naar homepage Rob Cassuto    naar de Engelse column pagina

wil je regelmatig een nieuwe column
opgestuurd krijgen klik dan op het envelopje
››
wil je reageren, klik dan op het groene blokje na iedere column
en je tekst wordt geplaatst


herdenking
korte impressie van de herdenking in Amsterdam van de bevrijding van Auschwitz 60 jaar geleden/short impression of the commemoration in Amsterdam of the liberation of Auschwitz 60 years ago

In de trein zat ik met mijn vrienden E., S., en C. op weg naar Amsterdam. De drie kenden elkaar niet of nauwelijks.
We waren op weg naar de jaarlijkse Auschwitzherdenking en getekend verleden was dan ook de rode draad van de kennismakende gesprekken tussen ons, alle vier met met onze joods gekleurde geschiedenissen.
Ik ga er niets over vertellen, je moet ze het zelf bij gelegenheid maar vragen.

Op het Amstelstation namen we de metro naar het Waterlooplein, waar we ons op het stadhuis in de koffiezaal voegden bij de grote menigte, die schmoezend en royaal voorzien van gemeentelijke koffie in kartonnen bekers wachtte op het signaal.
Omstreeks elven gingen we onder een parelgrijze hemel in een optocht van misschien wel tweeduizend mannen en vrouwen - veel ouden en zeer ouden - naar het Wertheimpark.

In een lange zorgeloze rij liepen we naar het park, niet naar een station met achterlating van alles, het allernodigste in de hand, een totaal ongewis noodlot tegemoet.

Het parelgrijs werd een fijne motregen en hier en daar bloeide een paraplu open. We liepen tussen de sfinxen door, die op hun sokkels de ingang van het parkje bewaakten, maar ook mannen met alerte hoofden sloegen ons bij ons entree beroepshalve scherp gade.
We konden er met z'n allen maar net in, in wat niet meer dan een groot plantsoen is.

Het programma was hetzelfde als vorig jaar, een kort welkom door de voorzitter van het Auschwitzcommittee, een toespraak van Job Cohen ('toen iemand aan Abel Herzberg vroeg, wat moeten we doen opdat onze kinderen niet weer slachtoffer worden, zei hij, dat is de verkeerde vraag, je moet vragen, wat moeten we doen opdat onze kinderen geen beulen worden'), een muziekje van het Sinti en Roma orkestje en Rabbijn Sonny Herman, die weer met zijn diepe, sonore stem het herdenkingsgebed zei, afsluitend met het Kaddisj Jatom, jitgadal we-jitkadasj sjmee raba ....

C. had zijn capuchon over zijn hoofd gedaan. Daaronder vandaan keken aangedane ogen de mijne aan. Hij is net als ik van begin veertiger jaren van de vorige eeuw, zijn ouders zijn nooit teruggekeerd.
Langs het spiegelmonument, met zijn welsprekende barsten, en dan weer het parkje uit en het leek wel of de paar eerbiedwaardige bomen daar weer wat grilleger dan vorig jaar hun kromme takken ten hemel hieven.


Tante Ingemarie
episoden uit het leven van de hoogbejaarde vriendin van mijn moeder zaliger nagedachtenis, tante Ingemarie, een Beiers-Indische lady.
episodes from the life of the aged best friend of my late mother, aunt Ingemarie, a Bavarian lady from the former Dutch East Indies
(de namen zijn om privacyredenen veranderd)

Mijn zus en ik gingen vandaag op bezoek bij Ingemarie Landman, door ons een leven lang en ook nu nog steeds dus tante Ingemarie genoemd.
Ze was de boezemvriendin van mijn moeder zaliger nagedachtenis, eerst in het toenmalig Nederlands Indië en eenmaal gerepatrieerd nog vele decennia in Holland.
Ze woont op een flatje in het grote serviceflatcomplex voor bejaarden Duin en Bos in Loosduinen, het complex, waar ook mijn moeder en vader hun laatste jaren hebben gewoond.
- Ze is wel oud geworden, waarschuwt mijn zus mij als we door de lange gangen stappen op weg naar haar huisdeur en ik verwacht een gekrompen besje, schuifelend en slissend, want tenslotte is ze al drieënnegentig en ik heb haar lange jaren niet gezien.

Maar het valt mee.
Natuurlijk, ze is gekrompen, heeft een gerimpeld kopje gekregen, haar altijd al zilverwitte goedgekapte haar is dunner geworden, maar haar oude ogen staan nog helder, nog altijd is ze verzorgd en met smaak gekleed – net als mijn moeder destijds - en de woordenstroom die loskomt zodra we binnen zijn in het propere appartementje verraadt een nog heldere geest en een opmerkelijke memorie.
We strijken neer met koffie en een taartje, mijn zus en tante Ingemarie aan weerszijden van het huiskamerraam, ik zit op de bank met een riant uitzicht op de duinbossen bij de zee en op een zonnige hemel waar de harde wind grootse wolkpartijen doorjaagt.
Vanzelf begint uit tante Ingemarie een levensverhaal te stromen, fragmenten en flarden die ze met veel details opsiert en die soms lijken te verzanden in met veel omslag vertelde zijpaadjes.
Ik licht er een enkele episode uit in mijn eigen versie, 't is onmogelijk haar verteltrant weer te geven.

Negentiennegenenveertig, vliegveld Andir bij Bandoeng - toen niet meer dan een drassige vlakte - , daar had ze mijn moeder voor het eerst ontmoet, als welkomstcomité voor de vrouw van haar man's collega, mijn vader dus, die een aantal maanden eerder in Bandoeng weer een tweede carriere als Indisch bestuursambtenaar was gezin Cassutobegonnen. Mijn moeder kwam het trapje af van de Dakota, die haar van Batavia naar Bandoeng had gebracht, de jongste peuter op haar arm, twee koters aan de hand en eentje, mijn broertje van drie, tuimelde het trapje af in de modder, voor de voeten van tante Ingemarie en haar smetteloze witte tropen-mantelpakje en handschoenen zaten onder de modder.
Mijn moeder en vader en de 3 kinderen in 1949/50 ››

Oom Ferdinand, haar lang geleden al overleden man, een boomlange kerel, collega van mijn vader dus als bestuursambtenaar in Indië, oom Ferdinand, hoe had ze die nou ontmoet?
In Alphen aan de Rijn, hé,hoe kwam ze daar dan terecht, want ze was geboren in München, ja, ze was een Beierse Mädel en haar vader Breitenberger was een Beierse ingenieur, die had vier jaar in het leger gediend, het was de Eerste Wereldoorlog en –
- Vier jaar?, vroeg ik verbijsterd, denkend aan de uitzichtloze frontontberingen en zinloze slachtpartijen. Inderdaad vier jaar maar hij zat bij de genietroepen, niet direct aan het front, en toen hij terugkwam in München was de fabriek verwaarloosd en verkwanseld door de familie - het meisje Ingemarie voelde hoe terneergeslagen hij was - en vader wilde weg, naar het buitenland, hij vond een baan bij een bedrijf in Alphen aan de Rijn, daar woonden ze dus, en op een dag bracht een jonge vriend des huizes een andere vriend mee, die nog een dame nodig had om mee uit te gaan in Utrecht, dat was Ferdinand, het klikte, zodoende, en toen ging het allemaal snel, hij was net afgestudeerd als Indisch bestuursambtenaar, moest naar Indië en zo is ze getrouwd als ‘handschoentje'.1)

Het was toen 1930 of zo en ze was toen achttien, reconstrueer ik snel.
Nog even terug naar Beieren.
Van alle Beierse familie-anekdotes springt die rond Onkel Ludwig, een broer van haar vader, eruit. Tante Ingemarie denkt gezien de smaak waarmee ze over hem vertelt met veel genoegen aan hem terug.
Begin van de twintigste eeuw.
Grootvader Breitenberger bepaalde voor alle kinderen, wat ze moesten worden en voor zoon Ludwig - Onkel Lu voor Ingemarie - was dat advocaat. Maar Lu wilde naar zee; na een grote familiecrisis mocht hij naar de zeevaartschool in Hamburg en zo werd hij kapitein op een cruiseschip. Maar die eerste wereldoorlog brak uit, toen hij op zee was, hij voer naar het neutrale Portugal, de passagiers werden in Lissabon aan land gezet en hij moest met zijn schip de Duitse oorlogsschepen gaan bunkeren. Maar ja, hij werd gesnapt in de Amerikaanse wateren en geïnterneerd als krijgsgevangene op Trinidad. Daar had hij niks te doen, en hij vroeg aan de Amerikaanse commandant of hij muziek mocht maken, hij was heel muzikaal, je moet weten, Grootvader was protestant en Grootmoeder katholiek, dat ging heel goed samen, hoor, en Grootmoeder ging eens naar de mis, en de pastoor zei, ik heb nog een tenor nodig voor het kerkkoor, weet jij niemand, ze zei mijn zoon Ludwig, nou moet je weten, Lu werd protestant opgevoed, maar toch vond Grootvader het goed dat hij in dat katholieke koor ging zingen, Ludwig speelde ook nog viool en op Trinidad vormde hij een orkestje, zo kwam hij de oorlog door. Later heeft hij overal over de wereld jachten van rijke Amerikanen gevaren.
- Een echte avonturier, zeg ik
- Nee, dat is het woord niet, verbetert ze me, ook geen zwart schaap, een buitenbeentje was het.
Ik merk, het luistert nauw, hoe je de reputatie in een degelijke Beierse familie omschrijft.

En dan Indië.

Rap passeren vele anekdotes de revue, maar bij één episode merk ik emotionaliteit als een aura om haar heen opgloeien. We zijn nu weer in negentienveertig. De Tweede Wereldoorlog was uitgebroken in Europa, in Indië was het nog vrede.
Als Duitse van geboorte keek niemand haar meer aan. Ze woonde toen met oom Ferdinand in Pati op Midden Java en opeens was ze niet meer welkom op de Soos en werd haar te verstaan gegeven dat ze ook niet meer op de tennisclub hoefde te komen. Alleen de vrouw van de regent2), de Raden Ajoe, trok zich haar lot aan en die wendde zich tot de vrouw van de Resident3). Deze nodigde haar op de koffie en toen ze de ruime residentwoning binnenkwam zaten daar alle vrouwen, die zagen hoe de residentsvrouw haar demonstratief met open armen welkom heette.
- Ik moest het me wel laten welgevallen, die bijeenkomst, zegt ze, maar daarna, toen al die vrouwen mij weer wilden inviteren, toen hoefde ik niet meer.
Haar kopje straalt nog steeds gekwetste trots uit.
Ze heeft zolang ik mij kan herinneren altijd vlekkeloos en accentloos Nederlands gesproken, ook nu nog, alleen is haar s een echt hoogbejaarde sj geworden.

Intussen is de hemel waar ik op uitkijk loodgrijs geworden, een ware sneeuwjacht woedt voorbij het raam.

Tante Ingemarie en mijn moeder waren boezemvriendinnen. Ze hadden dezelfde smaak, het zelfde gevoel voor een soort traditionele elegantie, maar wat hen vooral ook bond was hun gemeenschappelijk lot in het huwelijk verbonden te zijn aan moeilijke, driftige, wat bazige mannen.
Altijd vermoedde ik dat ze uitvoerig daarover hun hart bij elkaar uitstortten.
Maar nee, zo was het niet, antwoordt tante Ingemarie op mijn diplomatiek geformuleerde suggestie, nooit hadden ze het over elkaars echtgenoot, maar een enkel woordje, een blik, een toespeling was voldoende, want ze hadden een ‘Seelenverwandtschaft', ze hoefden daarover niet te praten om elkaar te begrijpen.
Wat een onwankelbare loyaliteit, dat kom je niet meer tegen.
En op mijn insinuatie dat behalve mijn vader ook oom Ferdinand een moeilijke man was – mijn zus noemt het: hij was lelijk tegen zijn vrouw – draagt ze onmiddellijk aan:
maar ja, hij was ook als een prins opgevoed, als zoon van onmetelijk rijke boomkwekers uit Boskoop.

