het woord ‘licht' alleen al roept associaties op, die weliswaar gebaseerd zijn op de eigenschappen van het fysieke licht, maar daar verre boven uitgaan. Licht is het metafoor voor inzicht, wijsheid, inspiratie, liefde. Neem in het Nederlandse spraakgebruik uitdrukkingen als ‘het licht zien', ‘een lichtend voorbeeld' en de term ‘verlichting', die - naast de letterlijke betekenis van ‘voorzien van lichtbronnen (bv straatverlichting)' - merkwaardigerwijs zowel een religieuze betekenis kan hebben en dan duidt op een staat van verheven vrede en diep inzicht, alsook een min of meer antireligieuze strekking heeft als ze duidt op 18-eeuwse omarming van het principe dat de ratio en rationele analyse de enige manier is om waarheid te vinden. Altijd al heeft het begrip ‘licht' een centrale plaats ingenomen in het weergeven van essentiële menselijke ervaring van een sprong naar dieper inzicht en wijsheid. 

Zo hoeft het geen verbazing te wekken, dat het monumentale bijbelvers over de creatie van het licht al bij de vroege rabbijnen ook allegorische en esoterische uitleg heeft gevonden. Het licht van het ‘Er zij licht' is dan niet het fysische licht, want daar zorgt de Eeuwige later voor als hij zon en maan schept op de vierde scheppingsdag. De oude wijzen – met name ook in het kabbalistische grondgeschrift, de Zohar - zagen het ligt van vers 3 als het goddelijke licht van mystieke wijsheid en fundamenteel inzicht, dat de Hij heeft verborgen voor de ‘gewone' mensen en bewaard tot de laatste dagen. (2)
De kabbalisten hebben zeer uitgewerkte uitleggingen over het goddelijk licht. Gangbaar is de opvatting geworden (van R. Isaac Luria) dat dat licht in een aantal dramatische fasen neerdalend grotendeels verborgen is geraakt in omhullende schillen: de materiele wereld zoals die zich manifesteert in onze daagse belevingswereld. (3)
De goddelijke lichtvonken zijn omhuld geraakt door schillen van donkerte. Maar dit licht is niet helemaal verborgen. Het is meer als het zaad, dat in ieder mens kan ontkiemen. De schrijver van de Zohar laat een van zijn personage Rabbi Judah zeggen: 

'Als het (licht) volledig verborgen zou zijn zou de wereld geen moment kunnen bestaan! 
Eerder is het verborgen en gezaaid als zaad 
dat zaad laat ontstaan en fruit. 
Zo wordt de wereld bewaard. 
Iedere dag schijnt een straal van dit licht in de wereld 
en zo houdt hij alles in leven, 
want met deze straal voedt de Eeuwige, gezegend zij Hij, de wereld' .(4)

De kabbalist wil deze vonken weer bevrijden en ze opheffen, zodat ze zich weer zich kunnen verenigen met het oorspronkelijk goddelijk geheel. Dit wordt genoemd Tikoen Olam . Op allerlei niveau kan de bevrijding van dit oorspronkelijke licht uit de duistere omhulling gebeuren, van het meest mystieke, individuele, tot het relationele, zelfs materiële globale niveau.
Het licht van Genesis 1, 3 was volgens de Zohar het licht dat David tot zijn psalmen inspireerde, dat Mozes omstraalde toen hij van de Sinai neerdaalde, het licht dat Mozes in staat stelde het hele land Israël van Gilead tot Dan te zien voor hij stierf, het licht dat is gereserveerd voor de rechtvaardigen.
Een ander mystiek commentaar suggereert dat het licht, dat van de brandende doornstruik in Sjemot/Exodus (3, 1-5) naar Moses uitging het oerlicht was van de eerste scheppingsdag, het vuur dat zijn aanhangers verlicht en niet verteert. In die passage wordt het woord doornstruik ( sneh ) vijf keer gebruikt, in Beresjiet (1, 1-5) komt het woord licht ( or ) vijf keer voor; het geschrift stelt die vijf keer doornstruik gelijk met de vijf boeken van de Tora, die op dat moment al aan Mozes werden geopenbaard.(5)

