gezag;tussen
volk en God
Vele malen "mort" het volk tegen Mozes. Al snel na de doortocht
door de Schelfzee, bij de bitere bron Mara, in Elim wegens het voedselgebrek
(het verhaal van het manna en de kwakkels) en in Massa en Meriba, waar weer
de dorst het volk kwelde. En veel later weer, wanneer de verspieders verhalen
van de reuzen in Kanaan en hun onneembare steden.
Buber schetst hier geheel eigen karakter van de gezagsverhouding van Mozes
tot het volk en als middelaar tussen volk en God.
Voor alles is er die zeer speciale combinatie die in Mozes verenigd wordt:
hij is een profeet, die ook wereldlijke macht heeft; hij is een man van
het woord en een man van het werk.
Mozes ambieert als lid van een semi-nomadisch Bedoeinenvolk, antiautoritair
als dat is, geen absolute heerschappij, hij moet het van zijn charisma hebben.
Aan de andere kant is zijn gepassioneerde oogmerk de realisatie op aarde
door het volk van Gods heerschappij (zie ook Gideon, Richteren 8, 23). Buber
wijst op vroege Arabische parallellen in deze sfeer.
Ik veroorloof
me twee aanvullingen op dit moment; het zou de moeite waard zijn de parallellen
tussen Mozes en Mohammad te onderzoeken op het gebied van gezag en antiautoritaire
grondhouding. Verder wijs ik op de hedendaagse diepgaande problematiek
die zich voordoet bij theocratische ideologieën en hun leiders en
de al snel opengaande valkuilen van onverdraagzaamheid en fanatisme. De
oude problematiek van de verhouding tussen staat en religie, die wij in
het westen voorlopig hebben opgelost met de scheiding van deze twee machten.
Verder wijst Buber naar aanleiding van de opstanden van het volk tegen
Mozes op een zeer menselijke verschijnsel: als er succes is is er geen
probleem, bij tegenslag twijfelt het volk al snel aan zijn leider en successievelijk
ook aan God. Men identificeert God met succes.
Het valt Buber op en ik benadruk het nog eens met eigen woorden, dat in
deze grotendeels uit overleveringen later samengestelde verhalen, toch
een groot werkelijkheidskarakter spreekt en dat met name de figuur van
Mozes niet alleen als groot leider, maar ook als met volk en God worstelende
mens geloofwaardig overeind blijft.
We volgen
het verhaal via de slag met Amalek en de typisch Buberiaanse beschrijving
van de krachten van de door Mozes omhooggehouden staf (
de gebiedende
zielssubstantie, die in de staf opgaat, stroomt ook vanuit de verte in
de harten binnen
.) naar het bezoek van Jethro (Jitro), Mozes' schoonvader.
Het valt
dan op, hoe ook Buber hier - in zijn analyse van de ontmoeten tussen Israelieten
en de vertegenwoordiger van een andere semitische woestijnstam - net als
Freud de vulkaangod introduceert. Hij wijst ook op de betekenis van Elohim
in Ex. 18, 11 als meervoud: goden. Jethro prijst Adonai als verheven boven
de Elohim, de andere goden; in het volgende vers wordt er een offer aan
Elohim gebracht, volgens Buber een uitzondering op de schriftgewoonte
het offer als aan JHWH gewijd te beschrijven. Buber ziet Mozes als de
man die ervaring had opgedaan met de door meerdere Semitische stammen
reeds vereerde en ervaren godheden - onder andere de vulkaan- en berggod.
Aan hem is door die ervaringen heen de ware gestalte en de naam van JHWH
geopenbaard. In de ontmoeting tussen schoonvader en schoonzoon vindt dan
een diplomatiek en interreligieus en misschien wel politiek aftasten plaats.
Het offer (Ex. 18, 12) werd door Mozes en Jethro gebracht aan Elohim en
dat sloot zowel de vulkanische woestijngodheden van de stam van Midian
in als de zeer verbijzonderde "woestijngod", die zich met een
nieuwe naam aan Mozes onthuld had; wat er niet in een meervoud ligt opgesloten.
Wat Freud
en Buber beiden steeds beweren is, dat de joodse godsdienst een versmelting
is van een bijzondere openbaring aan Mozes en de woestijn- of vulkaangodheid
van semitische stammen die met Israel zijn samengegaan of daarin opgegaan.
Freud ziet het bijzondere van Mozes grondidee als een Egyptische inbreng;
dat doet Buber voorzover ik gelezen heb juist niet, het bijzondere van
de openbaring aan Mozes is juist dat hij, gevlucht uit Egypte juist weer
de oude nomadische traditie terugvond en temidden daarvan zijn godsidee-
en ervaring had.
Freud ziet Mozes' grondidee dan overwoekerd worden door de vulkanische
godheid, waarna veel later de Mozaïsche idee weer opduikt. Buber
pelt de later aangekoekte teksten af tot de puur mozaïsche kern.
Hij blijft daardoor dichter bij de oorspronkelijke ervaringen van Mozes
en Israël. Freud is psycholoog en antropoloog, Buber is een godservarings-historicus.
In ieder geval is de figuur van Mozes een kristallisatiepunt, waaromheen
een diepgaand historisch proces plaatsvond van volksvorming en godsbewustwording,
een proces dat misschien wel eeuwen geduurd heeft. In de bijbelse beschrijving
van de samenkomst van Mozes en Jethro is een deeltje van dit proces samengebald.