We komen weer terug op Indië en de Jappen en het kamp, waar ze met haar zoon en dochter zat, die nog later in hun leven nog veel last bleken te hebben van die ervaringen. Verhalen passeren - je moet niet vergeten, twee wereldoorlogen heb ik meegemaakt, zegt ze nog - en buiten is de sneeuwstorm geluwd, helderheid heeft weer zijn intrede gedaan. Tijd om te gaan. Mijn zus en ik maken aanstalten. Op de valreep komt dit plotseling nog dit naar boven, met veel urgentie verteld:

De Jappen waren Java binnengevallen. In die tijd zaten tante Ingemarie en oom Ferdinand in Banjuwangi, Oost-Java, tegenover Bali, en er waren loopgraven gegraven om te schuilen voor de bombardementen.
Negentientweeënveertig en er was weer een bombardement van de Jappen, tante Ingemarie en anderen lagen in de loopgraaf, toen er vlakbij een bom viel en opgewoelde aarde massaal in de loopgraaf viel en ze allemaal bedolven werden onder meters zand. Nu was er in die loopgraaf een bamboe zitbank aangebracht. Die bezweek onder de last van de aarde. De bamboestaven braken; bamboe bestaat uit compartimenten waar lucht in zit en die lucht kwam uit het brekende bamboe vrij; dat heeft haar gered, anders was ze gestikt. Oom Ferdinand wist waar ze zaten en zo werden ze net op tijd uitgegraven.

Tante Ingemarie Landman-Breitenberger brengt ons nog weg, door de gangen van Duin en Bos, naar de auto, nog vrij kwiek lopend achter haar rollator waarop haar tasje is verankerd met een koord, tegen de tasjesdieven, zegt ze. Een Beiers-Hollands-Indische lady.

1) 'handschoentje'= echte Indische term, huwelijk op afstand gesloten, de bruidegom was in Indië, de bruid in Holland en de bruidegom werd gerepresenteerd door zijn handschoen
2) 'regent', Indische (land)adel, had geen formele macht, maar wel vaak enige invloed op Hollands koloniaal bestuur. De vrouw van de regent had als titel Raden Ajoe.
3) 'resident', Hollandse provincie-gouverneur

25 jan. 2005

Irak [ english translation ]

Voor de verandering spui ik eens mijn frustratie over het Amerikaans Irakbeleid.
Ik heb er nooit wat ingezien. Makkelijk om achteraf te zeggen, maar ik kan het niet nalaten: Amerika had Irak nooit moeten binnenvallen.

Vanochtend was op het programma Buitenhof een gesproken column van Ronald Plasterk, waarin hij kort en goed de verlenging van het mandaat van de ned. troepen in Irak, in de provincie Al Moetanna, resoluut afwees. Even daarna discussie over datzelfde mandaat tussen de generaals b.d. Couzy en van Vuuren en ex-minister van buitenlandse zaken Hans van den Broek.
Ook van Vuuren was tegenstander van verlenging van het mandaat;
't komt neer op: de gebeurtenissen in Irak bevinden zich op een alsmaar hellender vlak, steeds flakkert de hoop op, (zoals Plasterk zei) nu zal het beter gaan, na de gevangenneming van Saddam, na het ontzet van Falloedja, nu weer na de verkiezingen, maar het is een heilloze weg, ook militair gezien; Nederland heeft per maart 2005 aan zijn verplichtingen voldaan en doet er goed aan te stoppen met zijn solidariteit aan Amerika.

Na wat tegensputteringen van van den Broek en Couzy – ze konden van Vuuren natuurlijk niet gelijk geven – was er onder het discussierende drietal onmiskenbaar een sfeer gaan hangen van: in Irak komt het niet meer goed.

Ook in Amerika zelf wast de publieke opinie steeds meer aan, time to retreat. Ook Colin Powell maakt toespelingen. De schaduw van het Vietnamese scenario doemt steeds dreigender op.
Het failliet van de politiek van Bush en Rumsfeld blikt steeds meer onomwonden ons in het gelaat. De kleren van keizer Bush worden steeds doorzichtiger.

Ik zet het nog eens op een rijtje – al is het voor mezelf, ik ben natuurlijk niet de eerste; Wat waren nu ook al weer de redenen om Irak binnen te vallen:

1. Er waren massaal nucleaire, biologische en chemische massavernietigenswapens opgeslagen. Jarenlang is Irak doorgevlooid door de ene commissie na de andere. We kunnen ons nog de potsierlijke demonstratie herinneren van Colin Powell voor de VN (hij zal er met schaamrood op de kaken aan terugdenken). Eindelijk is ook in de Amerika door officiële onderzoekscommissies erkend: er zijn geen van dergelijke vernietigingswapens aangetoond.

2. Irak had banden met Al Qaida. Ook hiervan blijkt niets aangetoond. Inmiddels is het angstspook van Bush en de zijnen wel degelijk werkelijkheid geworden, ze hebben het zelf opgeroepen, het ingrijpen van de Amerikanen in Irak heeft zijn eigen oorzaak achteraf gecreëerd: NU zijn die banden tussen Irakese terroristen en Al Qaida als reactie op die Amerikanen, de chaos en het machtsvacuum inderdaad gelegd en onlangs las ik in de krant: centrum van de organisatie van Al Qaida activiteiten heeft zich verlegd van Afghanistan naar Irak

3. Saddam Hussein was een gruwelijke dictator in een minderheden onderdrukkende en zelfs uitroeiende autocratie. Dat is waar. Maar is dat – gegeven het wegvallen van de bovengenoemde twee redenen – voldoende rechtvaardiging voor een militaire inval?
Meteen wordt daaraan toegevoegd: nu kan het Irakese volk de zegeningen van de democratie leren kennen.

Deze rechtvaardiging van de inval in Irak impliceert ten eerste dat Amerika op zich als politieagent in deze wereld kan bepalen waar het nodig is in te grijpen en ten tweede dat het zich bevoegd en ook in staat acht met geweld zijn democratisch ideaal op te leggen, c.q. in te voeren.
Afgezien van de wereldpolitieke en ideologische bezwaren hiertegen is er ook nog de verbazing over dit: het ontbreken in die politieke binnenkamers van Bush en in de aanpalende denktanks van iedere wijsheid, strategisch en filosofisch inzicht, maar van ook iedere goede historische, culturele, sociaalpsychologische en politieke informatie over dit deel van het Middden-Oosten.
In de sfeer direct na 9/11 van diepe verslagenheid, intense woede en gekwetst nationalisme is begrijpelijk dat rücksichtloze stappen zijn overwogen maar dat nadien niet meer realisme en reflectie bij de politieke leiders is opgetreden is is onvergeeflijk.

Had de wereld Saddam maar met rust moeten laten?
Natuurlijk niet, er waren nog zoveel andere wegen geweest om tegen Saddam's regiem te ageren behalve deze eenzijdige en brute inval, er zijn nog steeds zoveel andere wegen om te ageren tegen zoveel andere wrede dictaturen die nu nog bestaan.
Ik geloof dat democratie niet met geweld kan worden opgelegd.
Het is strijdig met zijn eigen ideologie. Ik denk dat er van binnenuit groepen moeten zijn die dit verlangen moeten hebben, zich met huid en haar ervoor in willen zetten.
Democratie – dat geloof ik ook – is de beste remedie tegen de uitwassen van overheersing, onderdrukking, extremisme, maar dit ideaal moet wel gekend en gedragen worden door belangrijke delen van het volk in casu zelf en zijn opinieleiders; in sommige delen van de wereld heeft dit proces van democratisering een lange adem nodig en een goed geïnformeerd en wijs strategisch beleid van de democratische landen om dit te bevorderen.

En ik kan dit luchtje maar niet uit mijn neus krijgen: dat deze bijna religieus democratisch-missionaire ideologie van het kamp Bush altijd gemengd is met heel veel commerciële bewegingen, zaken van geld en kapitaal, Amerikaanse ondernemers die Bagdad bevolken en contracten in de wacht slepen; kortom het ruikt naar beton en olie.

Let wel: ik heb het over het kamp Bush, niet over de Amerikanen in het algemeen, al die twijfelaars over de oorlog en al die vele tegenstanders, ik heb het ook niet over al die soldaten die voor hun nummer opkomen en met levensgevaar en vaak met de dood als prijs hun plicht gedaan hebben en doen, al die helpende werkers van alle landen die hun uiterste best doen om Irak te helpen met herstel van infrastructuur, ziekenhuizen et cetera.
Ik heb het over het kamp Bush en ik betreur het dat ze in Amerika niet onze Nederlandse vorm van democratie hebben, waarin het beleid van de premier en zijn kabinet door het parlement kan worden afgekeurd, waarin dus een kabinet tussentijds kan vallen. Nu zullen we moeten accepteren, dat Bush – die een dezer dag met een tientallen miljoenen dollars kostend festijn wordt geïnaugureerd - en zijn secondanten de komende vier jaar stevig in de Oval Office genesteld zullen zijn.

16 jan. 2005 Rob C.

naschrift: op 20 jan. is Bush beëdigd; zie hierover mijn dagboekverzuchting op mijn weblog clog

holencomplex

Ik heb iets met donkere holen, waar ik graag in het donker in zit.
Reflectie hierover voert mij vaak terug naar mijn jongetjestijd.

Van 1946 tot 1949 woonde ik op Scheveningen, op de Badhuisweg.
(hieronder een fotootje van het huis in de 90-er jaren, hetwas toen al lang een kantoor)
Een van de grote villa's aan die weg was opgedeeld in vier woningen en op nummer zesentachtig, op de beletage, woonden opa en oma Cassuto en in het souterrain, tenminste in de twee achterkamers daarvan, woondBadhuisweg 86en vader, moeder en ik.
Berooid waren wij daar uit Indië aangeland, mijn ouders blij om herenigd te zijn met familie en pogend weer een draai te vinden in het dagelijks leven in de entourage van dat schamele souterrain, dat donker was en vochtig en in de uithoeken zwammen koesterde.

Mijn bedje stond in de zogenaamde tussenkamer, die raamloos was, en waarin al spoedig ook nog een kinderledikantje stond, een hoogpotig stalen geval met blauwgeverfde spijlen, waarin een broertje was neergestreken.

Mijn broertje was zeer beweeglijk en had al spoedig de gewoonte om eindeloos op handjes en knietjes heen en weer te schommelen, heen en weer, heen en weer in dat stalen bedje, dat dan piepend meedeinde. Soms deed ik maar mee en dat gaf een gevoel van basale verbondenheid dat wij later nooit meer benaderd hebben.

Anderhalf jaar later kwam er in dat donkere kamertje nog een wiegje bij, waarin een zusje was aangeland.
In de voorkamer van het souterrain bivakkeerden de jongere broers van mijn vader, in die tijd zestien-zeventien en zeven- achtentwintig.

In de achterkamer sliepen mijn ouders en het was ook onze woonkamer en daar stond het meubel dat ik mij het best herinner en dat ook jaar in jaar uit met ons is meegereisd: het boekenkastje met merendeels engelse pockets, die mijn ouders in de vlaknaoorlogse maanden in Brits Indië hadden aangeschaft, een rij kleurige kaften waren het toen voor mij, boeken van Pearl Buck, Erskine Caldwell, Truman Capote, Howard Spring.