Het krachtigste licht ligt vaak in het diepste donker opgesloten, dat is de paradox. 
In een geestig verhaal uit de moslimtraditie is de wijze dwaas Moella Nasroeddin zijn huissleutel kwijtgeraakt en hij is hem aan het zoeken in het licht van een lantaarn. Iemand komt hem helpen zoeken. Als deze na lang zoeken aan Nasroeddin vraagt
- Heb je de sleutel werkelijk hier verloren? luidt zijn antwoord:
- Nee, maar in het licht zoekt het makkelijker… (6).
We kunnen dit ook op ons zelf betrekken. Ook in onszelf is het sterkste licht, krachtigste energie is opgeslagen en gebonden in het donker, in onze schaduwkant. Het vraagt moed om op weg te gaan om deze schaduwkant te betreden en die donkere kanten (vaak geassocieerd met ‘het slechte', ‘het kwaad') te accepteren, te leren kennen en de daarin gebonden lichtkracht eruit vrij te maken. Vele mythen en sprookjes zijn daaraan gewijd. De lagere weg is de schaduw te bestrijden (St, Joris), de hogere is hem te omarmen en hem te transformeren (de prinses die de draak kust). De lagere weg betekent het tackelen van de primaire passies en driften, de hogere weg vereist het betreden van het donkere innerlijke terrein van de schaduwenergie en het herintegreren van wat daar gaandeweg naar toe is verdrongen en verwrongen. Daar in het donker zoek je liever niet, maar juist daar kan de essentie zijn te vinden.
De grote kunstenaar en architect van de tabernakel heet Betsalel, een naam die meestal vertaald wordt als ‘in de schaduw ( tsel ) van God'. De kabbalist leest er ook in: ‘in de schaduw is God'. 

In wat je zou kunnen noemen wijsheidspoëzie kom je die intuitie, dat wijsheid en waarheid in de donkerte is te vinden herhaaldelijk tegen. Juist waar de oppervlakte van de realiteit barsten vertoont, onze alledaagse doen en laten ons pijnlijk falen openbaart, daar waar we in de donkerte lijken te vallen, daar kan onverwacht licht ontstaan.
De Engelse dichter W.H. Auden dicht in ‘One Evening' (‘As I Walked Out One Evening') (7), dat hij op een mooie avond door de stad loopt als hij door klokgelui in een sombere stemming wordt geworpen:

'The glacier knocks in the cupboard,
The desert sighs in the bed,
And the crack in the tea-cup opens
A lane to the land of the dead'

De barst in het theekopje opent een laan naar het duistere land van de doden, een land, waarin blijkens het volgende vers de kinderwereld is verandert in een harde en bizarre realiteit van desillusie. De dichter ziet zijn wanhoop in de spiegel en komt niettemin tot het pijnlijk inzicht, dat hoewel hij geen zegen ervaart het leven toch een zegen is:

' You shall love your crooked neighbour With your crooked heart' .

'Your pain is the breaking of the Shell that encloses your understanding'- 'Jouw pijn is het breken van de schelp, die jouw inzicht bevat'– onderwees de poetische Libanese Profeet van Kahlil Gibran (8)

Een niet lang geleden zong dichter/zanger Leonard Cohen nog in de song ‘Anthem':

' There is a crack in everything
That's how the light gets in' (8)

RC 28102016

Noten

(1) Cassuto, Umberto: A commentary on the book of Genesis, part one, from Adam to Noah , The Magness Press, Hebrew University, Jerusalem, 1998, p. 26 ev

(1) Rasji ad Beresjiet 1:4 en Beresjiet Rabba III:6

(2) Uitgebreid hierover de controversiële Marc Gafni, die als men critisch leest toch wel behartenswaardige inzichten onder woorden brengt
http://www.marcgafni.com/blog-post-two-light-from-darkness-marc-gafni/

(3) Zohar1: 31b-32a geciteerd in bloemlezing van teksten uit de Zohar met commentaar, ' Zoha  ', translation and introduction by Daniel Chanan Matt, Paulist Press, 1983 ,

(4) Een stelling geopperd in Yalkut Reuveni, geciteerd door Rabbi Judith Abrams z.l. op haar website www.maqom.com, die helaas van internet is verwijderd

(5) ‘De sleutel in het donker', bewerkt door Wim v.d. Zwan, Altamira-Becht, Haarlem, 2000

(6) W.H. Auden, a selection by the author, Penguim Books, 1958, p.33
https://www.poets.org/poetsorg/poem/i-walked-out-one-evening

(7) Kahlil Gibran (1883-1931), The Prophet, Alfred A. Knopf, New York , 2004, p. 52

(8) ‘Anthem' op de CD ‘The Future', 1992
https://www.youtube.com/watch?v=mDTph7mer3I

pijltje
meer over bereshiet door Rob Cassuto

PARSJIOT

Beresjiet/Genesis

Beresjiet
Noach
Lech lecha
Wajera
Chajee Sara
Toldot
Wajetsee
Wajisjlach
Wajesjev
Mikeets
Wajigasj
Wajechi

Sjemot/Exodus

Sjemot
Wa’era
Bo
Jitro
Besjalach
Misjpatim
Teroema
Tetsawee
Ki Tisa
Wajakheel-Pekoedee


Wajikra/Leviticus

Wajikra

Tsav

Sjemini
Tazria-Metsora
Kedosjim
Behar
Bechoekotai


Bemidbar/Numeri

Bemidbar
Naso
Beha'alotcha
Korach
Choekat
Balak
Pinchas
Matot
Mas'é


Devariem/Deutero-
nomium


Devariem

Waetchanan
Ekev
Re'ee

Sjoftiem
Ki tetsee
Ki tavo
Nitsaviem-Wajelech
Ha'azinoe
We zot ha-beracha