Israël is bij de Sinai aangeland en de eerste cyclus - van de roeping
van Mozes bij de doornstruik tot de aanlanding bij de berg - is volbracht.
Nu krijgt de rol van Mozes als middelaar bij de sluiting van het verbond
tussen de Ene en het volk pas goed gestalte. De eerste stappen worden
gezet naar sluiting van dat verbond met wat Buber noemt de adelaarsspreuk
(Ex. 19, 4-6), die hij toch als voorkomend uit een oude kern beschouwt.
En mooi is dan hoe hij het beeld van de adelaar in zijn oude betekenis
reconstrueert en in verband brengt met de strofen uit het lied van Mozes
in Deut. 32, 11.
Ook de begrippen "verbond" en "koning" licht Buber
door en hij komt dan tot een onderscheid: aan de ene kant is er de heerschappij
G-ds die vrije mensen als gelijken aanvaarden en die als geest van rechtvaardigheid
door alle maatschappelijke geledingen te ervaren is; aan de andere kant
is de later tot "kosmokrator" verwaterde godheid.
Ik denk dat ik Bubers woorden goed begrijp als ik zeg, dat hij het in
Ex. 6 genoemde "koninkrijk van priesters" (mamlechet kohanim)
en het "heilig volk" niet duidt als een theocratie, waarin priesters
de macht voeren over het volk, - G'd beware ons voor deze variant - maar
als een volk waarin ieder op zich en als volk is toegewijd om geïnspireerd
te worden door de aanvaarde G'd en zijn kracht en rechtvaardigheid. Wat
dit in de praktijk inhoudt - heilig te zijn - daarover kan men lang twisten,
Buber is daar ook niet duidelijk in. Wel laat hij duidelijk merken met
zoveel woorden, dat die oorspronkelijke heiligheid, die zo concreet als
dagelijkse concrete ervaring en praxis door het volk beleefd wordt, is
verwaterd , verloren, en eigenlijk alleen bewaard is gebleven in deze
teksten voor de goede verstaander.
Ook memoreert hij dat deze heilige kracht een demonische kant heeft. Ik
denk dat de geschiedenis hiervan vele voorbeelden te zien heeft gegeven
en nog toont. Het lijkt een energie te zijn die ten goede en ten kwade
kan keren en of de ontvanger goed is afgestemd en de "heiligheid"
in de goede baan kan leiden lijkt bepalend te zijn. Mozes lijkt in dit
geval een supreme goede afgestemdheid te hebben gehad.
het verbond
Het in het verbondsverhaal optredend optisch en akoestisch geweld op de
berg (Ex. 19, 16) vind Buber niet erg waarschijnlijk en eigenlijk eerder
belemmerend dan helpend om tot de kern van de gebeurtenissen door te dringen.
Hij denkt een medestander te hebben gevonden in Elia, die zich terugtrekkend
voor de woelingen in Israel een schuilplaats vindt in een grot op diezelfde
berg. Tot Elia spreekt De Ene niet met donder en bliksem maar vanuit een
"damama daka", wat Buber vertaalt als een "verheven zwijgen",
meer letterlijk een "dun gefluister".
Veel authentieker
komt het verhaal van de verbondssluiting zelf met de bijbehorende maaltijd
over. Buber deelt dit gebeuren in in 7 stadia: 1. Mozes bouwt het altaar
met de 12 stenen en confirmeert ritueel daarmee als het ware de vereniging
van een menigte aan losse groepen tot het volk Israel; Buber vermoedt
hier de ordenende hand van Mozes in de verdeling in precies die aan ons
bekende 12 stammen. Wellicht is de naam Isra-el - door Buber hier vertaald
als G'd heerst - wel uit deze tijd en bij die gelegenheid ontstaan, misschien
organisch uit een strijdroep of wachtwoord uitmondend in deze samensmedende
formulering.
Stadium 2. Mozes stuurt de jongelingen - wie weet de voorlopers van de
Levieten - om offers te brengen. Stadium 3. Mozes sprenkelt offerbloed
op het altaar voor JHWH . Stadium 3. Hij leest het "Boek", wsch.
oorspronkelijk een mondelinge boodschap, aan het volk voor. Stadium 4.
Hij sprenkelt de rest van het bloed op het volk onder het uitspreken van
een sacramentele vebondsluitende woorden. Stadium 6. Mozes, Aharon en
de 70 oudsten bestijgen de berg en - stadium 7 - nuttigen de heilige maaltijd.
Daar hebben zij de ervaring "de God van Israel" te zien. Buber
wijst op de schijnbare tegenspraak met Ex. 33, 20, waarin de aanschouwing
Gods niet levend kan plaatsvinden.
Omstandig probeert Buber door te dringen tot de werkelijke ervaring van
de zeventig; hij oppert dat hier niet De Ene werkelijk gezien is maar
wel een overweldigende uitstraling, die met de goddelijke presentie gelijkgesteld
en als zodanig ervaren werd. Die ervaring is begrijpelijk als we beseffen
door welke diepingrijpende ervaringen het volk is heen gegeaan. En zonder
twijfel is die de ervaring van straling ondersteund door de de overweldigende
natuur en atmosferische omstandigheden. Het gaat om een mystieke ervaring
zonder welke een religie een loos omhulsel blijft.
wordt
vervolgd
naar
pagina 14
|