De kale keuken met het hoognodige en ook een opklapbed werd schaars gebruikt, we gebruikten het avondeten altijd als grootfamilie in de keuken van mijn grootouders.
Via de achterdeur van de keuken kwam je rechtstreeks in de achtertuin.
De achtertuin was onverzorgd maar er prijkten wel drie kruisbessenstruiken op een rijtje tegen het achterhek, niet meer dan een provisorische prikkeldraden afscheiding met een stukje woeste grond dat tussen de huizenrijen lag van de Badhuisweg, de Leuvense straat en de Antwerpse straat, dit was het zogenaamde Landje, dat altijd zwanger was van avontuurlijke beloften.

Aan de zijkant van ons huis waren de officiële huisdeuren van de beletage, nummer zesentachtig dus, en nummer vierentachtig, het bovenhuis. Die deuren lagen aan een bordesje, dat je met een trap beklom en waaronder het kolenhok lag, waarover straks.

Voor het huis, waar jarenlang de vaalgele en grijze verf van de gevel afbladderde – geld voor opknappen was er niet – was de voortuin die bestond uit een middenpartij van kiezelstenen en een hoefijzervormige border waar in de lente met wat eenvoudige crocussen, narcissen en tulpen kwamen kijken. De grens met de straat werd gevormd door een roestig spijlenhek, dat zich in zomertijd sierde met witte en rode rozen.

Voorbij ons huis over de middenberm van de Badhuisweg reed de zogenaamde Blauwe Tram naar Voorburg. Tegenover ons huis stopten vaak jeeps met mannen in veldgrijs, die gingen naar binnen bij de vestiging van de Canadese Militaire Missie aan de overkant.
Iedere dag kwam nog de melkboer langs met zijn wagen en goot verse melk uit zijn bussen in onze pannen en ook de bakker kwam persoonlijk langs met zijn houten handkar.
Boven mij, op de beletage, overlegde mijn moeder met Oma welke boodschappen er nodig waren voor het maal van die dag en ze knipte bonnen uit papieren lappen van distributie-bonkaarten.

Mijn herinnering wil nog niet de straat op en blijft om het huis heendraaien.

Altijd was er iets in mij op zoek naar ja, naar wat? Een plek helemaal voor jezelf, een plek waar niemand je stoorde, een plek waar je misschien iets wonderlijks zou voelen, horen, een nirwana-achtige plek. Soms groef ik een kuil in de achtertuin of in het Landje daarachter, een diepe kuil die ik dan deels overdekte en dan ging ik erin zitten, omhuld door wanden van vochtige aarde, alsof ik mijzelf zaaide en op ontspruiting wachtte.

Maar het meest bevredigend was het zijn in het kolenhok, het hok onder het bordesje, dat echter niet meer als kolenhok werd gebruikt – de zwarte kolen voor de haard lagen in een zijkamertje in het souterrain – maar als opslaghok. Er lagen stoelen in, tafeltjes, dozen met oude papieren, matten en ik weet niet wat. Er was nog wel ruimte voor mij om in te zitten, temidden van dat mysterieus amalgaam van objecten, die, als de wrakke houten deur eenmaal dicht was, in het aardedonker niet meer waren te ontwaren.
Er heerste een zware geur, tussen muf en aards in.
Daar zat ik dan te zijn, op mezelf in een zekere vrede en ook in een ongedefinieerde verwachting van misschien iets als verlossing.

Opeens bedenk ik mij: toen ik een jaar of zeventien was en kersvers in de poëzie beland, hield ik een lezing voor de literaire club van een christelijke jongerenbeweging over de jong gestorven dichter Hans Lodeizen (+1950).

Ik sprak toen, puttend uit het boekje van Paul Rodenko [*noot ] over Lodeizen , over het ‘uterien complex', dat uit de gedichten sprak. Wijsneuzig maakte ik goede sier voor mijn leeftijdgenoten met dit gewichtige begrip uit de psychoanalyse – dat verwijst naar een in het onderbewuste te bespeuren verlangen naar de geborgenheid van de moederschoot, de uterus – maar waarom had nou juist dit psychoanalytisch ‘uterien complex' mij zo getroffen, dat het zich vasthaakte in mijn adolescent bewustzijn?

Het had de magie van een intellectueel woord, waarmee je indruk kon maken, goed, maar het werkte ook bezwerend, het gaf een label, het stelde ook iets in mij gerust.

Daaronder, ergens in een diepere innerlijke laag, was het stille donker van het kolenhok, en wie weet heeft dat donker beschermende omhulling geboden aan een intens terugverlangen naar nog niet geboren willen zijn, nog niet (of niet meer) in de wereld willen zijn of - nog een slagje verder - : een intens verlangen opnieuw te worden geboren in een glanzende, frisse, nog onschuldige wereld.

12 jan. 2005

noot: ik heb het boekje nog – Paul Rodenko, ‘Over Hans Lodeizen', Bert Bakker, 1954 – en heb het opgezocht; hij heeft het wel over “moederschootfantasie” en de “verborgenheid van het moedercomplex” maar niet over een uterien complex, dat moet ik in een of ander psychoanalytisch boekje hebben opgedaan.

nominaties

Gister zapte ik op mijn TV opeens in de verkiezing van de beste burgemeester van het afgelopen jaar, 4 of 5 burgemeesters zaten genomineerd in imposante leunstoelen te wachten op hun mogelijke uitverkiezing (ik geloof dat die van Maastricht het werd).

Je kan geen krant meer openslaan of je TV niet aanzetten er wordt met veel show de beste of de slechtste gekozen of op zijn minst een lijst van genomineerden voor de topplaats bekendgemaakt. De beste politicus, de slechtste politicus, het beste kamerlid, het slechtste kamerlid, de beste reclame, de slechtste reclame, de beste dichter, de slechtste dichter, de beste bakker, de beste kok, het is niet mijn ambitie het allemaal te volgen, laat staan bij te houden. Best mogelijk dat er nog vele andere verkiezingen zijn geweest waarvan ik niets weet, de vroomste dominee, de schoonste maagd, de beste hoer, de grootste mond, de gewoonste burger.

Wat me zorgen baart is dat ik zelf nog niet voor enigerlei verkiezing ben benaderd. Heeft u dat ook niet? Dat je nog op geen enkele long list of short list bent geplaatst, laat staan tot genomineerde bent uitgeroepen, voor wat dan ook, al is het voor een lijst van slechtste dit of dat.

Ik vind eigenlijk dat het een verworven recht van iedere burger van zeg boven de 18 zou moeten worden om eens per jaar op zijn minst op een long list voor iets te komen.

Het bevordert een gezonde competitie, het draagt bij aan een gevoel van eigenwaarde of geeft een stukje gezonde feedback (als het gaat om een “slechtste van iets”) .
Bovendien helpen al die gezellige laatste ronden en de feestelijke bekendmakingen van de nummer een om ons land weer een beetje dat gevoel te geven dat wij met z'n zestien miljoen een grote gezellige familie zijn, dat nostalgische Nederland-is-één-grote-huiskamer-gevoel weet je wel.
Daarom vraag ik die lezers die mij een beetje kennen om mij voor te dragen voor een lijst, desnoods om daarvoor een nieuwe lijst te initiëren; ik ben toch ergens wel de beste, de slechtste, de mooiste, de lelijkste, de liefste of de lulligste in?

Op mijn beurt wil ik graag wie zich daartoe tot mij wendt voordragen voor een eventueel ter plekke te creëren lijst.
21 december '04


Een middagje naar de WIZO
Rob Cassuto bezoekt de jaarlijkse WIZO-middag in het Gelderse De Steeg/ Rob Cassuto attends the yearly WIZO day in De Steeg in the province of Gelderland

Van oudsher organiseert de WIZO, de internationale zionistische vrouwenorganisatie, een jaarlijkse loterij, waarvan de opbrengst gaat naar een goed doel in Israël.
Eens per jaar is er een feestelijke trekking van het winnende lot. Afgelopen zondag was het weer zover, dit keer georganiseerdlogo Wizo door de vrouwen van WIZO-Gelderland in het dorp De Steeg, vlakbij Rheden. Dit keer moest ik er maar eens naar toe.

Omstreeks enen haalde ik E. op en reed uit Nijmegen de snelweg op naar het noorden. E is een vertrouwde medepassagier aan boord.
Ze rijdt al jaren met mij mee van Nijmegen naar de liberaaljoodse sjoel in De Steeg. Ze woont in mijn buurt en haar kleine gestalte staat altijd trouw op de afgesproken tijd klaar op de stoep voor haar huis.

Ooit is ze voor de oorlog als meisje met haar ouders uit Duitsland gekomen. Haar ouders zijn in de oorlog vermoord en E. is in de stad Nijmegen waar ze apart was ondergedoken opgegroeid en heeft daar gestudeerd en gewerkt als lerares. In haar jeugd heeft ze een ziekte gehad die de stand van haar rug heeft aangetast en daardoor is ze erg klein van stuk. E. is een dapper en vrolijk mens. Met de kinderen van de kille (Joodse gemeente) maakt ze al jaren de afspraak, dat als ze boven haar zijn uitgegroeid, dat ze dan van haar ze een rijksdaalder krijgen (misschien is het nu twee euro). Meestal oogsten ze hun geld als ze een jaar of twaalf zijn. Al heel wat kinderen hebben zo een financiële meevaller geïnd.

In de auto nemen wij altijd heel wat onderwerpen door, van persoonlijk tot politiek, we hebben het over de moslims,
de interreligieuze dialoog, de liberalen en de orthodoxen,
over de rabbijnen en of God echt bestaat (E. zegt dat ze agnost is en ik geloof, kort door de bocht,in een ‘Scheppend principe').
Als ook maar een deel van onze onderwegse conclusies over religie en maatschappij in de praktijk zou worden gerealiseerd zou het land en de wereld beter af zijn.
Een ander onderdeel van onze auto-conversatie bestaat uit anekdotes en witzen, want E. is bekend om haar fenomenale moppentrommel. Dankbaar maakt ze gebruik van iedere gelegenheid om een frappante anekdote of een toepasselijke grap te ventileren. Flink wat van mijn eigen bescheiden humorvoorraad heb ik aan haar te danken. Vooruit, eentje dan:
Kleine Sally komt hijgend de kamer binnen:
Papa, op straat loopt een arme man te roepen.
Ik wil graag een mitswe doen door die man te helpen.
Mag ik hem een euro geven?
Papa: Natuurlijk mag jij dat, lieve jongen. Hier is een euro, ga er maar gauw op af.
Na zo`n 20 minuten komt Sally terug.
Papa: ik ben trots op jou, Sal. Je hebt een goed hartje. Je zult, met gds hulp, een uitstekende joodse man worden.
Maar wat riep die man precies?
Sally: hij riep:"heerlijke ijsjes, een euro per stuk."

Maar we waren op weg naar de WIZO . . . . .
De WIZO middag is in De Steeg, even voorbij Rheden. De bijeenkomst vindt plaats in het kerkgebouwtje van de Samen-Op-Weg gemeente. Het wat schuurvormige bouwsel wordt van die gemeente gehuurd door de Liberaaljoodse Gemeente Gelderland en gebruikt voor haar diensten en samenkomsten.

Boven de deur staat Eltheto ,“Hij kome” betekent dat in het oud-grieks; het zal wel slaan op “Uw koninkrijk kome” uit het Onze Vader. Ik denk altijd “Jawo, malchoetecha jawo”, (Hij kome, Uw koninkrijk kome, in het Ivrit), ook nu weer, als ik binnenkom in de prettig-geanimeerde drukte van arriverende en gearriveerde bezoekers van allerlei Joods pluimage.

De Gelderse WIZO-vrouwen hebben als hoofdattractie het cabaret "Kwatsch" geëngageerd en na een korte tocht langs tafels rijk voorzien van nasj - bagels met zalm en roomkaas, gemberbolussen en boterkoek - , Israelische wijnen, Chanoeka objecten en schoonheidsproducten uit de Dode zee, zoek ik een plaatsje in het publiek.

Voor het begin van het cabaret spreekt Helen Lion, voorzitter van Wizo Nederland, een woordje. Ze is een gedistingeerde Joodse lady en ervaring in het Joodse bestuurs- en lobbywerk straalt van haar af.
De WIZO … Vanaf de twintiger jaren zijn ze voor Israël actief, vertelt Helen Lion, en wereldwijd zijn ze 250.000 in aantal, de WIZO vrouwen, en ik probeer me voor te stellen dat alle inwoners van Utrecht WIZO-vrouwen zijn, zoveel zijn het er. Een geducht vrouwenleger. Een klein peletonnetje is hier en applaudisseert samen met de vele andere bezoekers in gretige afwachting voor het cabaret.

David Simon en Menno van der Reis hebben hun studentencabaret ‘Kwatsch' van destijds weer nieuw leven ingeblazen. Gesettled, kinderen groter en nu als middelbare mannen hebben ze hun hobby weer opgepakt. Ze klinken in het begin inderdaad wel gedateerd, maar ze komen ze er beter in. Cabaret dat prettig wil stemmen, geen controversen, veel joodsstalgie.

Leukste witz is als David Simon vertelt hoe hij als groentje uit de mediene in Amsterdam komt om te studeren en een medestudente hem vraagt: ‘Ga je mee naar bed, ami?'
(Ze zei: Beth Ami, eethuis voor Joodse jongeren, inmiddels opgeheven).

Het lijkt wel of gaande hun optreden de liedjes beter worden en het hoogtepunt is hun lied over de WIZO-vrouw: opeens verschijnt daar de keurige David Simon met vrouwenpruik en –mantel en zingt over de dame die al dagenlang van te voren verzint wat ze op de WIZO-dag aan zal doen en op de dag zelf glorieert achter haar bazar-tafel. Veel herkenning bij de merendeels toch wel al in leeftijd gevorderde zo niet bejaarde aanwezigen. Ook de goede vriendin A. waar ik naast zit glundert van herkenning en is opeens gewonnen voor ‘Kwatsch'.

Natuurlijk…, ik moet er opeens aan terugdenken, ik heb A. het eerst ontmoet, toen ik zo'n kleine tien jaar geleden op mijn eerste schuchtere stappen in de Joodse wereld de WIZO bazaar in Arnhem bezocht. Want toen was er nog zo'n enorme bazaar met masssa's van de meest uiteenlopende dingen op vele lange tafels en duizenden boeken en achter een van die tafels prijkte A. als een stralende bloem met haar vast niet lang daarvoor gecoiffeerde koperrode krulletjeskapsel.

Dat zo'n bazaar er niet meer is zal – ik heb het niet gecheckt – zonder twijfel met veiligheid te maken hebben. Jammer. De tijden veranderen, wat veranderen ze toch …

Na het cabaret, zo tegen het einde van de middag, had ik het nog met een bestuurslid van een NIK-gemeente in deze streken over de relatie NIK (“de orthodoxen”) en de LJG (“de liberalen”). Zij zei dat over het algemeen in doorsnee de leden van de NIK geen bezwaar tegen het ‘samen' met de LJG hebben, maar dat vooral de NIK-rabbijnen ieder ‘samen' uitsloten, zíj zijn degenen die een heining rond hun kudden optrekken.
We stonden bij de tafel van de Dode Zee producten in de hoek van het zaaltje, terwijl we uitkeken over het gemêleerde gezelschap dat zich hier onder de paraplu van de WIZO zo geanimeerd samen bevond, orthodoxen, liberalen, traditionelen, gelovigen in dit of dat en ongelovigen in dit of dat, kinderen van Jacob in alle soorten en maten. Ik zag ook een paar mensen van de Samen Op Weg gemeente.
‘Jachad baderech', dacht ik.
De trekking leverde voor mij niets op.
Ik kocht een fles lekkere Dodezeemodder voor Nijmeegse vriendin M., voor een maskertje, en het was tijd voor de terugweg.

Door de donkerende avond snelden E. en ik weer terug naar Nijmegen.
E. maakte nog een toepasselijke opmerking. Ze had uit bevoegde Joodsfeministische kring gehoord, dat de tijd van de Masjieach pas daar is, als ook een vrouw de Masjieach kan zijn.
1 december 2004

website WIZO Nederland

internationale website WIZO

website LJG Gelderland

meer witzen op robcassuto.com

De dag dat ik een glas brak
some day in May 1946 my family was reunited

Ik brak een glas en barste in huilen uit.
Dat is mijn eerste herinnering in Holland.
Het was op een dag in mei 1946 en ik was vijf jaar en ik stond temidden van een uitzinnig vrolijke familie, die op die dag in mei in een overvolle kamer zijn hereniging vierde. Ik was met mijn vader en moeder en haar ouders na tropische kampjaren uit Indië in Den Haag aangeland; de ouders van mijn vader en mijn vaders twee broers hadden op talloze onderduikadressen in Nederland de Duitse vervolging overleefd en waren al eerder weer bij elkaar. Mijn grootvader had kort na de bevrijding een nieuwe pied a terre gevonden op de Badhuisweg in Scheveningen, nummer zesentachtig, een volumineuze villa, waarvan de bel-etage en het daaronder gelegen souterrain de komende jaren de veilige vesting zou vormen voor de hele misjpoche.

Het zal een mooie lentedag zijn geweest en ik stond met mijn glaasje limonade tussen wat ik ervoer als een woud van boomlange volwassenen. Ze lachten en huilden en knuffelden elkaar in de Opa en Oma's woonkamer, waarvan de ramen over het voorbalkon heen uitkeken op de Badhuisweg.
Achterin de woonkamer waren schuifdeuren, die toegang gaven op het achterhuis en die afgeschut waren met zware bronsgroene gordijnen. Aan de ene wand stond de zogenaamde 'Chinese kast', een van de weinige meubels die uit de Indische inboedel was overgebleven. Aan de andere kant stond het theetafeltje met daarboven een schilderij van een Drentse hoeve bij zonsondergang. Boven de schouw was een in hout gevatte spiegel met bovenin in de lijst ingebouwd een schildering van een haring op een bord met een citroen. Op de bovenrand van deze lijst stond een Delfts blauw bord met de afbeelding van een heraut en rondom de tekst 'Nederland herrijst'. Zware fauteuils, duidelijk tweedehands aangeschaft, boden zitcomfort.

Misschien stond de radio - het was een zo'n houten kastje met gebogen bovenkant en een wijzerplaat met exotische stations als Beromünster - aan en klonk 'In the mood' of Chattanooga Choochoo' of 'Lilli Marlene';in een documentaire over deze dag zouden deze nummers er natuurlijk onder zijn gezet.
Het zou best gekund hebben dat nadat de stormen van de begroeting geluwd waren de hereniging nog luister was bijgezet door de koffergrammofoon tevoorschijn te halen, zoals zovaak later nog gebeurd was. Met een zwengeltje werd hij opgewonden, een nieuwe stalen naald werd in de kop gezet en een zwarte schellakken plaat werd uit zijn pakpapieren hoes gehaald en opgezet, laten we zeggen een favoriete plaat uit de verzameling operaplaten van mijn opa, zoals 'Que gelida la manina', gezongen door Benjamino Gigli.

Dat hoort allemaal bij die dag en natuurlijk reed ook herhaaldelijk de zogenaamde Blauwe Tram knarsend voorbij, de buurttram van Scheveningen naar Voorburg, die over de middenberm van de Badhuisweg reed en een halte had tegenover ons en ook reden jeeps met soldaten in veldgrijs af en aan voor de geelgroene villa aan de overkant van de Badhuisweg, want daar was gezien het wapenschild met rode 'maple leaf' boven de deur de Canadese Militaire Missie gevestigd.

Maar dat is allemaal reconstructie, wat ik mij eigenlijk vooral herinner is dat ik dat glas limonade uit mijn handen liet vallen en dat het glas brak en dat ik in huilen uitbrak, een onmatig heftig gehuil, dat in geen verhouding stond tot het accident.

Waarschijnlijk onderbraken mijn familieleden even hun enthousiaste uitwisselingen en werd ik even getroost en gingen ze weer verder en zei mijn vader tegen zijn jongste broertje die nu vijftien was, hoe hij al een echte man was geworden en vroeg hij aan zijn andere broer, die voor de oorlog een eigen schoolband had gehad en liedjes had gecomponeerd of hij nog muziek maakte - en waarschijnlijk hebben ze toen al of de volgende dag een paar van die liedjes samen gezongen - en de anderen grapten natuurlijk tegen mijn vader dat hij zo kaal was geworden, maar dat hij toch ondanks de kampjaren er zo goed uitzag en mijn moeder vroeg misschien aan mijn grootvader of hij nog zoveel in de boeken zat en natuurlijk heeft mijn grootmoeder, die schwärmde met de Franse taal, toen al - of tenminste een paar dagen later - mij Franse woordjes willen leren en mijn grootvader heeft mij waarschijnlijk al heel snel even op schoot gehad, ik zie in ieder geval het beeld van een oudemannenvest (hij droeg altijd een driedelig donker pak) met een horlogeketting daaroverheen en gemorste sigarenas erop en ik hoor zijn stem nog die een kinderliedje zingt, met kinderlijke vervormingen van de woorden, dat vond hij leuk. Hij was toen eenenzestig, ik ben nu ouder dan hij toen was.

Maar waarom ik toen zo'n excessieve huilbui had en waarom ik speciaal dat moment herinner, dat is gissen geblazen. Er was natuurlijk een vermoeiende reis geweest, van de Amsterdamse Javakade naar Den Haag. In Amsterdam waren we met de boot gekomen uit Harwich, want we hadden een paar dagen in Londen gelogeerd. In Londen waren we gekomen uit Southampton, waar we waren gearriveerd na een driewekenlange bootreis uit Bombay. In Bombay waren we gekomen na een driedagenlange treinreis uit Calcutta, waar we 4 maanden geïnterneerd waren geweest. In Calcutta waren mijn moeder en ik aangeland na een omslachtige vliegreis vanuit Bandung via Batavia en Singapore.

Maar het kan ook gewoon zo'n hysterische huilbui zijn geweest, die kinderen soms hebben, wanneer het nieuwe teveel is en te overweldigend.


Cassuto's 1946

rare little photo of the family just reunited after the war, 1946, in front of the Badhuisweg 86, Scheveningen (above them the windows of Opa's study) from left to right: my mother Puck, father Max, oma Carolien, me:Rob, fathers brothers Ernest and George, opa Ies Cassuto
[ more pictures of this period ]


Zingen in Hochneukirch

1. Kaddisj in Hochneukirch

Een Nijmeegs koor met een joods repertoire zingt midden in katholiek Duitsland, hoe komt zoiets tot stand…

Een korte inleiding.
Sinds een half jaar zing ik in een koor, genaamd "Hatikwa".
Het koor is driedubbel gemengd: het bestaat uit joodse en niet-joodse leden, mannen en vrouwen, geoefende zangers en betrekkelijke beginnelingen.
Maar één zaak delen wij allen: het joodse repertoire, zowel liederen uit de synagogale liturgie, Jiddisje liedjes en ook een paar gepassioneerde liedjes in de mediterrane joodse Ladino taal.
Het enthousiasme waarmee wij dit ten gehore brengen overtreft de mate geschooldheid, geeft het koor evenwel een meeslepende nesjomme.

Af en toe treedt het koor op.
Zoals afgelopen zondag; omstreeks enen vertrok een exodus van zo'n zes á zeven personenauto's met plusminus 25 koorleden uit Nijmegen naar het Zuidoosten.
Reisdoel: een Rooms-katholieke kerk in een dorp ten zuiden van Mönchengladbach.
Ieder had een kaart uit de routeplanner, maar die was niet echt duidelijk en tsja, hoe gaan die dingen, de karavaan valt uit elkaar, de een rijdt zus en de ander zo en het was een hele toer om tijdig de verstrooiden weer bij elkaar te brengen (in de Joodse terminologie heet dit streven: kibboets galoejot). Ik was met mijn medepassagiers een van de laatste die aanlandde in het voorlopig verzamelpunt, een café in de buurt van de kerk, waar de al gearriveerde koorleden onder druk gesjmoes
de situatie bespraken, terwijl intussen bezorgd mobiel gebeld werd om de laatste verdoolden binnen te gidsen.

Op weg naar de kerk in het dorp Hochneukirch, bezochten wij het Joodse kerkhof.
Midden in de glooiende velden buiten dit dorp ligt lommerrijk verscholen in een bosschage een klein grasveld met zo'n twintig dertig grafstenen. In een paar rijen staan ze daar, grijs, de hebreeuwse letters zowat niet meer leesbaar, maar wel fier overeind.

Dat is niet altijd zo geweest.
Het is dank zij de geschiedenisleraar Rüdiger uit het nabijgelegen Neukirchen dat dit Jüdische Friedhof er weer zo vredig bijligt. Rüdiger maakte met zijn klas een project over de joden die in deze streek hebben gewoond.
Via de daarbij gevonden namen kwam hij terecht bij een van onze Joodse koorleden, E. , van wie vele familieleden in in deze streek gewoond hebben. Rüdiger en ons koorlid werden vrienden; zo kwam hij ook een keer een uitvoering van ons koor beluisteren en aldus ontstond de uitnodiging, die ons hiernaartoe gebracht heeft en ook op deze begraafplaats.

Ons medekoorlid E. had ons al verteld:
"Rüdiger was met zijn klas met een nieuw project begonnen. In de plaats Hochneukirch ligt een Joodse begraafplaats. Deze begraafplaats zag er niet uit, oud en vervallen, een ruïne.
Op zijn vraag in de klas om hulp om deze begraafplaats weer in de oude staat terug te brengen wilde de hele klas meedoen. Alle kinderen hebben deze oude begraafplaats weer opgeknapt.
Begrijp wel, wij praten over kinderen in de leeftijd van 13-15 jaar."

Rüdiger zelf is ook bij ons. Hij zegt: "de nazi's hadden alle stenen van hun plaats gehaald en ze op een hoop gegooid in de sloot hiernaast."

De Joodse mannen onder ons zeggen Kaddisj.
Dat gaat rap, maar achter de snel uitgesproken woorden van het Kaddisj - Jitgadal we jitkadasj sjemee raba etc. - gaat heel wat schuil. De vrouw van E. deelt steentjes uit om op de graven te leggen.

Het is tegen vijven.
Gele banen aan de hemel kondigen het vallen van de avond aan. Het is fris geworden, af en toe valt er een zweem van motregen. We gaan nu spoorslags naar de kerk in Hochneukirch, waar we eerst gaan inzingen en dan optreden.

De Pfarrkirche St. Pantaleon is een vrij fors neogotisch bouwwerk, ik schat uit het einde van de negentiende eeuw, misschien het begin van de twintigste.
Als we uit de auto stappen klinkt engelachtig gezang uit de kerk op. Dat is het plaatselijk 'Vokalensemble', dat samen met ons zal optreden. Als we de kerk binnenkomen staan ze op het koor in te zingen, zo'n veertien mannen en vrouwen, keurig in het zwart. De avondzon gloeit met diepe kleuren door de gebrandschilderde ramen.

2. Zingen, peinzen en kosjere Käse Kuchen

Na een goed gezongen eerste helft zitten wij koorleden in de kerkbanken weer op onze beurt te wachten en te luisteren naar onze Duitse collega's, die mooi en kundig vrome motetten zingen van Johann Hermann Schein en Knut Nystedt.

Intussen vraag ik mij af hoe mijn Joodse medekoorleden dit gebeuren ervaren.
Mijn oog valt nu pas goed op een enorm crucifix, dat boven het koor (kerkgedeelte) en het koor (de zangers en zangeressen) in de ruimte hangt, bijna als een zwaard van Damocles. Met een smartelijke trek op het schuin gebogen hoofd hangt Jezus bijna levensgroot aan zijn kruis.
Mijn gedachten dwalen af naar het boek dat ik aan het lezen ben, 'Constantine's Sword'*, over antisemitisme in de Rooms-katholieke kerk door de eeuwen heen; net heb ik gelezen de hoofdstukken over de Kerk en Hitler.

Tweeënzeventig jaar geleden werd het concordaat tussen de Paus en Hitler, gesloten. Met dat zogenaamde 'Reichskonkordat' bereikte Hitler politieke legitimatie, vond het altijd wel aanwezige smeulend antisemitisme onder de katholieken steun en werd aan die katholieken die tegen Hitler wilden protesteren de wind uit de zeilen genomen.
(Eenmaal thuis zoek ik nog eens even een markante zin uit het boek op: "The Reichskonkordat effectively removed the German Catholic Church from any continued role of opposition to Hitler. More than that, as Hitler told his cabinet on July 14 (1933), it established a context that would be 'especially significant in the urgent struggle against international Jewry'").

Van de kant van Rome was het concordaat tot stand gebracht door Eugenio Pacelli, later bekend als Paus Pius XII. De sluiting van het concordaat werd gevierd met een zeer zelden uitgevoerd ritueel, het aan den volke tonen van een van de meest belangrijke relikwieën, de naadloze mantel van Jezus die wordt bewaard in de kathedraal van Trier.

Ik daal uit deze overpeinzing weer af in het hier en nu en nu valt mijn oog op het een kindje van ongeveer twee jaar. Het is een jongetje geloof ik en hij houdt zich op vlak bij het koor. Kennelijk een kindje van een van de koorleden. Hij heeft een teddybeertje bij zich. Af en toe doet hij een wandelingetje, een onderzoekje hier en daar, dan gaat hij weer zitten op de een trede van het koor en met zijn teddybeertje op schoot kijkt hij met alerte en slimme bruine oogjes de kerk in en heeft zowaar even speels blikcontact met een van onze vrouwelijke koorleden, die voor mij zit. Heel vanzelfsprekend blijft hij in het magnetisch veld van het koor. Het contrapunt van de onschuld.

Ze noemen geloof ik in Katholieke kringen heel intens bidden: Jezus van het kruis bidden. Wij hebben als koor Jezus niet van het kruis boven ons af gezongen, al was ons optreden best goed. Wel moeten liederen als het frivole Caminos de Sirkedji, het gepassioneerde Puerta Cerrada, het aan zijn Vader gerichte Adon Olam en het onstuimig poetische Jeroesjalajiem sjel Zahav hem vreemde vibes hebben bezorgd.

De Pfarrer had in zijn welkomstwoord gezegd, in verrassend Nederlands: "Misschien is het voor sommigen van U niet gemakkelijk in Duitsland te zingen en dan nog in een katholieke kerk. Het verleden is niet altijd zo te vergeten. Maar ik ben ervan overtuigd, dat Hochneukirch en de parochie Sint Pantaleon een geschikte plaats is voor uw gezang".
En even later voegt hij eraan toe, dat over drie weken de Kristalnacht in deze kerk herdacht zal worden.

De Rooms-katholieke Kerk als Kerk is nog niet klaar met haar antisemitisch verleden, al zijn grote stappen vooruit gemaakt.
Maar wat Roomse Kerk!
Katholieken als in deze parochie, mensen zoals Rüdiger die doen het belangrijke helende werk, dat zijn de grass roots workers van de toenadering. Dank daarvoor en aan de Pfarrer en aan de baksters van de heerlijke kosjere Käse Kuchen in de pauze!

Rob C. 20 okt. '04

meer over het Koor Hatikwa

*James Carroll, Constantine's Sword, Houghton Mifflin Company, New York,2001, ISBN 0-395-77927-8

zie ook mijn column over Jesus (Engels)


Bomen en vruchten
trees and fruits, reflections on the creation of fruit trees in Genesis 1

Hierbij waag ik mij eens aan een "droosje", een bijbels toespraakje ter lering en vermaak.

In de Tora kan close reading verrassende perspectieven openen.
Een mooi voorbeeld is dit:
In Beresjiet (Genesis) 1, paragraaf 11 verordonneert de Eeuwige, hij zij geprezen, aan de aarde allerlei gewassen voort te brengen, zo ook de vruchtbomen, die vrucht maken naar hun soort. In het hebreeuws staat er: eets p'ri oseh p'ri '. En wat bracht de aarde in feite voort, in paragraaf 12: eets oseh p'ri, bomen die vrucht maken.
Wat valt op?
Er is iets weggevallen, het bevel was: vruchtbomen die vrucht maken, en de aarde brengt voort: bomen, die vrucht maken. De verordonneerde vruchtbomen zijn gewoon bomen geworden.
Nou, komt toch op het zelfde neer?
Maar voor de Talmoedische fijnlezers maakt dat - zoals blijkt uit de midrasj in het eerbiedwaardig oude bijbelcommentaar Beresjiet Rabba - een fundamenteel verschil: de bedoeling van de Eeuwige was dat niet alleen de vruchten maar de hele boom inclusief vruchten dezelfde smaak zouden hebben: de hele appelboom met stam, tak, blad en al zouden naar appel smaken.
Maar de aarde volgde het bevel niet precies op.
Niet vruchtbomen die vrucht maken, maar bomen die vrucht maken bracht zij voort. En het resultaat was stammen en de takken die hard en smakeloos zijn. De aarde was ongehoorzaam geweest, al voor Adam en Eva.
Fout en onvolmaaktheid was toen al in de schepping geslopen.
Als dat alles is…
Maar de diepere betekenissen hebben we er nog lang niet uitgehaald.

Rav Avraham Jitzchak Kook, de eerste opperrabbijn van Jeruzalem in de twintigste eeuw en een intrigerend mysticus geeft deze uitleg in zijn boek 'Orot haTesjoeva' (de lichten van de ommekeer), waarvan ik enkele passages heb weten te achterhalen.
Het verhaal is natuurlijk een metafoor.
Zoals het aanvankelijk de bedoeling was dat de boom hetzelfde zou smaken als de vrucht was het de bedoeling dat alle acties op weg naar een spiritueel doel toe door de ziel met dezelfde vreugde en verrukking zouden worden ervaren als de ervaring van het bereikte doel zelf.
De schepping heeft gefaald om deze oorspronkelijke bedoeling ook te realiseren.
Het aardse bestaan - zegt Rav Kook - de instabiliteit van het leven, de afgematheid van de geest in zijn lichamelijke conditie heeft gemaakt dat we alleen de laatste stap, waarin het ideaal tot werkelijkheid wordt, tot vrucht komt, in al zijn glans en plezier kunnen genieten.
De stam, de bast, de takken hebben hun smaak verloren, alleen de vrucht smaakt.
Dit ziet Rav Kook als het 'falen van de aarde'.

Maar ieder falen is bestemd om gerepareerd te worden.
Rav Kook is bezield van een diepe heilsverwachting en hij sleept mij mee en ik probeer jou ook even mee te nemen...

Zeker zal eens de dag komen dat de schepping eindelijk zal raken in zijn oorspronkelijke staat, waarin de boom hetzelfde zal smaken als zijn vrucht. De aarde zal zijn zonde berouwen en de activiteiten van het praktische leven zullen niet neer als hindernis ervaren worden voor het genieten van de idealen .
Zelfs nu, juist nu kunnen we iets van deze grote Tesjoeva (ommekeer) volbrengen en iets van deze grote Tikoen Olam (herstel van de wereld) ervaren: steeds waar we open kunnen staan voor de ervaring van de vreugde, die vanuit het nagestreefde ideaal nu al naar ons uitstraalt. Wanneer we kunnen toelaten dat de verrukking van het te bereiken doel al doorstraalt in de uitvoering van de middelen om dit doel te bereiken.
Hoe meer het proces van de middelen doorstraald is met de uitstraling van de nagestreefde ideale eindfase hoe meer we weer de staat benaderen waarin de boom al de smaak heeft van zijn vruchten.
Hoe meer - kan je misschien zeggen - we ons geïnspireerd voelen, ons handelen als vervuld met zin ervaren.
Het komt in de buurt van de ervaring die we hebben als we zeggen: de voorbereiding, het ontwerpen, het maken, het repetitieproces, het gebed, de meditatie was even verrukkelijk als het eindproject, de uitvoering, het schilderij, de verhoring, de verlichting.
Er wordt wel eens gezegd - in de sfeer van het Boeddhisme - : het doel is de weg. Beter is het te zeggen, het doel heeft de weg nodig en de weg heeft een doel nodig en uiteindelijk zijn zij één.
Het absoluut profane - 'chol' in het Hebreeuws - is los van doel of zin geraakt, leeg, smakeloos.
Het heilige - 'kodesj' - is vol van zin en doel, is vol smaak.
Tesjoeva is de in de schepping mee-geschapen vrije ruimte in ons innerlijk, waarin we die wending naar heelwording kunnen maken, de wending die nodig is om de smaak van het volledige leven weer beet te krijgen, waarin streven en doel niet meer gescheiden zijn.

site over Rav Kook: http://www.orot.com/

2 oktober


Anno 1741: Een Jood in Londen

experiences of my Italian ancestor Moses Vita Cassuto in 1741 England and Holland

Ik heb een verre Italiaanse voorouder uit de achttiende eeuw, de juwelenhandelaar Moses Vita Cassuto.
Gaandeweg is hij mij meer nabij gekomen via zijn dagboek over zijn reizen naar Palestina en Holland.
Het Italiaanse manuscript ligt in de bibliotheek van de universiteit van Oxford.
De Engelman Richard Barnett heeft omstreeks 1960 een opstel over dat dagboek geschreven met uitgebreide citaten en dat opstel heb ik te pakken gekregen.
Een van de interessante episoden is het verblijf van Moses in Londen in de zomer van 1741.

Hoe verging het de Joden zo tegen het midden van de achttiende eeuw in Londen? Moses, afkomstig uit Florence, was stomverbaasd over de vrijheid van de Joden aldaar en de tolerantie van de Engelsen.
Laat ik hem eens aan het woord:

"In de City mogen de Joden overal wonen waar ze maar willen.
Ze mogen alle takken van handel en alle ambachten uitoefenen en ze mogen winkels openen overal buiten de City en zelfs in de City als ze hun ambacht zeven jaar onder een meester hebben uitgeoefend, precies zoals bij de Protestanten.
Ze winden zich niet op over religieuze kwesties en iedereen die de geboden in acht neemt wordt gerespecteerd, en mag zich over alles en nog wat vrijelijk uitspreken zonder bang te hoeven zijn aangeklaagd te worden, en ook over de Koning mag men zeggen wat men vindt.
De Joden hebben Protestanten in dienst als werksters, bedienden, knechten en koetsiers, zelfs als voedster, en ze vertrouwen hen zonder probleem hun eigen kinderen toe om te verzorgen en nooit komt de verdenking op dat al die verzorgers de kinderen wel eens konden dopen. Het is ook nooit voorgekomen, en als het zou gebeuren zouden ze streng gestraft worden en zulk een doop zou als ongeldig worden beschouwd."

Nog een citaat:
"Men hoort er nooit van het bespotten of uitschelden van Joden zoals in andere landen, waar er bij het volk een zwak bestaat om de Joden te vervolgen en hen te zien als iets verfoeilijks, dat apart gezet moet worden van de rest door het Katholieke recht en dat veracht moet worden ongeacht geval, omstandigheden of geaardheid van de personen."

En dit:
"Gedurende mijn tijd maakte ik het mee, dat twee Protestanten Joods werden en werden besneden, en dat twee dames gelijkelijk met grote toewijding het Joodse geloof omarmden. De moeilijkheden die de Joden in de weg leggen voor hen die Joods willen worden zijn zo groot dat het onmogelijk lijkt dat iemand zou besluiten zulk een stap te doen.
Maar wanneer het eenmaal is besloten wordt er geen bijbedoeling achter gezocht omdat men gelooft dat zij onomstotelijk het juiste doen. Na alle waarschuwingen aan bekeerlingen, als er niets rest dan de besnijdenis en de operatie op handen is, dan brengen ze een groot mes tevoorschijn, zoals dat waarmee de Joden vee slachten, een mes dat een reus vrees zou aanjagen en dat glimt als kristal en de dappere kerels berusten erin de pijn te verduren om de Joodse religie te omarmen en te geloven in de Joodse Wet als de ware Wet."

Letterlijk en figuurlijk een sterk staaltje. Zou dat mes als een soort laatste afschrikking tegen het op zich nemen van het Joodse lot in het geweer zijn gebracht? Ik denk het wel.

In oktober 1741 stak Moses de Noordzee over van Harwich naar Vlissingen, een overtocht die dankzij straffe tegenwind twee dagen en drie nachten duurde.

Ook in Nederland ervoer hij hetzelfde vrije klimaat voor Joden als in Engeland.
In december verbleef hij in Den Haag en daar genoot hij vele maaltijden bij rijke mede-Joden.
Bij een Portugese Jood kreeg hij vlees geserveerd op een zilver bord en het dessert op antiek porselein en Richard Barnett citeert de verzuchting die Moses Vita Cassuto toen slaakte:

"Ik kan niet ontkennen, dat ik blij was en dat mijn hart zich erover verheugde zulk een grandeur te zien onder ons volk, maar tegelijkertijd dacht ik aan onze ellende in het Florentijnse ghetto en hoe wij daar leven"

Het Florentijnse ghetto was in die tijd benauwd en gesloten, er was van alles verboden en voor alles en nog wat moest permissie worden aangevraagd.
Op de deur van de hoofdpoort stond het wapen van de Medici's en de spreuk:
'Cosimo de Medici, Groot-hertog van Toscane en zijn zoon, Prins Francesco wilden hier (gedreven door vroomheid) de Joden opgesloten hebben, gescheiden van de Christenen, maar niet verdreven teneinde hen te kunnen onderwerpen aan het zeer lichte juk van Christus. 1571'

Ik kan mij heel goed voorstellen dat Moses begon te prakkiseren.
Holland was nog niet zo'n gek land voor Joden.
Het is dan ook niet verbazingwekkend als er omstreeks 1750 in de annalen van Amsterdam opeens een Cassuto opduikt.
Het is Ephraim Cassuto, vermoedelijk een neef van Moses Vita, die genoemd wordt in de registers van de Portugese Synagoge.
Ephraim geeft in Amsterdam in 1747 een dochter en in 1751 een zoon, Juda, aan.
Daar stammen alle Nederlandse Cassuto's van af.

Weet u trouwens waar dat 'Vita' in Mozes Vita Cassuto op duidt?
Dat zijn moeder in het kraambed is overleden. De baby kreeg dan als tweede naam 'Chaim'. leven betekent dat, ofwel 'Vita', leven in het Latijn.

4 juli 2004


page of the diary introducing the story of his first journey, signed "Moise Vita Cassuto,"15 April 1735.
click on the picture for a larger view

meer over de Travels of Moses Vita Cassuto

over het Florentijnse getto

latest column on Caslog:
Hurry! Slow down!

Psalm tweeëntwintig

pondering about my bible booklet and psalm 22

Ik heb een bijbel gekregen toen ik dertien was.
Het is een christelijke bijbel en er staat alles in wat in zo'n bijbel moet staan, van het boek Genesis tot en met het boek Openbaring.

Hij heeft de omvang van een fors chocoladetablet - ik meet het even op, zeventien bij elf centimeter - maar dan dikker. Stoer hard zwartlinnen kaft met in gouden wat ouderwetse letters: Bijbel in de nieuwe vertaling. Om het kaft zit nog steeds de originele doorzichtige plastic beschermhoes, op sommige plekjes wat ingescheurd.
Op een van de binnenbladen staat: Amsterdam, het Nederlands bijbelgenootschap, 1951.

Drie jaar later heb ik hem gekregen toen ik een van de jongetjes was die meedeed aan het zomerkamp van de Nederlandse Christen Studenten Vereniging, de N.C.S.V.
Want mijn familie was Nederlands Hervormd geworden na de oorlog en mijn oom, de jongste broer van mijn vader, zat als theologiestudent in de kampleiding, onder de benaming "veldprediker".
Het waren leuke kampen, een van mijn betere jeugdherinneringen.
Op het binnenkaft staan de handtekeningen van de groepsleiders van het kamp, die wij "sjeffie's" noemden, van drie jaren, 1954, 1955 en 1958. Nu zijn dat allemaal zeventigers.
Er staan mooie citaten bij. 1954: "Want mijn juk is zacht en mijn last is licht" uit Mattheus.
1955: "Er blijft dus een sabbathsrust voor het volk van God" uit de Hebreeënbrief.
1958: "Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren" uit de eerste Corinthenbrief. Om nog steeds even bij stil te staan.

De laatste jaren gebruik ik het bijbeltje weer. Hij ligt lekker in de hand en is met zijn hele dunne bladzijden en kleine lettertjes toch heel leesbaar, heel handig.

Soms sla ik zomaar wat op, vaak een psalm.
Vroeger, toen ik een kind was en sprak als een kind en voelde als een kind en overlegde als een kind - om met Paulus te spreken, 1 Corinthe 13, vers 11 - waren psalmen langdradige gezangen die in de kerk werden gezongen; samen met de preek maakten zij de kerkdienst voor het jongetje dat ik was tot een eindeloze zit .
Nu kan ik ze wel waarderen. Het zijn intense poetische getuigenissen van menselijke nood, toewijding, hoop en vrees, lief, lof en leed.

Neem nou psalm 22.
Alleen al de poëzie van het opschrift: "Voor de koorleider. Op de wijze van De hinde van de dageraad. Een psalm van David".
Hoe zou dat geklonken hebben, die melodie De hinde van de dageraad. (wat ontnuchterend staat er in de Engelse vertaling in mijn Tenach: aiyeles ha-shachar, die hinde van de dageraad dus, was een muziekinstrument).

Dan begint die lange smeekbede van de mens in opperste nood, de opperste nood die ingeleid wordt met: "Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten …".
Ik had het al eerder gelezen, Jezus riep deze woorden aan het kruis en zij welden in hem op omdat hij psalm 22 natuurlijk heel goed kende. Zo zijn deze psalmwoorden van David voor de Christenen Kruiswoorden geworden.

Voor mij als Jood blijven het aanroepingen, van de mens, van alle mensen, in uiterste wanhoop, te beginnen bij de Joden, bij David in zijn benardheid, ook van de Jood Jezus in zijn doodsnood, van al die Joden die in de loop der eeuwen op al die plaatsen van catastrofe zich verbijsterd godverlaten hebben gevoeld. De plaatsen van absolute afwezigheid, van afgewendheid, de gebeurtenissen waar wij geen antwoord op hebben.

En als ik die psalmwoorden lees "….waarom hebt gij mij verlaten, verre zijnde van mijn verlossing" resoneert er ergens diep in mij een plek van godverlatenheid, die daar ooit
in de biografie van mijn leven is opgeweld, die wellicht al aan mij is toegedeeld vanuit generaties voor mij, die wie weet wel in de menselijke conditie of zelfs in de schepping is ingebouwd. Onvolkomen is ons kennen.

Ik lees verder.
Neem nou die regels: "Gij toch hebt mij uit den moederschoot getogen, Gij deed mij vertrouwend rusten aan de borst van mijn moeder, aan u werd ik overgegeven bij mijn geboorte, van den moederschoot af zijt Gij mijn God".
Een oerbeeld van vertrouwen, dat dan weldra gecontrasteerd wordt met dreigende stieren, brullende leeuwen … "en mijn hart is geworden als was, het is gesmolten in mijn binnenste…", hoe kan je angst beter schilderen?

Even later komen we weer op theologisch twistgebied:
"Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad" - een indringende schildering van een onafwendbaar lijkend doodslot en door Christenen gezien als de voorspelling van het kruisgebeuren: de soldaten die dobbelen om het naadloos kleed van Jezus.

Maar opeens is er in deze psalm een omslag, vanaf vers 22 klinkt opeens: Gij hebt mij geantwoord! Alsof er na de smeekbede een reddingsgebeuren heeft plaats gevonden, een verhoring, en toen het tweede stuk is geschreven, een pure lofzang.

Ik bekijk mijn bijbeltje nog eens, opengeslagen op psalm 22, het is ongeveer het midden van het boek. In het midden van de vorige eeuw is het mij geworden. In het midden van mijn familiegeschiedenis, die zich wentelt om Christendom, Jodendom, nood en verlossing, staat dit boek.

29 juni

 

In Den Haag

a visit to The Hague where my cousin opens a shop in the footsteps of his and my greatgrandfather

Donderdagmiddag was ik op weg naar Den Haag, de stad waar ik niet geboren ben, maar wel getogen. Op de heenweg babbelde radio 1 vooral over de nieuwe grondwet voor de Europese Unie. Kamerlid van de VVD Hans van Baalen vond dat als het op de topbijeenkomst dezer dagen niet lukte om de grondwet aan te nemen deze maar in de ijskast moest. De bellers in het programma sputterden wat pro of contra Europese Unie - zo half om half - , toen ik in Zoetermeer aankwam.

Daar parkeerde ik de auto bij m'n zus en samen gingen we met de sprinter Haagwaarts.
Heel lang was ik niet meer in de Residentie geweest.
Het eerste wat mij opviel was een raar groepje wolkenkrabbers bij het Centraal station, merendeels ministeries. Ze passen helemaal niet bij elkaar, dat is mijn indruk van dit omhoogstrevend stukje Den Haag. Het is onbegrijpelijk onharmonisch.
Een van die steile gebouwen eindigde hemelwaarts in een messcherpe boog. Het deed pijn aan de ziel om ernaar te kijken. Alsof je je vinger snijdt aan een grashalm, maar dan psychisch. Niet "abgeeckt" zouden antroposofen zeggen.
Het is de Hoftoren, het nieuwe tehuis voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Later lees ik dat net op deze dag de officiële opening heeft plaatsgevonden met Maria van der Hoeven en Maxima, die wie weet net de plaquette onthulde toen de toren op mijn netvlies kwam. Het ongenaakbaar piekend gebouw heeft de High-Rise Award van de gemeente Frankfurt gekregen....

Verder met mijn zus het namiddagse Haagse centrum in, langs de met muren en tankgrachten verdedigde burcht van de Amerikaanse ambassade op weg naar het Noordeinde. Want wij zijn óók op weg naar een opening. Die van de winkel van mijn neef David. Aan het Noordeinde dus, toplocatie.

Dus bewandelen wij eerst het Toernooiveld; daar is de rommelmarkt nog net niet afgelopen.
Boven de kramen is iets vreemds aan de hand: er hangen aan een ellenlange waslijn honderden colbertjasjes aaneengerijd; die zijn niet te koop maar vormen samen één van de objecten van een expositie op het Toernooiveld en het Lange Voorhout en langs de Hofvijver. Die expositie, bestaat uit monumentale kunstwerken van kunstenaars uit vooral ook de nieuwe Europese lidstaten. Titel: Giganten. 't Is natuurlijk ook een stukje Den Haag promotion.

We pikken het een en ander ervan mee, als we het zandige middenpad van het lommerrijke Lange Voorhout bewandelen: we passeren een aantal van die objecten; een lange metershoge doffe bronzen sliert met een glanzend koperen vogelkop, genaamd "Christ" , dan een uit de kluiten gewassen droogrek, waaraan houten plakkaten met namen van God in allerlei talen hangen, vervolgens twee gigantische ijskonijnen. Daarna lopen we door een transparant perspex doolhofje en komen dan via twee driemetershoge blauwgeklede binken op de Plaats.
Als je dan het Noordeinde opgaat, rechtsaf slaat en ongeveer honderd meter doorloopt zie je aan de linkerkant de nieuwe winkel in meubels en interieuraccessoires van mijn neef David.

In het pandje met stijlmeubels, elegante tafeltjes, lampen en vazen wordt het gaandeweg een drukte van belang.
Ik signaleer Davids trotse moeder, diverse familieleden, ontwerpers en veel dertigers, dat zijn vast David's ex-collega's en studievrienden uit Leiden.
Een van zijn vrienden,Tweede-Kamerlid voor de VVD, Charly Aptroot, doet de officiele opening:
een moedige sprong van dertiger David, die jurist is en een goedbetaalde juristenbaan
heeft ingeruild voor het riskante bestaan van ondernemer. Dat heeft Nederland nodig, nieuwe moedige jonge ondernemers. Want van het bedrijfsleven moet ons land het hebben.
De overheid in Nederland is veel te bemoeizuchtig, groot en log. Dat moet veranderen.
In een rappe woordenvloed heeft Aptroot een stukje van zijn liberaal gedachtengoed geschetst.

Vaak zit er een Joods element in mijn columns. Dat komt er nu aan (afgezien van dat Aptroot een Joodse naam is).

Want mijn neef is de eerste sinds generaties in de familie die weer een winkel runt.
In wiens voetsporen treedt hij? Daarvoor maken we een enorme sprong in de tijd en gaan terug naar het Den Haag van een eeuw geleden. Het Den Haag met zijn 17.000 Joden en zijn twee Joodse buurten, het deftige Joodse wijkje van de "Portegiezen" bij de Denneweg en de Nieuwe Uitleg en de grotere Joodse buurt achter het Spui.
Daar stond in de Wagenstraat, de slagader van die buurt, de winkel van David's en mijn betovergrootvader Mozes Winkel. Een stoffenwinkel. Deftig gezegd: Hij was manufacturier. Mozes Winkel was een vooraanstaand lid van de toenmalige Haagse Joodse gemeente.

Even een stukje voorgoed voorbij Joods Den Haag, een citaat uit zijn overlijdensbericht in het kehilleblad, 1931:
"Hij maakte deel uit van de Commissie van bijstand voor het Begrafeniswezen. Van de Tweede Synagoge was hij kerkvoogd, waar hij ook dikwijls, vooral op Hooge Feestdagen in het gebed voorging. Verder was hij bestuurslid der gewro* 'Misjnegeenes Zekeiniem', van de Vereeniging, 'Hachnosas Kallo', van de afdeeling Den Haag van Sjemieras Sjabbos en enige jaren directeur van de weldadige Vrouweninstelling 'Tachrichin'.
Maar buiten dit alles was de overledene, tot nog niet lang geleden toen de ouderdom hem het werk belette, de alom geachte en gewilde mouheil**. Toen hij die functie moest neerleggen, werd wijlen de heer Winkel gehuldigd en stichtten zijne vereerders een
'M. Winkelfonds' tot steun van behoeftige kraamvrouwen. De heer Winkel was alom bekend, geacht en bemind. Hij heeft zich een waardig schoonzoon van de Amsterdamschen rabbijn J. M. Content z.g., met wiens dochter hij was gehuwd, getoond."

Bij zijn begrafenis was ook Rabbijn Maarssen. Naar deze rabbijn is nog niet zo lang geleden het pleintje achter de Nieuwe Kerk genoemd, het 'Rabbijn Maarssenplein'. Een schrale troost, de buurt is grotendeels afgebroken en de voormalige Synagoge is een Moskee is geworden….

Na afloop van de opening wandelen wij, mijn zus en zwager en ik, in de vallende avond
terug langs de Hofvijver.
We passeren weer een aantal objecten van de Giganten expositie.
Zo zien we vijf reuzenhengels over de Hofvijver hangen; aan iedere hengel hangt een transparant plastic meisjesjurkje, dat zo uit de vijver lijkt te zijn gevist. Ook zien wij een groepje van vijf Boeddha-achtige dikbuikige giganten van PVC met oplichtende lampen in hun halfdoorzichtige lijven. Bubbels rispen op in de Hofvijver, dat is ook een object, en ter hoogte van het Torentje klauwen twee zwarte reuzenhanden van schuimplastic zich vast aan de kant van de Hofvijver, alsof ieder moment een bijbehorende zwarte reus uit het water op zal rijzen en zich op de kant zal hijsen.***
In het Torentje is het licht niet aan.

Als ik thuis ben diep ik de enkele foto op die van Mozes Winkel is overgeleverd.
Hoe zou het zijn geweest in de Wagenstraat anno zeg 1920, op een doordeweekse dag of op sjabbat. En dat "M. Winkelfonds" tot steun van behoeftige kraamvrouwen, wat zou daarmee gebeurd zijn?

18 juni '04

* gewro (uitgesproken als chewro) = letterlijk: vriendenclub. Commissie. De verschillende commissies hebben o.a. betrekking op bejaarden, de inachtneming van de sjabbat en de vervaardiging van lijkkleding
committee.
** moheil, moheel = besnijder van pasgeboren joodse jongetjes
***wie alle objecten met naam en toenaam wil zien kan gaan naar
http://www.xs4all.nl/~bobp/BeeldenVoorhout2004/Index.html

andere websites:
Joodse buurt Den Haag: http://homepage.residentie.net/%7Eschram-12/joods.htm
interieurwinkel David Cassuto: http://www.endavid.nl

 

The Genius sings the blues

remembering Ray Charles (for english translation)

Een grammofoonplaat die ik al veertig jaar heb is "The genius sings the blues" van Ray Charles.
Ik heb hem na jaren weer eens opgezet.
Ray Charles is gister overleden, hij is 73 jaar geworden.

Een icoon uit mijn jeugd.
En die plaat, misschien de oudste die ik nog heb, heb ik ooit gejat.
Ik zal een jaar of twee- drieentwintig zijn geweest en ik liep over de platenafdeling van de Bijenkorf in Den Haag en opeens had ik die plaat in mijn tas.
Dat is wat ik me tenminste herinner, de details zijn helemaal vergleden in de nevelen.

En nu ligt de hoes naast mij.
Hij is smoezelig geworden, wat wit was is vaal geel geworden, een rand aan de overkant van de opening is bezig ook open te gaan. Hier en daar zit een vlek, een veegje. Foto van Ray Charles en profil, jonge vent, natuurlijk met zonnebril op.
Hier en daar is het transparante plastic over het karton gaan rimpelen zoals het een bejaarde betaamt.

Niet te geloven, al veertig jaar is deze plaat met mij meegereisd, heeft hij talloze verhuizingen overleefd, is hij niet zoals veel andere platen in mijn twintiger jaren van mij weer weggejat.
Hij was en is nog steeds mono, Atlantic records. Waarachtig, het prijsje zit er nog op!
F. 17,00…, die ik nooit betaald heb, maar nu met deze regels compenseer.

Ray zingt nu "The Midnight hour", mijn lievelingsnummer.
Wat is dit nummer en zijn alle andere nummers op deze plaat niet oneindig veel beter dan al die latere hits van hem, Georgia on my mind, I can't stop loving you, Hit the road Jack, Unchain my heart, ook allemaal wel aardig, maar deze LP, "The Genius sings the blues", is nog van vóór die enorme commerciële vlucht naar wereldroem, hij is nog pure rhytm en blues, in die onnavolgbaar authentieke Ray Charles stijl.
Neem nou zo'n passage (uit "I believe to my soul"):

You were dreaming and I heard you say ( dreigend, klinkt eenvoudige riff van koper en riet)
Oh Johnny…. (dat zingt een zangeresje van het koor, dat zijn al "The Raylets", geloof ik).
(dan verontwaardigde gekwetste kreet:) when you know my name is Ray.

Dat kan alleen Ray Charles. En wie zingt zo smartelijk en geloofwaardig (uit "Nobody cares"):

Well, nobody loves me,
nobody seem to care,
Well, nobody loves me,
nobody seem to care,
Well, ever since my mother passed away
nothing but misery everywhere


Well, I ain't got no money, baby,
my best friend put me down,
hallelujah,
Well, I ain't got no money, baby,
my best friend put me down,
oh lord,
well, of all my good time buddies
ain't no one around.

Ray Charles is overleden aan wat in de pers wordt genoemd een leverkwaal.
Natuurlijk is Ray in zijn jonge jaren zoals de meeste musici uit "de scene" aan de dope geweest. Hij is ooit veroordeeld wegens heroinebezit ; hij is afgekickt en een jaar uit de running geweest, in die 60-er jaren. De leverkwaal zal hij wel hebben overgehouden aan de naald, hepatitis dus.

De zestiger jaren….Steeds verder, als een eiland dat langzaam aan steeds kleiner wordt, gezien vanaf de boot van het nu, die ons onvermijdelijk meevoert, steeds verder verdwijnen de zestiger jaren naar achter de horizon.
Blues for Ray Charles, en om het voorbijgaan van mensen en dingen en van de jeugd.


In de voetsporen van Abraham

In the footsteps of Abraham; impression of symposium about interreligious dialogue

Op Zondag 6 juni vielen er vele gebeurens samen.
Natuurlijk was het de herdenking van D-day.
Het was ook de zondag van de katholieke heilige drievuldigheid.
Maar mij gaat het om waar deze Zondag ook vol van was: de interreligieuze dialoog.
In Amsterdam reed de bus van interreligieuze kennismakers van moskee naar kerk naar sjoel. En ik betrad met vele anderen het Bijbels Openluchtmuseum bij Nijmegen, waar de tweede dag van het symposium "In de voetsporen van Abraham" plaats vond.
Het ging over de "mogelijkheden voor toenadering tussen Joden, Christenen en Moslims".
Georganiseerd door de Stichting Islam en dialoog en de Katholieke Universiteit i.s.m. de Folkertsma Stichting.

Het Bijbels Openluchtmuseum is een bosgebied met open vlaktes en replica's van allerlei plekken uit het Heilig Land. Mijn weg naar de interreligieuze dialoog voert vanaf de hoofdingang langs een grindweg door juni-groene bossen, rododendronstruiken net over de hoogtepunten van hun dieprose bloei, langs een erfje met een paar ezels - wat ruiken die aards lekker - , langs middenoosters aandoende hutten, dat is Beth Juda, replica van een dorpje uit het begin 19-eeuwse Palestina.
Dan verrijst het Karavanserai, daar moet ik zijn. Toepasselijke locatie.
Op de binnenplaats daarvan is een grote tent gespannen waar lezing en debat zullen plaatsvinden.
De mensen beginnen binnen te druppelen, sommigen onmiskenbaar mediterraan, enkelen met keppel .

Ik zie opeens een goede vriend, Joods, maar al vanaf zijn jeugd Bahai..
Na een benauwende Joodse opvoeding heeft hij het Jodendom graag en totaal afgezworen, maar sinds hij onlangs met mij sjabbat heeft gevierd schieten flarden herinnering uit de doos van verdringing plots naar boven, stukken gebed, flarden van liederen en uitdrukkingen.
Laatst was dat het gezegde "als alle joumtouwen reigen mus sjikkere poeriem schweigen", betekent zoiets als: als de wijzen spreken moeten de dwazen zwijgen. Nu heeft hij weer iets.
"Opeens schoot het mij te binnen", zegt hij, "wanneer mijn pleegvader merkte dat een mes bot was, zei hij: 'Daar is de tole mee gejitsjt'". (gejitsjt=besneden)
" Wat is dat, de tole?"
"Dat betekende Jezus".
Ik ken het begrip 'tole' niet (wie wel? laat het mij weten, ik belde een andere vriend en die herinnert zich: daar is de jaaizele - jiddisj voor Jezus - mee gejitsjt).noot*
Maar oei, op deze plek van goedwillende Abrahamitische dialoog klinkt het wel als een gotspe, dit gezegde. Een afspiegeling van cynische vervreemdheid tussen Christenen en Joden in een nog nabij verleden. Op een of ander manier klopt het, dat deze jiddisje zegswijze nu hier valt, als een schril leesteken tussen de welwillende voornemens.

Intussen zijn we in die exotische tent met zijn gele en rode banen gaan zitten; ik hoorde dat het een authentiek Marokkaanse tent is.
We luisteren naar een Duitse prof, dr. Karl-Josef Kuschel., een blozende vijftiger met keurig gescheiden vol donker haar (is het misschien een pruik, denk ik terloops).
Hij pleit met toenemende bezieling voor een Abrahamitische oecumene.
Abraham gaat aan de drie monotheistische religies vooraf, hij is de moedige uit zijn veilig geboorteland durft te gaan (Lech lecha), de man van het godsvertrouwen en zo kan hij nog steeds inspiratiebron zijn voor gedurfde initiatieven in de richting van die oecumene.

Prof. Judith Frishman geeft een tegenaccent: je moet goed op je eigen geloofsgrond staan en erkenning geven aan de geschiedenis waarin de interreligieuze verschillen zijn ontstaan, dan kan je misschien iets van elkaar leren.

De islamitische lezinggever is er niet.
Hij zou uit Londen komen maar heeft geen visum gekregen van de Nederlandse regering.
Ik vraag waarom, maar dat zegt de voorzitter niet te weten.
Ik krijg fantasieën over een uitermate foute islamgeleerde die allerlei ontoelaatbare zaken predikt. Maar zo iemand zullen ze toch niet hebben uitgenodigd.....
Wat is er aan de hand met dr. Ihsan Yilmaz?

Zijn stuk wordt door een andere islamgeleerde gelezen. Het handelt over het stukje uit de Qur'an (Koran in de juiste spelling), dat surat Ibrahim heet. Voorzover ik het gesnapt heb wijst dr. Ihsan Yilmaz hier op Abrahams vredelievendheid en de openheid naar anderen, die uit deze sura spreekt.

Goed, dat waren de lezingen. Ik heb er nu uiterst simpele samenvattinkjes van gegeven, maar het waren in feite behoorlijk theologische betogen in het Engels met geleerde citaten en af en toe keek ik eens ongerust rond naar de vele jongeren die in de tent zaten of eromheen rondhingen.

Na de pauze gaat het meer over de praktijk van hoe je die interreligieuze dialoog nu vorm geeft. Rustig behandelt moslima Sajidah Abdus Sattar een aantal tips, rap en kwiek bespreekt Leo Mock een reeks Talmoedische aspecten en gedreven en van goedwillendheid stralend neemt Francien van Overbeeke-Rippen aanwijzingen door voor parallel geschakeld godsdienstonderwijs uit Bijbel en Qur'an .

Als ik de zaal rond kijk zie ik mijn Bahai vriend niet meer.
Hij is vertrokken. Logisch eigenlijk, voor hem heeft zijn 19-eeuwse profeet Baha'ullah de interreligieuze problemen al opgelost met zijn synthese van de wereldreligies.
De Joden zeggen, dat er na de oud-testamentische profeten geen profeet meer kan komen.
En zowaar daar kwamen de Christenen met Jezus, nog meer dan een profeet, een heiland, het laatste woord op profetengebied. Toen kwamen de Moslims met toch nog weer een profeet, Mohammed; volgens hen is dat dan echt de laatste profeet.
Maar nee hoor, er kwam volgens de Bahai toch nog een, de Baha'ullah, die de interreligieuze problematiek definitief heeft opgelost met zijn nieuwe religie.

Ik moet even de tent en het karavanserai uit en de zon op me laten schijnen.
Ik zie nu dat er naast het karavanseraj op een omheind zandgrondje twee dromedarissen wonen. Eentje ligt er te slapen en eentje staat in immense rust te herkauwen. Als een kleedje ligt er een wollige vacht wat slordig over zijn bult. Aan een lange nek die in een u-bocht loopt steekt een dwaas dromedarishoofd. Zijn kaken malen en malen maar. De Eeuwige of de evolutie moet in zijn scheppingswerk toch een absurd gevoel voor humor hebben gehad om de dromedaris te ontwerpen. We kijken elkaar lang aan. Ik glimlach hem toe en volgens mij gaf hij een knipoog terug. Had Abraham ook dromedarissen?

In het vragenuurtje staan er twee mensen van Stichting Maimon op, een ervan is Sami Kaspi, weet u nog wel, van Mimouna, het Joods Marokkaanse lentefeest dat hij onlangs heeft georganiseerd. De ander is zijn kompaan Simon B., leraar geschiedenis.
Simon en Sami Kaspi, Marokkaans, Joods, Israelisch, Nederlands, vertellen gedreven hoe zij scholen in Amsterdam afgaan en leerlingen van Marokkaanse afkomst op de hoogte brengen van hoe Joden en Marokkanen eeuwenlang in respect en wederzijdse waardering met elkaar samenleefden en nog steeds samenleven.
Dat is pas grassroots werk, dat is pas fundamentele dialoog aan de basis op gang brengen.

Het is bij zevenen en ik begin mijn exodus uit de Heilig Landstichting, zoals dit gebied heet. Weer over de zandweg door het bos. De zon is eindelijk goed doorgebroken en al het groen is stralend opgelicht. Het is warm geworden. De tenten van het bedoeienenkanp waar ik langs kom liggen er in de zon geloofwaardiger bij.
In de buurt van de uitgang loop ik achter drie meiden van zo'n jaar of twintig. Ze zijn duidelijk van Hollandse komaf en hebben hoofddoekjes om. Ik vang een flard gesprek op.
"Als je wordt opgevoed dan is dat christelijke zo vanzelfsprekend, he""
"Lijkt echt iets van jezelf"
"'t Is zo vertrouwd"
"Als je moslima wordt, dat is echt een duik in het diepe"
Zo smoezen ze lustig verder. Ze hebben er duidelijk zin in.

7 juni

* naschrift: tole is jiddisj voor "duivel", zo zei iemand laatst die het weten kon. De uitdrukking 'daar is de tole mee gejitsjt' bij een bot mes is dus niet anti-christelijk zoals ik aanvankelijk dacht.
naschrift 2: evenwel blijkt naderhand het wel degelijk wél anti-christelijk: tole=Jezus, de jiddische vorm van hebreeuws 'taloej'= gehangene=Jezus.

websites:
Instituut der Religiestudies KUN: www.interreligieuzedialoog.nl
Folkertsma Stichting voor Talmoedica:www.folkertsmastichting.nl
Stichting Islam en dialoog: www.islamendialoog.nl
Deze stichting is nauw gelieerd met de Turkse zg. Gülen-gemeenschap, geleid door Fetullah Gülen, islamist en voorstander van aansluiting van Turkije bij Europa. website: http://en.fgulen.com/

 

 

 

wil je regelmatig een nieuwe column opgestuurd krijgen
klik dan op  ››


 

columns p.2a

columns p.1
column p. 1a
columns p. 2
columns p.3


herdenking

Tante Ingemarie

Irak

holencomplex

nominaties

Een middagje naar de WIZO

De dag dat ik een glas brak

Zingen in Hochneukirch

Bomen en vruchten

Anno 1741: Een Jood in Londen

Psalm tweeëntwintig


In Den Haag


The Genius sings the blues
(dutch, for
english)

In de voetsporen van Abraham



 

naar columns p. 1

naar het column-archief p.3


naar de Engelse columns